| |
| |
| |
Paul Claudel over China
door TH. H. Schlichting
CLAUDEL was een zeer nauwgezet consulair ambtenaar, daarna een succesvol diplomaat: men mag dus veronderstellen, dat hij zakelijk denken kan. Tevens heeft hij, getuige zijn werken, een grote kracht van verbeelding en invoeling; ten derde heeft hij een grote ervaring van Chinese mensen en dingen.
Om een boek te schrijven over welbekende dingen, zijn kennis en ervaring genoeg; om een boek te schrijven over vreemde dingen - de Chinese wereld is voor de buitenstaander vreemd en moeilijk te begrijpen - is ook verbeeldingskracht en invoeling nodig.
Claudel is dus gequalificeerd om een goed boek over China te schrijven; hij heeft zulk een boek geschreven omstreeks 1920, op het einde van zijn oosters verblijf; dit boek is kort geleden uitgegeven, mede op aandrang van Philippe Bethelot, de jarenlange leider van Frankrijks buitenlandse politiek; het heet 'Sous le signe du dragon' (Ed. Le choix).
* * *
China is lange tijd, relatief gesproken, een zeer afgesloten land geweest; dit werd mogelijk gemaakt door de aard van zijn grenzen - hoge bergen, zeeën en woestijnen -, verder door de economische autarkie, die ook thans nog vrij volledig is, want het buitenlands handelsverkeer is, gemeten aan de grootte der bevolking, gering; ten slotte - en dit is misschien het voornaamste - door de eentonigheid en stilstand van intellect en gemoed, die daar altijd als de hoogste wijsheid werd verkondigd. Weliswaar is het gehele Oosten traag en vaak zelfs stilstaand, en het vertoont niets van de dynamiek van het Westen; Christopher Dawson heeft in zijn 'Religion and Progress' duidelijk bewezen, dat vooruitgang een afgeleid en geseculariseerd christelijk begrip is, maar in China is deze stilstand en monotonie bijzonder duidelijk gemarkeerd; de leer van de: middenweg, door de Confucianen, vooral door de volgelingen van Tchou-hi verkondigd, leidt tot afplatting van de gemoedsbewegingen en stagnatie van het verstand; het niets-doende 'bestuur' verwekt niet alleen geen vooruitgang, maar werkt deze bewust tegen - het bestuur is parasitisch, zegt Claudel - en de weg ligt niet open voor de talenten; bovendien werd door het systeem der examens, dat in 1912 werd afgeschaft, de geest gericht op het oude, en op de ijdelheid van het vergaderen van kennis.
| |
| |
niet op het begrijpen en niet op de activiteit. Lao-Tse, die volgens Claudel de Chinese geest het best begrepen heeft, zeide, dat de onderdanen 'de buik vol en het hoofd leeg' moeten hebben; dat zijn de waarborgen voor orde en nog meer voor rust. Een intelligentsia in Westerse zin bestond dus niet. De nieuwere intelligentsia heeft dan ook nog zeer weinig houvast; zij wordt niet, zoals in het Westen, tot bezinning gebracht door de godsdienstige, conservatieve en constructieve ontwikkelden.
Nog andere factoren versterken de stilstand; vooral de gehechtheid aan de familie of de clan, de vereniging en de Naamloze Vennootschap (Kong-Sie); het individualisme was tot voor korte tijd onbekend; elke Chinees is een vertegenwoordiger van de familie of Kong-Sie, hetgeen wel bekend is aan de Nederlanders, die zaken deden met Chinezen in Indonesië.
Dit rustende en monotone China is in de laatste dertig jaar ruw opengeworpen door de buitenlandse mogendheden, vooral door Rusland en Japan; wat de Westerse mogendheden vóór die tijd in China gedaan hadden, drong niet door.
Zelfs werden zij weer verdrongen uit de meeste kleine verdragshavens, waar zij het recht van extraterritorialiteit hadden, en zij zijn alleen in de grootste gebleven, en ook daar waren zij door een dichte wal van Chineezen omgeven. In de regel deden zij zaken door middel van Chinese tussenpersonen, en hadden slechts met dezen contact. De afgeslotenheid en de innerlijke oorzaak daarvan, de zelfgenoegzaamheid zijn zo sterk, dat vroeger de Mongoolse en de Mandsjouren-invasie geheel zijn geabsorbeerd, terwijl de overwinnaars de rol van parasieten speelden, maar op de eigenlijke samenleving geen invloed hadden.
De Japanse immigratie naar Mandsjourije is daarop doodgelopen en mislukt. Het is dan ook in het geheel niet stoutmoedig te veronderstellen, dat ook de laatste Communistisch-Russische invasie zo geabsorbeerd zal worden, en de eigenlijke samenleving niet zal veranderen. Daar komt bij, dat de oproeren zich in China ongelooflijk snel verbreiden, omdat zij zich als het ware in het vacuum verspreiden, want de Chinezen missen militaire eigenschappen, bekijken elk bestuur als parasitair, proberen zich er buiten te houden, en gaan hun gang.
Zo ging het met de Boxer opstand, met de Taiping opstand (plus minus 50 millioen slachtoffers), maar zij waren uitermate snel onderdrukt of verliepen snel, zoals men het noemen wil.
Het gebrek aan militaire geest is zeer uitgesproken; of het aangeboren is moet ernstig betwijfeld worden; in elk geval is het minstens
| |
| |
700 jaar lang aangekweekt door de geletterden, die daardoor hun enig mogelijke concurrent in het bestuur, een militaire adel, hebben weggewerkt, door hem aan de verachting prijs te geven. Dit gebrek verklaart een groot deel van de geschiedenis, vooral van de laatste tijden. Dit gebrek hangt ook ten nauwste samen met de leer van de middenweg, die als consequentie inhoudt, dat men nooit ergens voor vecht.
Claudel spreekt in zijn boek niet over de communistische dreiging, die in 1920 nog weinig betekende; maar wel maakt hij duidelijk dat de politiek der West-Europese mogendheden in China eigenlijk een niet-noodzakelijke affaire was, een luxe-politiek, terwijl daarentegen de politiek van Rusland en Japan uit de natuur der dingen voortkwam. Wij zijn allen thans zo ideologisch in ons denken, dat wij bijna uitsluitend spreken over de communistische dreiging in China, en vergeten dat de Russische politiek tegenover China in de laatste honderd jaar niet veranderd is.
Omstreeks 1850 is Rusland begonnen, onder leiding van Nicolai Mouraviev, zijn positie in Oost-Azië te versterken, en heeft toen reeds, vooral ten Noorden van Mandsjourije zeer grote en vruchtbare terreinen onder zijn heerschappij gebracht; deze expansiepolitiek is sedert die tijd systematisch voortgezet, en is zelfs door de Russisch-Japanse oorlog nauwelijks onderbroken.
Wat betreft de nabije toekomst, dringen zich verschillende vragen bij ons op. Ten eerste of het communistisch regime populair is; dit is zeer onwaarschijnlijk. De Chinezen zullen elke overheerser keurig toejuichen en proberen hem uit de vingers te blijven. Ten tweede, of dit régime het zal kunnen uithouden; welvaart zullen ze niet brengen, want communisme betekent armoede, maar het zou kunnen zijn, dat de communisten weer eenzelfde parasitisch bestuur zullen vormen als er vroeger was; want ook het bestuur van Chiang Kai Shek, die toch werkelijk wel een groots initiatief had genomen met de vorming van een militaire geest, is ten slotte geheel parasitisch geworden, zodat de Amerikanen zich met walging daarvan afgekeerd hebben. De grote massa der Chinezen is zeker niet 'rijp' de communistische ideologie op te nemen. Men zou wel mogen zeggen, dat het communisme een Russisch export-artikel is; in Rusland zelf is alles ondergeschikt aan het machtsstreven. Wel is het natuurlijk zeer goed mogelijk, dat China een tijd lang een buitenlandse politiek zal voeren met een communistische facade.
Claudel is niet alleen een groot en verheven, maar ook een bruusk man, en hij laat in zijn boek nog al wat cynisch klinkende woorden horen. Zo zegt hij over de opium-oorlog, dat er stromen inkt over ver- | |
| |
goten zijn, maar dat de gehele affaire toch meer een uiting was van de 19de eeuwse nieuwsgierigheid, die noch Afrika's binnenland, noch zelfs de Poolgebieden met rust kon laten, en zeker niet halt hield voor de grenzen van China.
Zo is in het algemeen de visie van Claudel op de politiek, en in het bijzonder op de politiek rondom China, in het geheel niet ideologisch, maar gebaseerd op kennis der feiten, die een zekere noodzakelijke consequentie hebben, en op kennis der menselijke natuur, een mengeling van begeerlijkheid en gemakzucht, om van haat en vrees niet te spreken. Maar er zijn ook pagina's, waarin de Franse bonhomme te voorschijn komt, en hoe zou het anders kunnen bij de bespreking van een zo aangenaam en beminnelijk volk als het Chinese? De Europeaan, zegt hij, die in China geleefd heeft, vat bijna steeds gevoelens van achting en hartelijke sympathie op voor hen; want zij zijn beleefd, hebben aangename manieren, zijn dankbaar en eerlijk, in de conversatie onderhoudend en humanistisch.
In de grond is er eigenlijk geen belangrijk verschil tussen het gevoelen van Claudel, en het beroemde, volgens sommigen beruchte oordeel van P. Wieger S.J. (Histoire des croyances religieuses etc. 2e ed. pp. 753-758), waartegen alle Sinophilen in het verweer zijn gekomen, ook de vroegere minister president Dom Lou O.S.B., in zijn Souvenirs et Pensées. De speciale moeilijkheid van het oordeel ligt misschien wel in de Confuciaanse ethiek, waarbij het dan nog van doorslaand gewicht is, of men de (gedeeltelijk verdwenen) rituele boeken tot uitgangspunt, of de latere vaak platvloerse commentaren en exegesen.
Claudel zegt, dat de voorstelling, alsof er drie godsdiensten zijn in China, nl. Confucianisme, Taoïsme en Bouddhisme, onjuist is; de Chinese mens deinst niet terug voor tegenspraken en het komt weinig in hem op, onderscheid te maken tussen de leer der geletterden, die zeggen dat de ziel na de dood niet meer bestaat, de leer van het volk, dat de ziel als een soort genius of schim voortleeft, en de leer van Bouddha over de zielsverhuizing. In zaken van godsdienst heeft nl. alleen het Christendom (en het daarbij behorende Jodendom en de Islam) een vaste dogmatiek. Neemt men het geheel van de Chinese opinie, dan is het een onontwarbaar mengsel van eengodendom, veelgodendom, animisme, bijgeloof en atheïsme. Het oorspronkelijke atheïstische Bouddhisme heeft geen aanhangers; een veel verspreide vorm daarvan, het Amidisme heeft van Bouddha een verheven oppergod gemaakt, en is met zijn menslievende ethiek de godsdienst, die het dichtst bij het Christendom staat; verder is zowel het atheïstisch Bouddhisme als het pantheïstisch Taoïsme opgevuld met veelgodendom en toverij.
| |
| |
Het is zeer interessant, zegt Claudel, in China levend te vinden wat wij als antiek heidendom nog slechts uit de traditie kennen, met zijn massa van goden, huisgoden, genii en toverij. Dit verward geheel van religieuze voorstellingen, zegt hij, vervult bij hen ongeveer de rol, die bij ons door de wetenschap gespeeld wordt; het geeft een sfeer van bekendheid en huiselijkheid; zonder iets dergelijks zou de mens zich een vreemde voelen op de wereld.
Wel zijn er enkele centrale ideeën in het Chinese denken: de voornaamste is misschien die van rust. Deze rust bereikt de Taoïst door zijn opgaan in het Al-ene, de Confuciaan door de geregeldheid der onderlinge menselijke verhoudingen, het bestuur door niets te doen, de natuurfilosoof, die toch rekenschap moet geven van de veranderingen, door de leer van de eeuwige wederkeer, en de wisseling van toename en afname, Yin en Yang, de Bouddhist eindelijk boven alle anderen verheven, door de voorstelling van de eeuwige gelukzaligheid.
Maar ook in dit laatste ontbreekt het christelijk individualisme, want de gebeden en boetedoeningen bevrijden, naar Claudel zegt, niet van de zonde, maar van de straf; en die straf is in het strenger Bouddhisme, een kosmische regulatie, terwijl zonde een zuiver persoonlijke schuld is.
Een voor de Europeaan moeilijk te begrijpen ding is het Chinese, en in het algemeen het heidense, eergevoel. Wij zien daardoor wel eens wat te hoog op tegen de heidense beschaving. Bij ons hebben eer en hoogmoed niet veel met elkaar te maken; iemand die zijn beginsel en zijn geweten trouw blijft, geldt als een man van eer; maar bij de Chinees is het oneervol, als het volume van de persoonlijkheid wordt verminderd. Alles wat de Chinees heeft, zijn bezittingen, waardigheden, decoraties en kunde wordt in het fonds van zijn persoonlijkheid opgenomen, en vermeerdert daarvan het volume, terwijl het bij ons, en in de laatste eeuw zeer sterk bij de Engelsman, gewaardeerd wordt, wanneer men zijn persoonlijkheid volkomen los daarvan weet te houden; hij, die daarin slaagt, geldt als gentleman.
De Christen neemt aan, dat de waarde van elk afzonderlijk mens eigenlijk alleen aan God bekend is, dat de mens als hoogste (of liever als laatste) criterium van zijn daden de stem van zijn geweten erkent, dat de achting van de mensen wisselvallig en onbetrouwbaar is, dat eer en roem gevaarlijk zijn voor de zelfbezinning (dit wordt ook door de heidenen erkend) en ook tot zonde kunnen leiden; van dit alles is ook veel blijven bestaan bij mensen die zich nauwelijks meer Christen noemen, en daarom is ons eerbegrip anders dan bij de heidenen; daar heet dit 'het gezicht', en als iemand moet blozen, of beschaamd staan,
| |
| |
Figuur 8
ROME, INSULAE AAN DE VIA BIBERATICA (begin 1e eeuw na C.)
[naar Ricci, Via dell'Impero-itinerario]
| |
| |
Figuur 9
OSTIA, DOMUS DI AMORE E PSICHE, INTERIEUR
DE ZUILEN, DOOR BOGEN VERBONDEN, VORMEN DE AFSLUITING
VAN EEN NYMPHAEUM (4e eeuw na C.)
[eigen opname]
Figuur 10
OSTIA, DOMUS DEL NINFEO, VENSTER MET BOOGCONSTRUCTIE (4e eeuw na C.)
[eigen opname]
| |
| |
dan heeft hij zijn gezicht verloren, en dat is onver geef lijk; daarom wordt bij onderhandelingen en zelfs bij gerechtelijke uitspraken een achterdeurtje opengelaten, waardoor hij, die geen gelijk krijgt, toch met eer kan vertrekken, terwijl men het hier kinderachtig vindt, als iemand geen ongelijk wil bekennen en verlies nemen. Men zou dus mogen zeggen, dat iemand die wegens een ondergane of gevreesde vernedering zelfmoord pleegt, phenomenaal een heiden is.
* * *
Zeer belangrijk in het boek van Claudel zijn de hoofdstukken over het bestuur, en vooral die over de handel en de staatsinkomsten en de economie, omdat men daaruit leren kan, wat ginds noodzakelijk en mogelijk is. Deze hoofdstukken zijn met grote kennis van zaken geschreven, zonder te veel statistieken en technische détails, zodat ze zich gemakkelijk laten lezen.
Trouwens, het gehele boek is in een eenvoudige stijl geschreven, zoals men van Claudel niet gewend is, zodat het een aparte plaats onder zijn werken inneemt. Het is ook met een zekere warmte geschreven, maar natuurlijk niet met de apostolische gloed van Pater Lebbe of met de serene kalmte van Dom Lou; het is een werk van een diplomaat met zeer diep inzicht in de menselijke natuur; in vergelijking met andere werken over China zeer knap en zelfs geniaal.
|
|