Streven. Jaargang 3
(1949-1950)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |
Europese Clearing Unie: de weg naar integratie
| |
I. Het Marshallplan halfwega. Gevaar voor ineenstorting geweerdHet voornaamste, althans onmiddellijke doel is ongetwijfeld bereikt: Europa werd behoed voor economische ineenstorting, die bijna zeker politieke chaos zou hebben uitgelokt. Op dit gebied overtreffen de vruchten der Amerikaanse tussenkomst alle verwachtingen. De West-Europese productie werd zó hoog opgedreven dat ze thans met 15% | |
[pagina 64]
| |
het vooroorlogse peil overtreft. De prijzen zijn over het algemeen gestabiliseerd; de inflatie is ingedijkt; er wordt tot belangrijke investeringen overgegaan. | |
b. Dollar-deficit geslonkenToch is dit niet voldoende. Ondanks de verhoogde Europese productie kon het evenwicht in het internationaal goederenverkeer niet worden hersteld. Nog heerst er een nijpend tekort aan dollars. Wel kon echter dit tekort, dat in 1947 voor Europa 9 milliard bedroeg, in 1949 tot 4 milliard worden teruggebracht. De hoop is gewettigd dat dit laatste bedrag nog verder zal kunnen verminderd worden. Doch de meest optimistische voorspellingen gewagen toch nog van een deficit van één milliard dollar voor 1952, laatste jaar van het Marshall-plan. Geen wonder: vier jaren uitzonderlijke inspanningen vermogen niet op te wegen tegen een evolutie die zich sedert tientallen jaren voltrekt. Amerika importeert uiterst weinig, vooral wanneer men het relatief belang van dit land in de wereldeconomie in acht neemt. Rond 1900 vertegenwoordigde de invoer van Europese producten ongeveer 2% van de Amerikaanse consumptie. Thans nog 0,5%. Wat meer is: de Amerikaanse mededinging op de wereldmarkten is zó scherp dat ze geleidelijk de positie van de Europese exportlanden in het gedrang brengt en aldus een mogelijke bron van inkomsten afsnijdt. Het voorbeeld van Latijns Amerika is typisch: De Europese uitvoer die voorheen het dubbele van het Amerikaanse exportcijfer bedroeg is nu tot op de helft van ditzelfde cijfer geslonken. De U.S.A. leveren thans 63% van de Zuid-Amerikaanse invoer, tegenover 27% vóór de tweede wereldoorlog. Wanneer men daarenboven denkt aan de nog steeds bestaande hoge tolmuren die de Amerikaanse markt voor de Europese mededinging beschermt, dan kan men de algemeen aanbevolen ontwikkeling van Europese export naar de U.S.A. om het beruchte dollartekort te verhelpen moeilijk anders dan als bittere humor bestempelen. | |
Gebrek aan economische integratieOp langere termijn is het voornaamste doel van het Marshall-plan evenwel de economische en zo mogelijk de politieke integratie van Europa. Zonder die integratie blijkt immers het oude vasteland in de huidige omstandigheden niet meer leefbaar. Het Marshall-plan kan het best met een bloedtransfusie worden vergeleken: deze moet de na twee zware ziekten uitgeputte patiënt weer op de been helpen en in staat stellen zelfstandig te leven. Niemand toch denkt er aan de dollar- toevloed te bestendigen. Niemand ook kan er aan twijfelen dat Europa, | |
[pagina 65]
| |
met zijn nog steeds zeer aanzienlijk productie-potentieel, met zijn 270 millioen verbruikers, met zijn rijke overzeese gebieden, technisch niet in staat zou zijn een zekere economische zelfstandigheid te bereiken. Strijd tegen economisch nationalisme, ontwikkeling van de inter-europese handel, met één woord de wil tot samenwerking en integratie, was dan ook de voorwaarde van de toekenning der Marshall-hulp aan de Westerse natiën.
* * *
Aan pogingen om deze integratie langs regionale weg te bereiken heeft het niet ontbroken. Benelux is daarvan de meest typische illustratie. Er zijn er andere: Frankrijk en Italië hebben niet zonder enig succes economische toenadering gezocht. Finebel zou de volgende stap zijn naar een steeds ruimer verband waarin de hindernissen die de intereuropese handel belemmeren geleidelijk zouden worden weggenomen en de economische coöperatie steeds verder zou worden doorgedreven. De bereikte uitslagen beantwoorden echter niet geheel aan de verwachtingen en de moeilijkheden bij de spontane intereuropese samenwerking ondervonden zijn van dien aard dat men, zonder van defaitisme te worden verdacht, mag aannemen dat, indien het huidige rhythme wordt volgehouden, 1952 niet het einde van de economische verdeeldheid van Europa zal inluiden. De oorzaken hiervan zijn talrijk: diverse productiecapaciteit van de betrokken natiën, uiteenlopende sociale wetgeving, monetaire onevenwichtigheid, gebrek aan vaste, gecoördineerde europese leiding, eng nationaiistisch denken en handelen, onverenigbaarheid tussen Brits-Europese en Britse Commonwealth-belangen.
* * *
Het meest onverwachte en werkelijk paradoxale struikelblok waarop de Europese integratie stuit is echter het Marshall-plan zelf. De Marshall-hulp wordt inderdaad tot nog toe vooral toegekend op basis van het te voorziene dollar-deficit van de betrokken landen: de mildste steun gaat naar de landen die aan het grootste tekort lijden. Die steun is dus negatief. Gemakzucht en verstarring in bilaterale verhoudingen is daarvan het onvermijdelijk gevolg. De toegepaste formule is in waarheid een uitnodiging om het bestaande deficit te handhaven of zelfs te doen toenemen: juist het omgekeerde van wat oorspronkelijk bedoeld was. Het toegepaste stelsel leidde zelfs tot de verdere desintegratie van het vasteland. De Marshall-landen waren inderdaad geneigd in Ame- | |
[pagina 66]
| |
rika ook die producten aan te kopen waarvoor andere Europese landen tevergeefs afzet zochten. Erger nog: bepaalde deelnemende landen aarzelden niet van de Marshall-hulp gebruik te maken om over te gaan tot het zich opnieuw uitrusten met, en het aanschaffen van productie-goederen van Amerikaanse oorsprong, ongeacht het bestaan van voldoende of reeds overtollige in Europa bestaande productie-mogelijkheden van gelijke aard.
* * *
De behoefte om aan dit verschijnsel paal en perk te stellen en om met krachtiger middelen de ware economische integratie van Europa te verwerkelijken wordt dringender naarmate het einde van de Marshallhulp, tevens van het geduld van het Amerikaanse volk, nadert. Het wordt immers met de dag moeilijker om het Amerikaanse Congres van de noodzakelijkheid van de dollar-transfusie te overtuigen. | |
II. Het nieuwe plan voor multilateraal betalingsverkeera. Noodzakelijke afschaffing van bilateralismeTen opzichte van de dreigende impasse, neemt Washington opnieuw het initiatief. Waar aanzienlijke doch blijkbaar ondoelmatige - in de etymologische betekenis van het woord - materiële hulp niet voldoende blijkt te baten, heeft prof. Richard Bissel, hoofd van de afdeling Planning van de European Cooperation Administration - het Beheer van het Marshall-plan - een nieuw plan voor economische en monetaire samenwerking aan de organisatie voor Europese Economische Coöperatie voorgelegd. Dit plan sluit aan bij de opvattingen die door het Europees Congres van Straatsburg naar voren werden gebracht. Het gaat uit van de grondstelling dat Europa, wil het tegen 1952 - laatste jaar van de Marshall-hulp - zijn economisch evenwicht herwinnen, onverwijld een stelsel van multilateraal handels- en betalingsverkeer moet toepassen. Wel heeft het bilateraal handelsverkeer dat onmiddellijk na de krijgsverrichtingen het enige practisch middel bleek te zijn om de internationale handel te doen herleven, grote diensten bewezen. Uiteraard is echter het evenwicht der handelsbetrekkingen, tot twee landen beperkt, zelden te bereiken. De credietmarges door de bilaterale accoorden beraamd geraakten dan ook tamelijk snel uitgeput. Dank zij het invoeren der zogenaamde trekkingsrechten konden debetsaldi geheel of gedeeltelijk door Marshall-dollars gedekt worden. Aldus kon | |
[pagina 67]
| |
het systeem, dat zonder die hulp op een dood punt zou gekomen zijn, verder fungeren. Doch, zoals hoger gezegd, leidde diezelfde hulp er toe het bilateraal systeem te bestendigen. De noodoplossing dreigt daarom in gemaksoplossing te ontaarden. | |
b. Werking van het multilateraal betalingsstelselHet nieuwe voorstel streeft vooral naar een bestendig - maar dan multilateraal - evenwicht der betalingsbalansen. Het doel is het herstel, zo snel en zo algemeen mogelijk, van vrij handels- en betalingsverkeer, het afschaffen van alles wat dit verkeer belemmert of beperkt. 'Een taak die normaal 25 jaar zou vergen en die in 25 maanden moet worden volbracht' (Hoffman). Volledige omwisselbaarheid van de Europese valuta's is de eerste, beslissende stap in die richting. Ieder land zou voortaan de toestand van zijn betalingsbalans niet meer mogen beschouwen als een kwestie die bilateraal moet worden opgelost, maar wel als een Europees probleem. Daarom wordt een monetair Fonds voor West-Europa in het leven geroepen dat zal fungeren als een Centrale Bank of Clearing-instituut. In de kas van dit Fonds zullen de veelvuldige debet- en creditsaldi die uit de handelsbetrekkingen onder de Europese landen voortvloeien elkaar compenseren, zodat tenslotte de Europese staten als netto debiteuren of crediteuren tegenover het Fonds zullen optreden. De financiële structuur van het Fonds is van hetzelfde type als dat van het Internationaal Monetair Fonds. Quota's en trekkingsrechten voor ieder deelnemend land worden vastgesteld naar verhouding van het volume van de buitenlandse handel van vorig jaar. Bovendien zal het Fonds aanvankelijk ook gevoed worden door Marshall-dollars. Daartoe zou o.m. een fonds van 150 millioen voor de bevordering van de inter-Europese handel, dat in 1945 werd ingesteld, worden aangewend. De werking van het Fonds verloopt in grote lijnen als volgt. Tot op zekere hoogte worden de debetsaldi door de middelen van het Fonds gedekt. Boven de nader te bepalen 'goldpoints' zijn de debiteurlanden echter gehouden hun schuld in goud te betalen. Naar mate het deficit voortduurt wordt het debiteurland tot zwaardere goudzendingen genoopt om het aldus te verplichten de nodige economische saneringsmaatregelen te treffen. Omgekeerd moeten de crediteurlanden een gedeelte van hun creditsaldo als werkkapitaal ter beschikking van het Fonds stellen, ten einde ongezonde credietverleningen te voorkomen. Het systeem is dus zelf-corrigerend, streeft naar evenwichtige han- | |
[pagina 68]
| |
delsverhoudingen en houdt in zich de sanctie van ongezonde afwijkingen. De directie van het Fonds wordt toevertrouwd aan een Raad die met meerderheid van stemmen beslist. Het geldt hier dus werkelijk een supra-nationaal orgaan. De werking er van impliceert een zekere beperking der souvereiniteit van de deelnemende staten. En dit is niet het minst belangrijk aspect van de instelling. | |
Betekenis van de Europese Clearing UnieDe gedachte is niet geheel nieuw. Sedert jaren worden pogingen met het oog op het invoeren van multilateraal betalingsverkeer ondernomen. Een accoord, strevend naar de omwisselbaarheid van de Europese valuta's, werd reeds op 28 November 1947 te Parijs door Frankrijk, Italië, België, Nederland, Luxemburg ondertekend en later tot Groot-Brittanië, de Skandinavische landen, Portugal en West-Duitsland uitgebreid. De Bank voor Internationale Betalingen, te Basel, werd er mede belast de mogelijke multilaterale compensaties voor te stellen. De behoefte om een goud- of dollarfonds in te stellen ten einde de saldi te regelen werd toen reeds aangevoeld en uitgedruktGa naar voetnoot1). Sedertdien werd, voor het tweede Marshall-jaar (1949) de mogelijkheid van overdracht van 25% van de trekkingsrechten aanvaard, ten einde bilaterale debetsaldi te dekken. Later nog werd door de O.E.E.C. besloten de contingentering van 50% van de import af te schaffen. De lijsten der vrij gemaakte producten werden door de betrokken landen vastgesteld. De Europese Clearing Unie gaat verder: zij maakt een einde aan het bilateraal goederen- en betalingsverkeer, door integrale omwisselbaarheid der munten. Voorgesteld wordt zelfs dat zij de clearing-rekeningen van de deelnemende landen zou doen luiden in een nieuwe Europese munteenheid die een bepaalde in goud of dollar uitgedrukte waarde zal hebben. Zij zou 'écu' heten (Europese Clearing Unie) wat specifiek en traditioneel Europees klinkt. De E.C.U. zou uiterlijk tegen 30 Juni 1950 worden ingevoerd, de datum van verstrijken van het huidig intereuropees betalingssysteem dat in het raam van de O.E.E.C. werd vastgelegd. De Betalingscommissie van de O.E.E.C. heeft het nieuwe plan reeds aanvaard. Het wordt aan de Raad van deze organisatie voorgelegd. Het grote vraagteken is de houding van Groot-Brittanië, dat zoals altijd, als het ware | |
[pagina 69]
| |
te kiezen zal hebben tussen Europa en het Empire. Reeds wordt de mogelijkheid van E.C.U., zonder deelneming van Engeland, ernstig in overweging genomen. | |
SlotbeschouwingenHet lijdt geen twijfel dat de E.C.U., met een supra-nationaal gezag bekleed, een belangrijke stap zou betekenen op de weg naar Europese integratie. Immers Europa bestaat niet. Wel bestaat er een grond van gemeenschappelijke cultuur, een gemeenschappelijke christelijke traditie, en vooral een dreigend gemeenschappelijk gevaar van ondergang. Daartegenover staat echter een mozaïek van staten met zeer uiteenlopende geschiedenis, mentaliteit, economische structuur, taal en cultuur, sociaal niveau en politieke tendenzen. Europa moet dus worden gebouwd. En het grote aantal vruchteloze pogingen in die zin ondernomen zou reeds voldoende zijn om aan te tonen hoe zwaar die taak in werkelijkheid is. Er staan twee wegen open. Een snelle weg: de weg van Bismarck die Duitslands éénheid smeedde 'mit Blut und Eisen'. De weg van Hitler. In zekere mate zelfs de weg van Jacques Bainville die op grond van de historische ervaring betoogde dat om een federatie te vormen een federerende staat nodig is. Er is ook een geleidelijke weg: 'No shotgun wedding will do the job!' Het is de enig mogelijke indien Federaal Europa uit vrije wil en met vredelievende middelen moet worden opgericht. Bouwen, ondanks zware moeilijkheden, met taai geduld en volharding is een specifiek Europese taak. En niet het minst een technische taak! Over het te bereiken doel is toch vrijwel iedereen het eens: getuige de uitspraken, die Generaal Donovan, voorzitter van de Amerikaanse Commissie voor Europa, van vooraanstaande staatslieden uit bijna alle Europese natiën heeft verzameld om de aanstaande beslissing van het Congres, inzake het tekenen van de volgende reeks Marshall-credieten, gunstig te beinvloeden. De grondslag waarop het Europese gebouw materieel moet berusten is vrij handels- en betalingsverkeer. Alleen die vrijheid - welke een centraal gezag niet uitsluit, wel integendeel - kan leiden tot de maximale en rationele exploitatie van het Europees economische potentieel en tot de gezonde, evenwichtige, opbloei van de intereuropese handel.
Men wachte zich echter voor zinsbegoocheling. Het zeker stellen van het Europees vrij betalingsverkeer en de vrijhandel betekent niet noodzakelijk het einde van Europa's economische moeilijkheden! | |
[pagina 70]
| |
Hoezeer een sterk en geïntegreerd Europa ook wenselijk is, de uiteindelijke oplossing van het Europese economische probleem is niet intereuropese handel maar extra-europese handel en vooral handel met de dollarzone. Het laatste woord is dus aan de U.S.A., niet in de vorm van dollar-hulp, maar in de vorm van ruime ontwikkeling van de handelsbetrekkingen tussen beide continenten.
Het blijft een onopgelost raadsel hoe een land als de U.S.A. dat voortdurend opkomt voor 'free trade' en voor de ontsluiting der weinig ontwikkelde gebieden en dat zich daadwerkelijk grote offers getroost om West-Europa materieel opnieuw leefbaar te maken, niet de beslissende stap doet om, door het wijd open stellen van zijn grenzen voor de producten van andere landen, een einde te maken aan een soort van economische isolering hetgeen in werkelijkheid iedere poging strevend naar ruimere wereldhandel tot mislukking doemt. Dit verschijnsel is des te meer verontrustend daar, terwijl de toegang tot de enorme Amerikaanse markt aan Europa nog in vele gevallen ontzegd blijft, de Amerikaanse concurrentie Europa niet zelden de weg afsnijdt tot de zeldzame afzetgebieden die nog overblijven. De economische bloei van het westelijk halfrond die de voorwaarde is van zijn macht en van zijn politieke uitstraling, vergt niet zozeer aalmoezen dan wel ruime ontwikkeling der handelsbetrekkingen onder de landen aan beide zijden van de Oceaan. |
|