Streven. Jaargang 3
(1949-1950)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
De nieuwe mens in de Sovjet-letterkunde
| |
[pagina 18]
| |
kelijk zo naïef te geloven, dat het aardse paradijs is hersteld? Dit is natuurlijk onzin en wordt ook nergens door de letterkunde bevestigd. In een dergelijke staat zouden ook geen romans meer geschreven kun" nen worden, want een roman is altijd nog de uitbeelding van een strijd - op welk terrein dan ook -, maar in een ideaalstaat zou hoogstens nog plaats kunnen zijn voor hymnen en cantaten. Er zijn natuurlijk romans genoeg, die een dergelijke voorstelling gaven en geven, maar men moet niet denken, dat de critiek deze werken toejuicht of ten voorbeeld stelt, of dat het publiek ze waardeert. Ook nu wordt de realiteit nog onbevredigend geacht, maar er is een brug geslagen, die ideaal en werkelijkheid verbindt: het geloof. Het geloof, dat Rusland op weg is naar een 'nieuwe werel?, dat het communisme - de partij - die schept en dat ieder, die daaraan meewerkt, niet nutteloos geleefd heeft. Er worden natuurlijk fouten gemaakt, er zijn mislukkingen te boeken, maar doet dit alles iets af aan het zegevierende geloof, dat het ideaal eenmaal volledig zal worden verwerkelijkt, dat in iedere nieuwe generatie steeds beter en zuiverder het beeld van 'de nieuwe mens' zich zal vertonen? Er is dan ook geen letterkunde, die zo strijdbaar is, die de lezer zozeer aanvalt en dwingt tot zelfcritiek, tot stellingname in sociale, politieke en economische verhoudingen, tot bezinning en verweer. Men kan natuurlijk van vele boeken opmerken, dat ze alleen maar naïeve propaganda bevatten en vol heimelijk genot de schrijver betrappen op inconsequenties en tegenstrijdigheden in de schepping of ontwikkeling van zijn helden. Men kan de fantasiewereld van de schrijver toetsen aan realistische memoires of kronieken, die een heel ander beeld van het Russische leven oproepen, - maar daarmee is de eerste indruk niet weggeredeneerd. Deze afweerpolitiek is n.l. niet af doende, er blijft, zeker bij de christen, een gevoel van onbehagen over, dat feitelijk de basis vormt van al deze ergernis en verontwaardiging. Het is de ontdekking van een onmiskenbare verwantschap tussen christendom en communisme, en de zekerheid, dat hier iets heel moois en kostbaars werd misbruikt en op een vals doel gericht. Heel scherp is dit geformuleerd door Mr J.C. Baak in zijn uitstekend boek: 'De verhouding van den Russischen tot den West-Europeeschen mensch' (pag. 180); '45: 'Het adembenemende verschijnsel, waarvoor de Rus ons heden ten dage plaatst, is het optreden van een radicaal geloof. Dat dit geloof niet het christelijk geloof was, maakt het verschijnsel des te benauwender. Want het is niet alleen radicaal, maar ook totalitair. En zozeer de christen heeft te bidden voor een alomvattend geloof: een geloof, dat | |
[pagina 19]
| |
zich uitstrekt tot aan de einden der aarde, zozeer heeft hij terug te deinzen voor een totalitair geloof: een geloof, dat geestelijke en wereldse krachten met elkander vermengt, en een absolute waarde verleent aan een onderdeel der schepping. En dit verschijnsel was benauwend, niet omdat het als een totalitair geloof was opgestaan, maar omdat het niet door het alomvattende geloof van het christendom was voorkomen'. En niet minder duidelijk door J. Maritain in: 'La personne et le bien commun' (pag. 87) '46: 'Le communisme.... doit être regardé comme une hérésie chrétienne, - la dernière et tout à fait radicale hérésie chrétienne. Il est universaliste comme l'Eglise. Ce sont des énergies d'origine chrétienne, entièrement laïcisées, qu'il met en oeuvre chez ses militants. La transformation de l'homme, que le christianisme demande à la grace intérieure, renouvelant la personne, pour la vie éternelle et pour la vie d'ici-bas, le communisme la demande à la révolution collective, renouvelant l'histoire et la société, et pour la seule vie d'ici-bas. De là vient que communistes et chrétiens ont mauvaise conscience les uns à l'égard des autres. Les chrétiens,.... ils sentent avec une espèce d'anxiété, que normalement ce serait à eux, puisqu'ils ont les paroles de la vie éternelle, de tendre la main aux communistes pour les attirer sur le terrain, qui est d'abord et avant tout le leur, celui de la vérité réligieuse et l'amour rédempteur'. Zo zijn droom en daad verbonden: de daad wordt verheerlijkt in lofzangen op de arbeid, op alle arbeid, daar hierdoor immers de gemeenschap gediend wordt, en in de triomfantelijke vaststelling van Ruslands onmiskenbare materiële vooruitgang, technische en culturele ontwikkeling. En de droom blijft leven in de enthousiaste schildering van 'de nieuwe mens', die zich steeds rijker ontplooien zal onder het zegenrijke, communistische bewind. Want nog altijd is het diepste ideaal van het communisme niet op de eerste plaats de geperfectionneerde techniek of de wereldheerschappij, maar de schepping van de 'nieuwe mens', de volmaakte communist. De rationele dogmatiek van de leer, het dialectisch materialisme, heeft zich hier op zeldzame wijze verbonden met het oeroude heilsverlangen van het Russische volk, met zijn idealisme, dat de erfzonde schijnt te ontkennen, of liever, dat door een zeer scherp besef van menselijke verworpenheid, menselijke tekorten en ellende de droom ging scheppen van een gemeenschap-in-liefde. Juist hiermee hing de overtuiging samen, dat het Slavische ras: 'van nature christelijk' was, dat het Christus' wet, - de wet van de liefde, - altijd beleefd en bewaard had; want ook de atheïstisch-socialistische | |
[pagina 20]
| |
schrijvers uit de vorige eeuw beriepen zich in hun streven naar sociale rechtvaardigheid op de naastenliefde. De rol, die men zowel vroeger als nu het Russische volk toedacht bij de vorming van een nieuwe mensengemeenschaap, leidde natuurlijk gemakkelijk tot nationalistische tendenzen; ook in de huidige fase van het communisme is dit duidelijk merkbaar. Volgens de Marxistische dialectiek is de komst van de heilstaat een logische noodzakelijkheid: 'de nieuwe mens' moet komen, als de gunstige omstandigheden geschapen zijn, - en dit doel heiligt alle middelen - en het geloof ziet reeds in de mensen-van-nu de voorboden van het toekomstig ideaal. Het communisme moet zegevieren - hieraan mag de communist niet twijfelen, maar hij kan hieraan medewerken of niet, dit is zijn 'vrijheid', de mate, waarin hij zijn persoonlijkheid dienstbaar maakt aan de gemeenschap. Hier stuiten we op een moeilijkheid in het systeem: als alles causaal-materialistisch verklaarbaar is, heeft de mens als 'vrije persoonlijkheid' geen plaats; hij moet immers, vroeger of later, zijn individualisme opgeven en tot 'gemeenschapsmens' worden. Maar toch kan de mens die noodzakelijke ontwikkeling tegenwerken of bevorderen: - vandaar wordt juist in geen land als in Rusland zo'n beroep gedaan op de scheppende activiteit van de mens; op elk terrein van het leven zijn sinds de revolutie ontzaggelijke veranderingen tot stand gekomen: de herschepping van dorpen tot kolchosen of fabriekscomplexen, de omschakeling van een achterlijk agrarisch land naar een moderne industrie-staat. Uit boeren werden geschoolde arbeiders gekweekt, uit arbeiders ingenieurs en dit proces heeft nog steeds plaats in de vele randstaten van de Sovjet-unie met hun primitieve bevolkingen. Hier worden geestelijke energieën opgewekt, geloof, hoop en liefde voor het ideaal, zoals Maritain zeide, die echter niet als zodanig worden herkend, of liever, ze worden ter dege gebruikt en geëxploiteerd, maar nooit wordt hun diepste wezen onthuld. Men schrikt er voor terug door te dringen in bepaalde lagen van de menselijke psyche, omdat men - en terecht - hun kracht vreest. Angst voor de dood en in verband daarmee twijfel aan de waarheid van de leer over de heilstaat en de 'nieuwe mens' moeten bezworen worden; evenzo zijn al te diepzinnige speculaties over de toekomst en de eindfase uit den boze. Alleen de wetenschap heeft hier recht van spreken. Het gaat allereerst om de huidige werkelijkheid en om die omstandigheden te scheppen, die de materiële situatie van het ogenblik verbeteren kunnen. Zo moet de mens vernieuwd worden: liefst doordat hij zich vrijwillig | |
[pagina 21]
| |
overgeeft: zo hij echter weerstreeft, wordt hij van buiten af gedwongen tot collectief denken en geperst in het systeem. Daarom spreekt men ook zo gemakkelijk over de schepping van die nieuwe mens, alsof dit in een handomdraai gebeurd is! In een artikel over de prachtige resultaten van de revolutie wordt b.v. het volgende gezegd: 'Het socialisme heeft de nieuwe mens geschapen. De omvangrijke, systematische, opvoedende arbeid, gedurende 32 jaar door de partij van Lenin en Stalin verricht, heeft vrucht gedragen. Een vrije mens, die niet de kluisters van slavernij of exploitatie kent, die vervuld is van vaderlandsliefde en scheppingskracht, die in de arbeid zijn heilige plicht ziet ten opzichte van het volk, die doordrongen is van de geest van het collectieve bewustzijn, zo is het beeld van de vooruitstrevende Sovjetburger. En het is de grootste verdienste van de communistische partij, dat zij in zo'n korte, historische tijdsruimte de geestelijke vernieuwing van een tweehonderd-millioenen-volk tot stand bracht, zijn morele en politieke eenheid veilig stelde en samenbracht in een machtige volkerenfamilie, bezield door de vurige ideeën van het communisme' ('Literatoernaja Gazjeta' van 5 November '49). Over de krachten, tegengesteld aan het communistisch ideaal, die toch ook in de mens huizen: aangeboren egoïsme en een religieuze drang, die boven het collectief geluk uitgaat, wordt dan ook liefst zo min mogelijk gerept. De concentratie-kampen zijn het bewijs van hun bestaan, maar hierover leest men in geen enkele roman. | |
IIHet spreekt vanzelf, dat we van deze officiële theorie over 'de nieuwe mens' moeten uitgaan bij de beoordeling van de Sovjet-letterkunde. Hoezeer ze ook gebonden is aan een patroon en een program, ze is zeker niet stabiel, integendeel, er is een voortdurende strijd gaande tussen de uitbeelding van de mens, zoals hij zich voordoet, in al zijn beperktheid, en de communistische held, die de partij eist en waarvan het gelovige hart zo gaarne droomt. Van een eigenlijke Sovjet-letterkunde kan men pas spreken na '32. Tot die tijd hebben twee groepen elkaar bestreden: de niet-proletarische schrijvers, de z.g. 'meelopers', die reeds voor de Revolutie publiceerden en beïnvloed waren door de Westerse stijlexperimenten, en de onverdachte communisten, die aan de kunst slechts propagandistische waarde toekenden en de mens uitsluitend beschouwden als producent voor de gemeenschap. Het is vooral Maxim Gorky geweest, die dit extreme partij-standpunt heeft verzacht. Onder zijn leiding kwam dan ook de Schrijversbond tot stand, | |
[pagina 22]
| |
die alle auteurs, ook de niet-partij-leden, verenigde. Tegelijk kwamen ook de proletarische schrijvers tot de erkenning, dat ze tot nu toe te weinig aandacht besteed hadden aan de zuiver literaire kanten van hun romans en dat enthousiasme alleen nog geen letterkunde voortbrengt. Op het ogenblik is de kloof tussen beide partijen practisch verdwenen, ook al is er nog een duidelijk stijl- en niveau-verschil te constateren tussen de oudere, vóór-revolutionnaire en de jongere generatie. Doel en werkwijze van de Sovjet-letterkunde is nauwkeurig bepaald. De schrijver is 'leraar van het leven en opvoeder van het volk' en hij gebruikt als methode het 'socialistisch realisme', d.w.z. 'de kunst om het leven in zijn ontwikkeling te laten zien, om reeds in de huidige werkelijkheid de zaden van de toekomst te zien en te tonen'. Beter dan de theorie licht de praktijk ons in over de waarde, die deze formules voor de schrijver hebben. Als opvoeder van het volk draagt hij een grote verantwoordelijkheid, want door zijn voorstelling-van-de-realiteit beïnvloedt hij de lezer en bepaalt hij zelfs diens gedrag. Wat heiligenlevens kunnen zijn voor de vrome christen, zijn de heidenromans voor de Sovjet-jeugd. In het dagboek van een jonge komsomolka: Jewgenia Roednjowa, geboren in 1920 en gestorven bij een luchtgevecht in 1944, 'Heldin van de Sovjet-Unie', lezen we het volgende: (Nowy Mir 1948-Oct.) '13 Januari 1938. Ik bestudeer: 'Hoe het staal gesmeed werd' van N. Ostrowsky. Dit is een belangrijk citaat: 'Het allerkostbaarste, wat de mens bezit, dat is zijn leven. Het wordt hem slechts eenmaal gegeven, en hij moet het zo beleven, dat het hem niet pijnlijk te moede is bij de gedachte aan de doelloos doorgebrachte jaren, dat hij geen schaamte voelt om wille van een ellendig en kleingeestig verleden, en dat hij, bij zijn dood, kan zeggen: mijn hele leven en al mijn krachten heb ik gegeven aan het allermooiste in het leven, de strijd om de bevrijding van de mensheid. En je moet je haasten om te leven. Want een stomme ziekte of een of ander tragisch toeval kan er een eind aan maken'. En ook: 'Weet te leven, ook dan wanneer het leven ondragelijk wordt. Maak je leven nuttig'. Zij concludeert vol enthousiasme: 'Waarom acht Ostrowsky de mensen? Hij acht de mens 'om zijn dapperheid, om zijn grenzenloos uithoudingsvermogen, om dat type mens, dat ellende kan verdragen, zonder het aan allen en iedereen te tonen. Ik ben voor dat type revolutionnair, voor wie het persoonlijke niets betekent in vergelijking met het algemene'. 'Ik ook'. | |
[pagina 23]
| |
De waarheid van dit hartgrondige: 'ik ook' heeft deze jonge vrouw met haar dood bewezen. Het feit, dat uitsluitend de opvoedende waarde van de kunst erkend wordt, heeft natuurlijk ook grote nadelen. De schrijver staat volstrekt niet boven het publiek, hij weet niets meer dan zijn lezers, want de theorie is hun aller bezit, hij heeft alleen de gave om de praktijk van het Sovjet-leven uit te beelden. Er wordt dan ook nauwlettend acht op gegeven, niet alleen door de critici, maar ook door de lezers, of hij zijn mede-burgers op de juiste wijze, d.i. volgens de Sovjet-moraal voorstelt en uitbeeldt. Kenmerkend is b.v. de discussie - een van de vele - die gevoerd werd naar aanleiding van de niewste roman van Anna Koptjaewaja: 'Iwan Iwanowitsj'Ga naar voetnoot1). Hier werd de geschiedenis verteld van een vrouw, die van haar man - een zeer edel mens - wegliep om zich een eigen carrière te scheppen als journaliste. Algemeen werd de schrijfster aangevallen, omdat zij het brandende probleem van het Sovjet-huwelijk niet 'op de juiste wijze' oploste: de vrouw Olga is n.l. te sympathiek voorgesteld. Weliswaar was het haar man niet gelukt haar te interesseren voor zijn arbeid, maar deze fout was toch herstelbaar en had zeker niet op echtscheiding mogen uitlopen: nu ze toch van haar man wegloopt, deugt ze niet en moet dus ook door de schrijfster als zodanig aan de kaak gesteld worden. De schrijver Fadjejew, van wie ik hierboven de definities aanhaalde over doel en werkwijze van de Sovjet-letterkunde concludeert dan ook terecht: 'In deze betekenis heft socialistisch realisme de tegenstelling op, die er in de oude literatuur bestond tussen romantiek en realisme'Ga naar voetnoot2). Inderdaad, deze tegenstelling wordt opgeheven, wanneer alle strevingen van de mens, die buiten de Sovjet-moraal liggen, ofwel genegeerd worden, ofwel genivelleerd, ofwel zo vereenvoudigd, dat er practisch geen botsingen meer mogelijk zijn! Het eerste, wat de Westerse lezer opvalt bij de lectuur van Sovjetromans is dan ook een zekere naïeveteit, - die een onmiskenbare parallel vertoont met sommige heiligenlevens! Precies, zoals de brave jongens, die zonder meer 'edel' handelen en zonder moeite de zwaarste offers brengen, zo komen ons ook de vele model-communisten voor. Ze strijden en sterven voor het heil van de gemeenschap, alsof ze nooit enig verlangen naar persoonlijk geluk, naar normale bevrediging van hun wensen gekend hebben. Ze kunnen door niets ter wereld geremd of ontgoocheld worden: als helden zijn ze geboren, als helden zullen ze | |
[pagina 24]
| |
sterven. De innerlijke strijd, die een dergelijke heldhaftige levenshouding eist, wordt verzwegen, of liever, wordt schijnbaar afgedwongen door de omstandigheden. Zo valt het accent veel meer op de uiterlijke successen, die de held behaalt, dan op de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. Vandaar ook, dat in alle perioden van de Russische letterkunde helden 'onder zware druk' - bij oorlog of bij pioniersarbeid - het meest in trek zijn en het meest overtuigend! Overigens heeft elk tijdvak een eigen 'held', want elke periode vraagt om een bepaald soort 'nieuwe mens' en de productie regelt zich hier vanzelfsprekend naar de behoefte. Gedurende de jaren '32-'39 was Rusland geheel in beslag genomen door een koortsachtige activiteit om het land communistisch te herscheppen in het tempo der vijf-jaren-plannen. De eigenlijke 'held' was toen de arbeid, de mens bleef slechts een schema van de 'ingenieur' of de 'fabrieksdirecteur', of de 'partij-commissaris'. Voor velen bood alleen de historische roman de mogelijkheid om aan dit enge kader te ontsnappen. Bekend zijn de romans van Aleksej Tolstoj: 'Peter de Grote', van Tynjanow: 'Kjoechlja' en van Olga Forsj, o.a.: 'Gekleed in steen'. Aanvankelijk stonden deze auteurs nog aarzelend tegenover hun stof: ze kozen bij voorkeur helden uit de burgeroorlog (Sjolochow: De stille Don) of rebellen in hun actie tegen onrecht en onderdrukking als voorlopers van de Grote Revolutie. Maar langzamerhand brak een andere opvatting zich baan: men kreeg meer oog voor de veelvormigheid van het historisch verleden. Juist van hogerhand werd deze richting sterk bevorderd bij het groeien van de Sovjet-macht. Het nationale bewustzijn werd aangekweekt, de 'grote voorouders' werden in ere hersteld. Er groeide ook steeds meer besef voor de waarde van de klassieke auteurs. Het honderdjarig eeuwfeest van Poesjkin in 1937 werd met grote luister gevierd. Er verschenen nieuwe uitgaven van hun werken, er werden daarnaast ook buitenlandse meesters vertaald, vooral die klassieken, die nog geen gevaarlijke individualistische gespletenheid vertonen, zoals Shakespeare, Balzac, Dickens, Thackeray. De literatuur-wetenschap kreeg tot taak hun werken marxistisch te interpreteren, maar met dat al kwam er toch veel meer begrip voor de rijkdom en de mogelijkheden van de menselijke persoonlijkheid. De dorheid van de eigen letterkunde werd steeds openlijker toegegeven: steeds dringender eiste men 'mensen van vlees en bloed!' Deze ontwikkeling werd sterk bevorderd door de laatste 'vaderlandse oorlog'. Hier ging de strijd niet meer om de opbouw van een verafliggende heilstaat, maar om het vaderland, dat in nood verkeerde. | |
[pagina 25]
| |
Hier was de vijand niet meer de niet-communistisch-denkende landgenoot, maar de wrede Duitse aanvaller. Geen wonder dan ook, dat de oorlogsromans geen wassen beelden meer tonen, maar levende mensen: hun leed, hun pijn, hun verbeten worsteling zijn ons begrijpelijk. Allerlei elementaire menselijke hartstochten: liefde, haat, woede, angst, hebben hier de stof geleverd en aan het starre masker van 'de nieuwe mens' een eigen, persoonlijke uitdrukking gegeven. Het oorlogsprobleem zelf wordt sterk vereenvoudigd: de Duitsers zijn zonder meer de incarnatie van het kwade, Rusland speelt daarentegen de edele rol van verdrukte onschuld: een diepere bezinning over de oorzaken van al deze ellende kan dan ook bij een dergelijke fanatieke overtuiging niet doorbreken. Heel duidelijk komt dit tot uiting bij de romans van Ilja Ehrenboerg. Hij behoort tot de oudere schrijvers, hij keerde pas na 1921 in Sovjet-Rusland terug. Sindsdien heeft hij heel veel gepubliceerd, maar zijn boeken verblinden meer door hun virtuoze vondsten dan dat ze werkelijk ontroeren. In de oorlog kwam hij tot zijn volle recht als pamfletschrijver: hij schreef regelmatig zijn felle artikelen tegen de Duitsers in de soldatenkrant Znamja (Het Vaandel), en deze haat-campagne ('agitka') werd welbewust ingeschakeld als middel om de soldaten tot grotere prestaties op te voeren. De catastrofe in Frankrijk van '40 heeft hij persoonlijk meegemaakt en beschreven in zijn beide oorlogsromans: 'De val van Parijs' en 'De storm' (Stalinprijs '48). Ehrenboerg beheerst de schrijftechniek volkomen; zijn laatste roman geeft een compleet beeld van de oorlog in alle vormen en aan alle fronten, zowel in Frankrijk, in Duitsland als in Rusland. De Duitsers komen er heel slecht af, de Fransen hebben, zelfs in hun decadentie, kennelijk zijn sympathie, maar de Russen en de Franse communisten winnen het van allen door hun offerbereidheid en heldenmoed. Ook in de oorlogsroman van Konstantin Simonow: 'Dagen en nachten in Stalingrad' (1944) valt temidden van een verbeten strijd de volle nadruk op een liefdes-idylle. Simonow is een zeer begaafd en veelzijdig publicist. Als oorlogscorrespondent doorreisde hij heel Rusland; hij is een typisch vertegenwoordiger van de jongere generatie en heeft zich ook als dichter en schrijver van toneelstukken naam gemaakt. De figuren uit zijn roman zijn eenvoudig, maar zeer natuurlijk getypeerd; men voelt dat Simonow zijn eigen gedachten en verwachtingen op hen heeft overgebracht. Ze zijn bang voor de dood, ook al erkennen ze hun plicht tegenover het vaderland: ze zouden nog zo graag heel veel meemaken in hun leven, want ze hebben nog vele illusies; maar ze hebben geen tijd gehad om zich al te zeer in dromen te verliezen: het werk aan de vijfjarenplannen heeft hen volkomen opgeëist. En ook nu | |
[pagina 26]
| |
weten ze, dat de oorlog eerst gewonnen moet zijn, voor ze aan een persoonlijk leven mogen of kunnen denken. In de roman van Wassily Azjajew 'Ver van Moskou' (Stalinprijs 1949) wordt ons verteld, hoe in Siberië onder zeer moeilijke omstandigheden en in record-tempo een pijpleiding voor petroleum werd aangelegd: een zeer belangrijke prestatie in de afgelopen oorlog. De jonge ingenieur Kowsjow is kennelijk de lieveling van de schrijver en van zijn omgeving, want behalve een knap vakman is hij tevens een zo warmvoelend en hartelijk mens, dat ieder tot hem wordt aangetrokken. Onder zijn bezielende leiding geven zelfs werkschuwe elementen hun verzet op en een jaloerse collega, een oudere ingenieur, die aanvankelijk vijandig stond tegenover het plan wordt door zijn voorbeeld bekeerd. Het verhaal is vlot en met veel kennis van zaken beschreven. De volgende uitlating van de schrijver is karakteristiek voor zijn kinderlijk geloof en voor de geest van het boek: 'Het is zo gezond, dat bij ons alles meewerkt om een mens zijn plaats in het leven te laten vinden. Ergens in Amerika bijvoorbeeld zal iemand, die gestruikeld is, of die in zijn vak een nederlaag geleden heeft, geen steun vinden, hij zal onvermijdelijk naar de kelder gaan. Daar zijn de mensen voor elkaar mededingers in de strijd om rijkdom of om een stuk brood. Maar bij ons heeft zelfs de oorlog - denk je eens in: de oorlog! - een soort weldadige invloed op de mensen, hun karakter wordt er snel door gevormd en veredeld'. De geschiedenis wordt met liefdes-intriges verlevendigd en bekroond met een stralend happy-end. Veel stroever is de roman van Semjon Babajewsky: 'De drager van de gouden ster' (Stalinprijs 1949). Een jonge boer, die in de oorlog met de gouden ster is onderscheiden, keert huiswaarts en toont zijn begaafdheid ook in vredestijd, doordat hij al zijn organisatie-talent aanwendt om zijn streek tot grotere bloei en welvaart te brengen. Over het landleven wordt heel breedsprakig en genoegelijk verteld: het boek is lang niet zo knap in elkaar gezet als de roman van Azjajew, de personen zijn veel minder uit de verf gekomen. Het beantwoordt echter volkomen aan de eisen, die na de oorlog aan de romanschrijver worden gesteld, n.l. de uitbeelding van levensblije 'helden van de arbeid' in aansluiting aan het nieuwe vijf-jarenplan. Op veel hoger plan staat de roman-cyclus van Konstantin Fedin: 'Eerste vreugden' en 'Een ongewone zomer' (Stalinprijs '49): het derde deel van deze trilogie is nog niet verschenen. Fedin behoort tot de oudere generatie: tijdens de eerste wereldoorlog verbleef hij als krijgsgevangene in Duitsland en bij zijn terugkeer vond hij een geheel | |
[pagina 27]
| |
nieuw Rusland. Sporen van die strijd tussen de oude 'individualistische' mens en de 'zuivere communist' vindt men in al zijn werken. En ook al belijdt de auteur nog zo vurig zijn geloof in de nieuwe principen, hij blijft toch altijd uitmunten in de beschrijving van die mensen, die nog niet volledig de oude Adam overwonnen hebben. Fedin is een meester in zijn vak: zijn compositie is weloverwogen, zijn vroeger nog al overladen stijl is veel bondiger geworden en komt vaak het aphorisme nabij. In beide boeken wordt een stuk geschiedenis gegeven; zij spelen in Saratow, deels voor, deels na de October-Revolutie. Er verschijnen een groot aantal mensen ten tonele, uit alle lagen van de bevolking, en stuk voor stuk uitstekend uitgebeeld. De heldhaftige partij-leden, die bij de ontdekking van hun ondergrondse organisatie naar Siberië worden gedeporteerd en na de revolutie aan het hoofd van het stadsbestuur staan, blijven tamelijk schematisch; de twee 'burgerlijke' kunstenaars zijn daarentegen raak getypeerd. Vooral de schrijver Pastoechow - een laf en ijdel mens - is zo haarscherp ontleed, dat men in hem min of meer een zelf-projectie van de auteur vermoedt, waarvan hij zich al schrijvende bevrijdt. Prachtig is de schildering van zijn innerlijke ontreddering bij de dood van Tolstoj. Pastoechow meet zich zelf af aan deze strijdbare figuur en beseft zijn eigen halfslachtigheid. Na de revolutie weigert hij eerst te kiezen, wordt dan door de omstandigheden min of meer gedwongen naar de zijde van de overwinnende Bolsjewieken over te lopen en tracht dan zijn keuze nog te motiveren als 'vrije beslissing'. Wanneer zijn vrouw zegt, dat de geschiedenis de mensen beheerst en dat we dus met haar moeten meegaan, als we niet omver gelopen willen worden, antwoordt Pastoechow: 'Daar nu eenmaal de keuze van mij afhangt, betekent het, dat ik deelneem in de ontwikkeling van de gebeurtenissen met mijn vrije wil. In zekere zin is de geschiedenis dus product van de vrije wil van de mensen'. Ook al is dit in zijn mond bittere ironie, toch is het belangrijk, dat Fedin hier de volle nadruk legt op de vrije keuze van de mens. Even onpartijdig tekent hij ons ook de andere personen, de 'gewone mensen', die geen geschiedenis maken, maar er door gemaakt worden. Met grote liefde heeft hij zich over hen heen gebogen, hij idealiseert hen niet, hij ziet duidelijk hun fouten en komische kanten, maar nergens veroordeelt hij of schuift hij hen als minderwaardig terzijde, zoals de Sovjet-moraal dat juist eist. Hij laat ons zien, hoe ook in hen het verlangen leeft naar een edeler vorm van leven, maar hoe zij door harde ervaringen gebroken werden. Kostelijk zijn ook de kinderen uit Saratow | |
[pagina 28]
| |
getypeerd, die een kleine-gemeenschap-op-zich-zelf vormen onder leiding van hun vaderlijke vriend Dorogomilow. Met dit realisme zet hij de traditie voort van de grote Russische vertelkunst en ontsnapt hij aan de begrenzing van het 'socialistisch' etiquet. Nog een stap verder gaat Wera Panowa in haar beide romans: 'Reisgenoten' en 'Kroezjilicha'. Zijn er bij Fedin altijd nog een paar volmaakte communistische helden in de hoofdrol om de overige lading te dekken, bij haar ontbreekt ook deze vlag. In beide romans vormt de oorlog de achtergrond: in 'Reisgenoten' maken we kennis met het personeel van een Rode-Kruis-trein, in Kroezjilicha met een reeks leidende figuren van een fabriek in het achterland. Zij werken allen vol ambitie, behalen top-prestaties, zoals dat gebruikelijk is, maar hoe belangrijk deze resultaten ook mogen zijn, de mensen worden daardoor niet van hun persoonlijke moeilijkheden bevrijd. Het collectieve geluk heft het individuele lijden niet op. Deze psychologische waarheid, zo vaak bij de Sovjet-schrijvers verwaarloosd, komt hier ten volle tot zijn recht. De figuren uit andere oorlogsromans kenden ook leed, angst en wanhoop, maar ze groeiden daar altijd schitterend boven uit: het bleven helden, mensen van meer dan gewoon formaat, die met kop en schouders boven de middelmaat uitstaken. In de romans van Wera Panowa echter herkennen we onze soortgenoten, behept met alle doodnormale menselijke ondeugden of gebreken. We zien mannen, die vrouwen bedriegen, vrouwen, die kwaad spreken, kibbelen, op elkaar jaloers zijn, partij-leden, die elkaar uit persoonlijke eerzucht tegenwerken en kinderen, die slecht-opgevoed en vroeg-verbitterd worden. De besten onder hen beseffen hun tekort, wanneer ze zich spiegelen aan het communistisch ideaal, en proberen hun fouten te herstellen. De schrijfster heeft met scherpe blik om zich heen gekeken, de werkelijkheid genomen, zoals ze was en de mensen gezien, zoals ze gewoonlijk zijn, ook al hebben ze nog zulke mooie idealen. Pijn blijft pijn, ontgoocheling ontgoocheling en lang niet alle mensen komen daar boven uit ondanks de meest geslaagde komsomol-opvoeding. En juist daarom doen haar boeken zo warm, zo overtuigend, zo levensecht aan. Ten gevolge van deze visie is ook het collectieve toekomstgeluk veel minder mystiek gekleurd dan bij de andere auteurs. Geen verbroedering van de mensheid, geen paradijS'Op-aarde stelt Panowa ons in het verschiet. Ze blijft stevig met beide benen op de grond staan en ze laat haar fabrieksdirecteur in 'Kroezjilicha' heel concreet en practisch fantaseren over moderne, comfortabele arbeiderswoningen, nieuwe wegen, sportparken, badinrichtingen.... | |
[pagina 29]
| |
Bij de critici hebben deze romans veel debatten uitgelokt, omdat de 'ideale communist' ontbrak, maar toch zijn ze beiden bekroond met de Stalinprijs (1947 en 1948). | |
IIIHet beeld van 'de nieuwe mens', dat ons uit al deze boeken tegemoet komt, is dus lang niet zo eenvormig, als men dat op grond van de theorie zou kunnen vrezen. De critiek trekt grenzen, de kunstenaars trachten deze, bewust of onbewust, telkens te overschrijden. Eerst viel de volle nadruk op de held, die door zijn prestaties een vijandige omgeving overheerste en bedwong. Langzamerhand moest het wel duidelijk worden, dat de mens niet als communist geboren wordt en dat hij dus zich zelf vrijwillig of gedwongen moet richten naar dit ideaal. Als men zich echter te diep gaat bezig houden met dit innerlijk rijpings-proces, stuit men op allerlei verlangens en strevingen in de mens, die tot ongewenste problematiek kunnen leiden en de opmars naar het collectieve geluk vertragen. De officiële critiek ziet dit gevaar en wil dan ook steeds de aandacht van die innerlijke wereld afleiden naar uiterlijke successen, naar actie en strijd. De oorlog bracht een zekere ontspanning, - maar nadien waren er telkens weer zuiveringsacties nodig om ketterse auteurs en tijdschriften de les te lezen. Voor deze aanvallen is niemand veilig, er zijn geen 'heilige huisjes', geen onaantastbare reputaties. Het doel van het communisme blijft altijd hetzelfde, maar de tactiek, de methode van opvoeding verandert steeds. Tijdens de oorlog waren oorlogsromans en oorlogshelden noodzakelijk, tijdens de vijfjarenplannen helden van de arbeid. Een schrijver moet tijdig mee kunnen draaien, of liever zijn tijd begrijpen en bij iedere nieuwe periode de passende 'nieuwe mens' leveren. Toch mag er geen dor, kunst-matig product ontstaan: zo werd b.v. een serie biografieën over 'Helden van het Vijfjarenplan' afgekeurd, omdat de schrijvers er niet in geslaagd waren de oorsprong van al deze heldhaftigheid aan te tonen!Ga naar voetnoot3). Maar als dan de essayiste Groetsowa schrijft: 'Er is in het leven niet enkel een uiterlijke, maar ook een innerlijke strijd.... De uitbeelding van dit interessante proces, de ontwikkeling van de “communist”, de strijd in zijn binnenste tussen deze twee principen (de “oude” en de “nieuwe” mens) en de uiteindelijke overwinning schijnt ons de voornaamste taak van de Sovjet-literatuur' - wordt ze heftig aangevallen door Jermilow: | |
[pagina 30]
| |
'Het artikel van Groetsowa is schadelijk, omdat het de schrijvers oproept tot bureaucratische rust, burgerlijke zelfvoldaanheid en geduld tegenover alle tekorten! Het zou dus niet de moeite lonen zich bezig te houden met de uiterlijke strijd, maar beter zijn om zich in te laten met de 'innerlijke strijd van de twee principen' in eigen ziel.... Dit is een preek van Tolstojaanse zelfvervolmaking en dergelijke meningen kunnen alleen maar opkomen en aan de orde gesteld worden, wanneer men zich afkeert van de hedendaagse realiteit, wanneer men zich laat meeslepen door metaphysische leugenromantiek'. Deze twee meningen, die hier zo kennelijk tegenover elkaar staan, geven de twee limieten weer, waartussen het literaire leven in Rusland zich beweegt. De orthodoxe partij-leden moeten wel hun kracht en rechtvaardigheid zoeken in uiterlijke successen, strijd en veroveringen, terwijl vele anderen inzien, dat de innerlijke ontwikkeling van de mens niet altijd samenvalt met de machtsontplooiing naar buiten. Er is voor ons in het Westen echter geen enkele reden om ons zelfverzekerd af te wenden in de overtuiging, dat wij tenminste de waarheid bezitten. Het communisme houdt ons als het ware een spiegel voor, waarin we onze eigen dwaasheid kunnen herkennen: het is nu eenmaal zo menselijk om met uiterlijk vertoon innerlijke voosheid en zwakheid te verbergen en om ons tevreden te stellen met een goed-geformuleerde theorie, die in schrijnend contrast staat met de praktijk. De kloof tussen ideaal en werkelijkheid blijft altijd onoverkomelijk, maar het geloof zal altijd opnieuw pogingen moeten doen die te overbruggen, wil het zijn bestaan bewijzen. Het christelijk geloof echter dwingt niet, het pleegt geen geweld, het beroept zich niet op historische noodzakelijkheid, - het moet, - krachtens zijn wezen, - de vrijheid van de mens onaangetast laten. Maar wat baat ons die vrijheid, indien ze geen vruchten voortbrengt: wat baat ons onze Christengemeenschap, als ze geen gemeenschap meer is en wat baat ons het geloof in de waarheid, als het niet meer tot christelijk handelen beweegt? Dit is het, wat de christelijke literatuur in het Westen somber constateert, een nulpunt, wat misschien een keerpunt betekent. Het communisme tracht de hele wereld te winnen, omdat het alleen hierdoor zijn systeem en praktijk rechtvaardigen kan: zijn 'nieuwe mens' is onbestaanbaar zonder de achtergrond van een zegevierende, van geluk stralende massa: het is daarin consequent. Maar de nieuwe mens van het christendom heeft misschien eerst de hele wereld moeten verliezen om zich opnieuw van zich zelf bewust te worden, zijn geloof en zijn ziel te herwinnen. Als hij daarin consequent is, heeft hij nog altijd de hele toekomst, ook in Rusland. |
|