| |
| |
| |
De woningarchitectuur in het oude Rome
door Dr A.R.A. van Aken
DE oorspronkelijkheid van de Romeinse kunst is een onderwerp dat in het verleden aanleiding heeft gegeven tot talrijke discussies. In hoeverre heeft de kunst van Rome - zo luidt het probleem - zich slechts beperkt tot het voortzetten van Griekse tradities die, beschermd en verspreid door de macht van het Imperium, tenslotte de cultuur van het Westen hebben bepaald. Ja zelfs hebben sommigen gemeend zich te moeten afvragen, of men wel met recht van een werkelijk Romeinse kunst kan spreken.
Wanneer wij ons beperken tot een nader beschouwen van de architectuurvormen die in de laatste eeuw vóór Christus te Rome vigerend worden, dan valt er een fundamentele tegenstelling met de Griekse bouwkunst te constateren. Men kan dan ook de uitspraak van de archeoloog Schefold begrijpen, die naar aanleiding van deze architectonische vernieuwingen zegt, dat zich omstreeks 100 vóór Christus een scheiding voltrekt tussen het Griekse tijdperk en het Romeinse, die in vele opzichten dieper is dan de kloof welke de antieke cultuur scheidt van de Middeleeuwen.
De bouwkunst van het Westen dankt zonder twijfel veel aan de Grieken, - men denke slechts aan de leer der verhoudingen -, maar oneindig veel nauwer is zij verbonden met de Romeinse architectuur, die haar, mede door een geperfectionneerde boog- en gewelfbouw, heeft leren spelen met de ruimte en haar de waarde van de facade heeft getoond. Nergens komt het wezensverschil tussen Griekse en Romeinse bouwkunst zo duidelijk tot uiting als bij de tempel. Maar ook en vooral bij de woningarchitectuur - en hiertoe wil dit artikel zich bepalen is het onderscheid tussen de Griekse opvatting en die van de Romeinen opvallend.
De Griekse woning is introverse, d.w.z. naar binnen gericht; een door zuilen omgeven cour vormt het middelpunt, terwijl de façade als zodanig geheel verwaarloosd wordt en nagenoeg vensterloos is. Een ander hoofdelement is de horizontaliteit. De Grieken kenden weliswaar bovenvertrekken, maar een over het gehele woonoppervlak zich uitstrekkende verdiepingbouw van meerdere étages is eerst in de Romeinse bouwkunst tot stand gekomen. Reeds in de Hellenistische periode van de steden Pompeii en Herculaneum bemerkt men een streven naar
| |
| |
extroversiteit en verticale gerichtheid in de woningbouw, maar deze beide karaktertrekken treden eerst volledig op de voorgrond sinds men van een werkelijk Romeinse woningarchitectuur kan spreken: de woelige tijden van de laatste eeuw vóór Christus en het daarop volgende Principaat van Octavianus Augustus.
De woningen van Pompeii en Herculaneum zijn in wezen niet Romeins; zij zijn van Italische en Grieks-hellenistische origine. Immers Pompeii is gelegen in dat gedeelte van Italië, dat als Magna Graecia al sinds de 7e eeuw binnen de Griekse invloedssfeer lag. Hetzelfde geldt voor Herculaneum.
Het stadsbeeld van genoemde plaatsen wordt in sterke mate beheerst door het Italische atrium-huis: een naar buiten gesloten woning met als hoofdvertrek het statige, ietwat sombere atrium met de bekende rechthoekige compluvium-opening in het dak, en in het paviment een in afmetingen met het compluvium corresponderend impluvium-bassin (figuren 1 en 6). In de 3e of 2e eeuw vóór Christus werd het gebruikelijk een door zuilenportieken omgeven tuin, het peristylium, achter dit atrium aan te brengen. Men was hiertoe geïnspireerd door de parken van de Hellenistische koningspaleizen. Een tussenvertrek, tablinum geheten, wellicht eertijds het voornaamste appartement van de atrium- woning, werd nu gedegradeerd tot doorgangsvertrek tussen atrium en peristylium (figuur 6).
Weldra deed zich de Griekse invloed ook gelden in het oude atrium zelf: in talrijke Pompeiaanse huizen is het impluvium omgeven door zuilen, waardoor het atrium soms een gelijkenis gaat vertonen met het cour-peristylium, de kern van de Griekse woning (figuur 6).
De gesloten façade is typerend voor het woonhuis te Pompeii. Weliswaar ziet men hier en daar kleine vensteropeningen; ze zijn echter zonder enige regelmaat aangebracht en alle symmetrie is hierbij verwaarloosd (figuur 5).
Intussen neemt in de stad de industrialisatie in de loop van de le eeuw vóór Christus meer en meer toe en als gevolg hiervan groeit het inwoneraantal gestadig. Enerzijds is men echter gebonden aan het territoir binnen de stadsmuur en anderzijds blijkt de atrium-peristyl-woning als massa-woning totaal ongeschikt en onhandelbaar te zijn: er zijn huizen die een oppervlakte beslaan van meerdere duizenden vierkante meters. Men tracht dus bovenvertrekken te bouwen en een enkele maal werden balcons aangebracht. De laatste zijn nog zeer primitief van constructie. Gewoonlijk zijn het hangbalcons, die steunen op de doorlopende balken van de bovenverdieping; een enkel balcon te Herculaneum wordt gesteund door pilaren (figuur 5).
| |
| |
Figuur 5
HERCULANEUM, CASA DEL TRAMEZZO DI LEGNO, FAÇADE (1e eeuw v.C.)
[naar Maiuri, Ercolano-itinerao]
| |
| |
Figuur 6
POMPEII CASA DELLE NOZZE D'ARGENTO, INTERIEUR (pl.m. 82 v.C.)
[naar Maiuri, Pompeii-itinerao]
Figuur 7
OSTIA INSULAE-FAÇADE (2e eeuw na C.)
[eigen opname]
| |
| |
Het aanbrengen van bovenvertrekken echter, werd ernstig gehandicapt door de structuur van het atrium. Immers de compluvium-opening, die als licht- en luchtbron diende, mocht niet in haar functie worden belemmerd. Het is duidelijk dat daarom slechts provisorisch gedeeltelijke bovenverdiepingen tot stand konden komen.
In de laatste decenniën van de Republiek en in de eerste periode van Augustus' regering wijzigt zich sterk het gebruik van bouwmaterialen en constructies: typisch Romeinse technische verbeteringen doen hun intrede. In 80 vóór Christus nl. is Pompeii door Rome's dictator Sullaf veroverd en moest de stad aan een groot aantal veteranen van Sulla's legers woonruimte verschaffen. Zij komt nu onder de invloedssfeer van Rome en het is niet te verwonderen, dat men sinds die tijd talrijke Romeinse architectuur-uitingen in Pompeii kan constateren.
Het meest opvallend is wel de evolutie van de wanddecoratie. In 80 vóór Christus komt de zg. architectuurstijl in zwang. Op fraaie en kunstige wijze weet men het gebruik van de perspectivische doorkijk te hanteren en wekt men aldus de illusie, dat de beschilderde wand doorbroken is. Ook in een zich steeds meer verrijkende tuinarchitectuur komt deze zucht naar het illusionaire tot uiting, een vlucht uit de werkelijkheid, die in deze tijd van bloedige burgertwisten geheel verklaarbaar is.
De architectonische decoraties wijken eveneens steeds meer af van de Grieks-hellenistische normen: de zuil bv. verliest de cannelures en het kapiteel wordt Romeins. Vooral uit de verbouwingen en de nieuwbouw van de laatste periode van Pompeii's bestaan spreekt een onklassieke' geest. Men breekt echter niet zonder strikte noodzaak bestaande woningen af, en de woningarchitectuur is sterk gebonden aan technische en sociaal-economische omstandigheden; zij laat zich veel minder gemakkelijk plooien dan bv. de wandschilderkunst. Als in 79 na Christus de Vesuvius-eruptie een plotseling einde maakt aan Pompeii's bestaan, is de 'romanisering' van de stad nog in volle gang.
Wat Pompeii's ruïnes ons nu bieden, is een unieke momentopname van een stad, waar Rome weliswaar een eeuw lang in toenemende mate zijn invloed op het culturele leven deed gelden, maar die tot haar ondergang toe in vele opzichten haar oude Italisch-hellenistische karakter nog bewaard heeft.
Men kan dus het woonhuis te Pompeii niet beschouwen als het proto-type van de Romeinse woning, en zeker mag men niet aannemen, dat de aanblik van de hoofdstad zelve identiek is geweest met het beeld dat Pompeii ons verschaft. Hierbij diene men tevens te bedenken dat Pompeii een kleine provinciestad is geweest van circa 25.000 inwoners,
| |
| |
terwijl Rome in de laat-Republikeinse tijd een rommelige en koortsachtige ontwikkeling beleefde, die het inwoneraantal de 1 millioen deed naderen.
Hoe moeten wij ons nu de woningbouw van het oude Rome voorstellen? Bij het bespreken van die kwestie moet allereerst onderscheid gemaakt worden tussen de Vetus Urbs, de stad vóór de grote brand in 64 na Christus en de Nova Urbs: het door keizer Nero herbouwde Rome.
Wat betreft de woontoestanden in het Republikeinse en vroegkeizerlijke Rome steunt onze kennis voor een groot gedeelte op de antieke auteurs. Het archeologische materiaal uit deze periode is, waar het de privé-architectuur betreft, slechts schaars voorhanden. Met uitzondering van enkele monumenten, zoals het huis van Augustus (vaak 'casa di Livia' genaamd) en de casa dei Grifi, beide op de Palatijn,; zijn ons te Rome slechts weinige, verminkte resten van woningen bewaard gebleven.
Van de huizen uit de latere keizertijd zijn wij veel uitvoeriger op de hoogte. Niet alleen is het aantal nog bestaande monumenten uit deze eeuwen veel groter, maar ook komen ons hier de ruïnes van het oude Ostia te hulp. Ostia, Rome's kosmopolitische havenstad, was stellig, wat de woningbouw betreft, haar evenbeeld.
Het is bekend dat het atrium-huis ook in het Republikeinse Rome werd gebouwd: vondsten en auteurs, als Plinius, Cicero e.a. geven ons hieromtrent zekerheid; maar zijn ongeschiktheid als volkswoning is oorzaak geweest van de betrekkelijk geringe frequentie. De snelle groei van de hoofdstad en het gestadig toenemen der plebejersmassa, maakten het bouwen van volkswoningen op grote schaal dringend noodzakelijk. Deze woning was de insula, een huurkazerne waarvan wij slechts bij benadering weten hoe zij in de tijd vóór de brand in 64 er uit zag.
Het zijn huizenblokken geweest van meerdere verdiepingen, waarvan de parterre meestal bestond uit kleine winkels. Er waren uiteraard vensters in de facade, maar van enige aesthetisch verantwoorde regelmaat in het aanbrengen ervan was nog geen sprake. Integendeel, de oude schrijvers vertellen ons bij herhaling hoe erbarmelijk slecht van constructie en inrichting deze insulae waren. Zij vormden een bespotting voor elk begrip van hygiëne en volksgezondheid. De muren waren grotendeels opgetrokken uit een soort 'vakwerk' van hout, opgevuld met rietstengels en stro; daarna werd het geheel besmeerd met klei of mortelwerk. Craticium is de oude vakterm voor deze goedkope con- | |
| |
structie, waarvan de architect Vitruvius (25 vóór Christus) zegt dat hij wenste dat ze nimmer ware uitgevonden met het oog op het overgrote brandgevaar.
Daarbij komt nog dat het stratenplan van de Vetus Urbs zeer primitief was. Strabo, Suetonius, Tacitus e.a. klagen er over, dat de straten der stad nauw en kronkelend waren, waardoor het brandgevaar nog werd vergroot.
Sinds 100 vóór Christus echter, hebben de Romeinse architecten geëxperimenteerd met een nieuwe bouwconstructie die een ware omwenteling teweeg heeft gebracht in de antieke bouwwereld: het opus caementicium. Men kan het in zekere zin vergelijken met ons beton. De caementicium-constructie bestaat nl. uit mortel waarin men brokken steen (caementa) bedt. Het materiaal wordt, dit in tegenstelling met ons beton, niet tevoren gemengd en daarna gestort, doch tussen een bekisting, of tussen twee wanden van ander metselwerk in lagen op elkaar gelegd. Regelmatig werd dan een dikke laag mortel gelegd, waarop de caementa geplaatst werden; het geheel werd daarna aangestampt zodat de mortel naar boven welde en de caementa in de mortel kwamen te liggen. Daarna werd de volgende laag gelegd en hetzelfde proces herhaalde zich.
Deze soliede muurconstructie werd sinds het begin der 1 e eeuw vóór Christus te Rome toegepast voor de insula-bouw, zij het nog op kleine schaal. Vitruvius prijst dit experiment, dat een geduchte verbetering betekende voor de huurkazernes (hij spreekt van 'egrigiae habitationes'), maar ook blijkt het bestaan van deze verbeterde insula uit een enkel monument te Pompeii.
Daar bevindt zich nl. rond een thermengebouw aan het Forum een wooncomplex, opgetrokken in dit caementicium-betonwerk. Het is wat constructie en bouwtechniek betreft, een 'indringer' in Pompeii, en een bewijs dat na het begin der Romeinse overheersing in de stad, de invloed van Rome zich ook deed gelden op het gebied van de nieuwbouw.
De felle brand die Rome onder Nero's regering in 64 na Christus teisterde, is in woningbouwkundig opzicht een zegen geweest voor de stad, hoe tragisch en noodlottig deze ramp ook was voor de jonge Christengemeente, die naar aanleiding van de brand haar eerste bloedige vervolging kreeg te doorstaan. Meer dan de helft van de hoofdstad, en juist de dichtbebouwde volkswijken, werd totaal verwoest. Op grootscheepse wijze liet Nero Rome herbouwen volgens een nieuw, regelmatig stadsplan. Brede, rechte straten werden aangelegd, terwijl
| |
| |
bouwverordeningen en premies een snelle wederopbouw verzekerden en nieuwe misstanden voorkwamen. Om in de toekomst het brandgevaar te reduceren werd bepaald dat twee huizen geen gemeenschappelijke buitenmuur mochten hebben. En de insulae die nu de straten omzoomden, waren van degelijk beton- en metselwerk vervaardigd, want inmiddels had ook de baksteen zijn entrée gemaakt.
Een buitengewoon stevige mortel, de pozzolana, die nog in het moderne Rome zijn diensten bewijst, verbond de baksteenconstructie, die echter steeds slechts als 'bekleding' diende van een muurkern van caementicium.
Met deze bouwconstructie hebben Rome's architecten de massale keizerpaleizen, basilieken en thermen met hun monstergewelfbouw, tot stand gebracht, waarvan de ruïnes de degelijkheid van het Romeinse metselwerk tot op de huidige dag verkondigen. Ook de privé-architectuur heeft van de baksteenbouw geprofiteerd, en vooral voor de huurkazerne-bouw betekende zij een omwenteling. De markt van Traianus en de insula-resten onder de basilieken van SS. Giovanni e Paolo, S. Pudenziana, S. Anastasia, S. Clemente e.a. geven ons een beeld van de huurkazerne van het keizerlijke Rome. Maar van onschatbare waarde voor de kennis van de hoofdstad tijdens het Imperium, zijn de' opgravingen te Ostia.
Een twintigtal kilometers Zuid-Westelijk van Rome liggen de puinen van de oude havenstad Ostia Tiberina, nog geen halve eeuw geleden slechts een ongeordend ruïnenveld. Thans betreedt de bezoeker een van Italië's meest indrukwekkende en belangrijke opgravingen.
Ancus Martius, een van de legendarische koningen uit Rome's vroegste geschiedenis, geldt volgens de traditie als de stichter van de stad. Het staat echter nu vast, dat de castra Ostia eerst tegen het einde van de 4e eeuw aan de Tibermonding werd aangelegd als oudste 'colonia maritima'. Deze coloniae dienden voornamelijk om het in de oude wereld voortdurend zo actuele gevaar van zeerovers te keren. Spoedig heeft de nederzetting ook commerciële betekenis gekregen. Dat deze betekenis niet gering was, daarvan getuigt de instelling van een 'quaestor Ostiensis', een magistraat aan wie de zorg en het toezicht werd toevertrouwd op de graanhandel en de proviandering van de hoofdstad. De stad groeit inmiddels snel en krijgt vooral in de oorlog tegen Hannibal een bijzondere betekenis als vlootbasis.
Omstreeks het midden der le eeuw na Christus verzandde de Tibermonding die als haven dienst deed; niet slechts Ostia, maar ook de hoofdstad werden hierdoor in hun economisch leven bedreigd. Met
| |
| |
spoed werd begonnen met de aanleg van een werkelijke haven ten Noorden van Ostia, en in 54 vond onder Nero de inauguratie plaats. Tenslotte heeft keizer Trajanus het havencomplex uitgebreid met een nieuw zeshoekig bassin, dat omstreeks 166 gereed kwam.
De grote bloeiperiode van de stad valt in de 2e en 3e eeuw na Christus; alle in deze periode regerende keizers hebben in Ostia sporen van hun vrijgevigheid achtergelaten.
Tegen het einde van de 4e eeuw begint de decadentie, nieuwe verzandingen maken de haven onbruikbaar. De inwoners beginnen nu Ostia te verlaten, de monumenten en woonhuizen worden niet meer onderhouden of gerestaureerd. Tegen het einde der 5e eeuw is de stad nagenoeg onbewoonbaar geworden. Overwoekerd door een weelderige vegetatie geraakte tenslotte Ostia geheel in vergetelheid, totdat eerst in 1909 met een systematische ontgraving werd begonnen.
In Ostia's stadsbeeld nu, overheerst zeer sterk de insula, die in de 2e en 3e eeuw zich heeft ontwikkeld tot een monumentaal bouwwerk. Lange rijen huurkazernes omzomen de straten, en het staat vast, dat dit het woningtype is, dat ook te Rome in de latere keizertijd het meest gangbare is geweest.
Men kan meerdere insula-typen onderscheiden, maar de meest imposante is wel de insula die gebouwd is rond een binnenhof met boog-gaanderijen. Drie of meer verdiepingen hoog zijn deze gebouwen, terwijl de portieken van de binnencour de le étage schragen (figuur 2 en 3). Hier ontstaat de bouwvorm die men later aantreft in de renaissance-palazzi (figuur 4). De parterre werd bij deze insulae steeds benut als winkelruimte, of gebruikt voor bureau's en kantoren. De bovenverdiepingen die door middel van vrije trappenhuizen in rechtstreekse verbinding staan met de straat, doen dienst als woongelegenheid. Men zou hier in zekere zin van 'flats' kunnen spreken. De binnencour is het hart van het gebouw: stevige bakstenen pilaren, door gemetselde boogconstructies verbonden, omgeven de geplaveide cour (figuur 3).
Vooral ook de façade is volkomen tegengesteld aan die van het atrium-huis. Deze insulae hebben een prachtig gemetselde facade, waarin op regelmatige afstand royale vensters zijn aangebracht en dikwijls ook gemetselde balcons, gestut door dito consoles. Soms bevindt zich een boog-porticus aan de straatzijde vóór het gebouw en haar gewelven dragen dan de tot boven het 'trottoir' uitstekende bovenverdiepingen. Het geheel doet dan denken aan de portieken en galerijen langs de straten van menige Italiaanse stad, bv. Padua.
De parterre aan de straatkant wordt vaak ingenomen door winkels. Het metselwerk tenslotte, is van een buitengewone perfectie en de
| |
| |
muren zijn zwaar en soliede; om de druk van het muurwerk op de deuren vensteropeningen te verlichten is boven deze openingen een kleine boog in de muur vermetseld (figuur 7).
Met recht mag men de Ostiaanse insulae, en met name de insula met portieken-binnencour, beschouwen als een meesterlijke schepping, die met haar rationele opzet en stevige structuur op buitengewoon practische en voortreffelijke wijze een oplossing vormt voor het probleem van de massa-woning. Er is geen overdaad van prachtige mozaïeken of wanddecoraties aanwezig, zoals in de deftige atrium-woning; de nuchtere, zakelijke inslag overheerst bij de insula en het is de uitstekende verdienste van het Romeinse genie dat hier het doelmatige zo volmaakt is gecombineerd met het aestetisch verantwoorde.
De symmetrische gerichtheid langs de lengte-as: de axialiteit, geeft aan het Romeinse bouwwerk een rustige monumentaliteit; men kan deze eigenschap, die typerend is voor Rome's architectuur, bewonderen bij tempels, basilieken en thermen, doch niet minder bij grote complexen zoals de fora. Ook de genoemde insulae van de keizertijd bezitten deze eigenschap (figuur 2).
De weinige resten van insulae welke te Rome zijn bewaard gebleven, bv. die aan de Via Biberatica (figuur 8) achter de markt van Trajanus, zijn in alle opzichten gelijk aan die van haar havenstad. De Nova Urbs van Nero is er een geweest van baksteen en de insula heeft Rome geheel beheerst. Dit wordt bevestigd door een reusachtige plattegrond van de stad, welke Septimius Severus in 191 na Christus op marmer liet vervaardigen en aanbrengen op het Forum Romanum. Gedeelten ervan zijn teruggevonden en vandaag nog te bewonderen in de tuin van het Capitolijns Museum. Deze plattegrond vertoont dezelfde insulae en winkelrijen die de opgravingen te Ostia aan het licht hebben gebracht.
Tussen de overgrote meerderheid van insulae echter, vertoont het genoemde stadsplan van Rome ook een enkele atrium-peristylwoning van het Pompeïaanse type. En zo kan men ook in Ostia, hier en daar verspreid, een aantal deftige herenhuizen aantreffen. Vooral in de laatste periode van Ostia's bestaan heeft de voorname domus een bloeitijd gekend.
Een dertiental herenhuizen uit de 4e eeuw is bij recente opgravingswerkzaamheden aan het licht gekomen. Zij zijn versierd met een ongelooflijke rijkdom aan marmeren pavimenten en wandbekleding, voorzien van vernuftige verwarmingsinstallaties en indrukwekkende fontein-monumenten of nymphaea (figuur 9). Talrijke sculpturen, copieën van Griekse originelen zijn uit hun puinen te voorschijn gekomen. Steeds weer ontmoet men bij vensteropeningen en entrée's van ver- | |
| |
trekken de bogentrits, gesteund door slanke zuilen (figuur 10); de kapitelen zijn sterk gestyleerd en steunen een breed overstekende boog-aanzet, een motief dat sterk doet denken aan de latere Byzantijnse monumenten.
De Romeinse woningarchitectuur ondergaat in de loop van de eerste eeuw vóór Christus een revolutie, die van dien aard is dat zij sinds deze periode met het volste recht het praedicaat Romeins kan voeren. Een veranderde geesteshouding veroorzaakt een sterke wijziging in de aesthetische opvattingen. Het optreden van Sulla, die voor het eerst het grootste gedeelte van het Apennijns schiereiland organiseert rond Rome als centrum, schept hierdoor de gunstige voorwaarden voor een Romeinse invloed op de bouwkunde van geheel Italië. De sociaal-economische omstandigheden, waarvan de woningbouw uiteraard een directe weerslag ondervindt, ondergaan in deze tijd van toenemend handelsverkeer en groeiend zakenleven een ware omwenteling; en tenslotte neemt de technische ontwikkeling een hoge vlucht, waardoor nieuwe bouwmaterialen in gebruik komen en nieuwe bouwconstructies worden toegepast.
Door dit alles wordt in de woelige periode vóór Christus' Geboorte de grondslag gelegd voor een waarlijk on-hellenistische, Romeinse bouwkunst, die zich niet beperkt tot het doorgeven van Griekse verworvenheden, maar die, met het in praktijk brengen van 'on-klassieke' concepties, geheel nieuwe wegen betreedt.
Als ergens de oorspronkelijkheid van de Romeinse privé-architectuur tot uitdrukking komt, dan is het wel bij de insula-bouw; en het is vooral ook in deze schepping van Rome's bouwkundigen dat wel zeer duidelijk blijkt, hoe nauw de banden zijn waarmede de architectuur van het Westen verbonden is aan het oude Rome.
| |
| |
Figuur 1
POMPEII, CASA DEL LABIRINTO (einde le eeuw v.C.)
1 en 23 ingang; 27 hoofd-atrium; 3 bij-atrium; 33 tablinum; 36 peristylium; 20-22 badvertrekken
(naar Overbeck-Mau, Pompeii)
| |
| |
Figuur 2
OSTIA, CASERMA DEI VIGILI (± 120 na C.)
(naar Calza, Contributi alla storia della edilizia imperiale romanca; Palladio 1941)
| |
| |
Figuur 3
OSTIA, CASA DEI TRICLINI (119 na C.); RECONSTRUCTIE VAN DE CORTILE
(naar Calza op.cit.)
| |
| |
Figuur 4
FLORENCE, PALAZZO STROZZI (omstreeks 1500)
(naar Evers, De architectuur in haar hoofdtijdoerken II)
|
|