Streven. Jaargang 3
(1949-1950)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 633]
| |
Sociale kroniek
| |
Verdedigers van het kapitalismeIn de na-oorlogse publicaties die het kapitalistisch regime verdedigen klinkt sterk de profetisch waarschuwende toon door. De overgang die we meemaken is het gevolg van de vrije keuze ener onvoldoend ingelichte massa: mensen die niet weten wat ze verlaten en niet bevroeden wat ze vragen. Indien men theoretisch en praktisch de twee structuren naast elkaar stelt moet het kapitalistisch systeem verkozen worden boven het gebonden regime omdat alleen het eerste menselijke vrijheid en economische efficiency waarborgt. F.A. Hayek in zijn 'The Road to Serfdom', meer nog dan W. Röpke in zijn 'Civitas humana', heeft gewezen op de onverbreekbare wederzijdse afhankelijkheid tussen economie, politiek, recht en cultuur: wie begint met prijszetting eindigt met ordening van de ontspanning; waar volle tewerkstelling bewust wordt nagestreefd, daar gaat de vrijheid van beroep ten onder; stabiliteit in het economisch leven is | |
[pagina 634]
| |
geconditionneerd door dictatuur in de politieke sector. Indien het sanctie-systeem van het traditionele kapitalisme wordt afgeschaft, zegt R. Aron in 'Le grand schisme' dan is het concentratiekamp het enige middel om tucht te houden onder de arbeidersmassa, en het epuratie-proces de enige mogelijkheid om de incompetentie bij de ondernemers te weren: mislukking wordt sabotage, onbekwaamheid is samenzwering. Niet alleen wordt de vrijheid bedreigd in elk systeem dat zich beweegt naar het dirigisme, maar ook de efficiency van het economisch proces daalt zeer sterk: de afwezigheid van de winstprikkel doet het aanbod dalen, de soepele aanpassing aan een steeds schommelende vraag wordt onmogelijk. Het is nu eenmaal zo gesteld met de menselijke natuur dat de doorsnee-mens in normale tijden zich alleen maar inspant, uit de aangeboden mogelijkheden alles haalt, zijn calculatie tussen kostprijs en verkoopprijs scherp stelt onder de prikkeling van de geldelijke winst. Kan politieke propaganda, zoals het Stakhanovisme er een is, de productie-capaciteit van bepaalde groepen sterk opdrijven, de normale arbeider en de normale ondernemer blijven doof voor consideraties over nationale fierheid, trouw aan de partij, verantwoordelijkheid voor het algemeen welzijn. Alleen onder de druk van oorlogsomstandigheden waar het gaat om 'zijn of niet-zijn' kan de productie een maximum bereiken buiten de winstprikkel om. Als de dirigisten, van welke nuancering dan ook, uit de realisaties van een oorlogseconomie de mogelijkheid van dit systeem deduceren in een vredeseconomie, vergeten ze dat na de oorlogsbedreiging de collectieve vrees en de sociale adhaesie verdwenen is, dat de vraag een totaal andere inhoud heeft gekregen. In oorlogstijd is de productie afgestemd op oorlogsdoeleinden: de oorlog moet gewonnen worden welke ook de productiekosten zijn. De consumptie van de burgers is beperkt tot de elementaire en daarom ook tamelijk constante levensbehoeften. Is de oorlogsbedreiging voorbij dan zet het behoeftencomplex zich uit, de nationale productie moet zich aan die stijgende en fluctuerende vraag aanpassen en tevens aan de scherpe buitenlandse concurrentie het hoofd bieden. Die aanpassing vergt een soepelheid die de trage bureaucratie en de strakke rechtsstructuur van het dirigisme niet kunnen garanderen, die concurrentie eist een laag kostenpeil dat de op physische productie ingestelde planning niet kan bereiken. De verdediging van het op vrijheid berustende en op efficiency afgestemde kapitalisme was des te indrukwekkender omdat het wijzen kon op de contra-experienties van dictatoriale regimes en zich richtte naar de uiterst vrijheidsgevoelige West Europese gemeenschap. | |
[pagina 635]
| |
Toch zijn die auteurs verplicht hun oordeel over het historische kapitalisme te nuanceren en verbeteringen in zijn structuur voor te stellen. Inderdaad het economisch 'zeer efficiente' kapitalisme kent regelmatig periodes van crisis en depressie waarin millioenen mensen wensen te werken en geen werk vinden, waarin de meest elementaire behoeften niet kunnen bevredigd worden en een overtollige productie op artificiële wijze schaars wordt gemaakt. Het zo hoog geprezen en door het kapitalisme zelf sterk ontwikkeld rationalisme verzet zich spontaan tegen de eenzijdige voorstelling dat de crisis een pijnlijke losprijs is voor de komende voorspoed: het ziet de crisis ook als een 'rampspoedige beloning' voor de voorbije onevenwichtige en daarom ook inefficiente ontwikkeling van het systeem. Het voortdurend geprikkelde en periodiek gedeeltelijk bevredigde behoeftencomplex twijfelt aan de efficiency van een systeem dat in de long run voorspoed belooft en in de short run dié verwachtingen telkens weer frustreert. Niet alleen wordt de efficiency aangevallen maar ook de vrijheidsopvatting wordt scherp becritiseerd. De traditionele verdedigers van het liberale kapitalisme zien de vrijheid al te formalistisch: wat baat de formele vrijheid zonder de materiële uitoefeningsmogelijkheid? Na de Franse revolutie werd de contractuele vrijheid in de rechtssfeer gegarandeerd; pas na de eerste wereldoorlog werd de vrijheid in de politieke sector effectief door het algemeen stemrecht; in de economische orde zijn nog altijd de mogelijkheden niet geschapen om de volle uitoefening van de vrijheid te geven aan de massa. Het object van de vrijheid wordt te individualistisch gezien: waar het liberalisme terecht de onvergankelijkheid van de menselijke persoon verdedigt, vergeet het dat diezelfde menselijke persoon in de gemeenschap moet ingeschakeld zijn. Individualistisch geaccentueerde vrijheid in tegenstelling met sociaal georiënteerde vrijheid neemt tegenover de gemeenschap meestal een negatieve houding aan: vrijheid is er de macht om 'neen' te zeggen bij elke dwang, en niet de macht om 'ja' te zeggen bij elke door het gemeenschappelijk belang opgelegde plicht en binding. Ten slotte heeft het liberalisme niet gezien dat de vrijheid, ook in de economische orde, zich door het recht tegen zichzelf moet beschermen: ongeordende vrijheid ontaardt noodzakelijk in anarchie en dictatuur. Op de wet van de jungle tijdens de periode van de haast volkomen concurrentie volgde de wet van de macht tijdens de periode van de monopolistische structuur. Op de arbeidsmarkt staan gesyndicaleerde arbeiders tegen georganiseerde ondernemers, op de grondstoffen- en productenmarkt reserveren kartels en trusts zich ontginnings- en afzetgebieden. | |
[pagina 636]
| |
Daarom spreken de verdedigers van het oude regime niet meer over het kapitalisme maar wel over de vrije markteconomie. Het kapitalisme is de historische vorm der markthuishouding met eigen individualiteit en samengesteldheid maar ook met eigen onrechtvaardigheid en ontaarding. De vrije markteconomie is een economisch-philosophische categorie waarin het wat, het hoeveel en het hoe van het productieprobleem der maatschappij tot een maximale oplossing wordt gebracht. 'Hoofdzaak is nu, schrijft W. Röpke, dat de vrije markteconomie het geraamte wordt der volkshuishouding ener democratische en, op politiek en cultureel gebied, liberale gemeenschap'. Om het historisch complex zo goed mogelijk aan de theoretische structuur te doen beantwoorden, stellen die auteurs een program op van werkelijk positieve economische politiek: bepaalde spelregels moeten worden vastgelegd en een apparaat moet gevormd worden voor de controle der toepassing van die regels; daarbij moet de overheid het verloop dier economie ordenen door aan het marktmechanisme conforme interventies. Verschillende Franse auteurs, waaronder R.M. BerriGa naar voetnoot1) en E. SchuellerGa naar voetnoot2) willen niet alleen algemene verbeteringen aangeven maar dalen af tot de kern van het kapitalisme, de onderneming. Niet haar juridische structuur moet veranderd maar wel haar economische functie verbeterd worden. Het is immers niet voldoende dat er geproduceerd wordt: de productie moet in de consumptie haar bestemming bereiken. Door de al te lage lonen, die daarbij los staan van de productie, groeit een neiging tot onderconsumptie in het kapitalisme en is er geen mogelijkheid tot een gezonde psychologische samenwerking tussen de ondernemer en zijn arbeiders. Zonder in details te treden en tot een discussie over te gaan, kunnen we hun loonsysteem aldus schetsen. Uit de vergelijking van de kapitaalvergoeding en het arbeidsloon die de onderneming over een bepaald aantal jaren heeft uitbetaald, wordt een coëfficiënt opgesteld die de verdeling van het financieel resultaat uit een bepaalde productieperiode voortaan zal beheersen. Stijgt het resultaat, dan stijgt de vergoeding, daalt de productie, dan daalt de vergoeding. Indien het aldus berekende arbeidsloon beneden het door de wet bepaalde loon valt, wordt uit de compensatiekas, in de succesvolle jaren aangelegd, het tekort voor de arbeiders aangevuld. Psychologisch zal de arbeider door dit loonsysteem in het leven van de onderneming worden ingeschakeld en op basis van het gezond eigenbelang met de ondernemer kunnen samenwerken. Economisch zal | |
[pagina 637]
| |
de noodlottige afglijding in het nationaal inkomen van de arbeidsfactor naar de kapitaalsfactor worden tegengewerkt zodat een blijvend evenwicht tussen consumptie en investering zal bewaard worden. | |
Beschrijvers van de overgangIn tegenstelling met de verdedigers van het kapitalisme zien heel wat publicisten de evolutie in het huidig systeem niet als het resultaat van een vrije keuze maar wel als een aan het kapitalisme inherent gevolg. Theoretisch kan men wel een waarde-oordeel vellen over de twee systemen, practisch moet men zich bij de evolutie neerleggen. Wat in de nieuwe maatschappij zal gebeuren kan niet voorzien worden; aan de menselijke vrijheid wordt door objectieve factoren een kader opgelegd waarin zij zich zal moeten bewegen en levenswaardige vormen uitbouwen. De neutrale beschrijvers van de evolutie kunnen we in twee groepen indelen al naargelang ze meer de nadruk leggen op de sociologische elementen of op de economische aspecten van het gebeuren. De moderne richting die de overgang ziet als een economische noodzakelijkheid, neemt haar oorsprong bij J.M. Keynes, de grootmeester van de moderne economische wetenschap. Getroffen door de grote crisis uit de dertiger jaren en de gebrekkige theoretische verklaring ervan in de heersende economische wetenschap, heeft Keynes een nieuwe theorie opgebouwd waarin de werkeloosheid wordt ingeschakeld. Afgezien van het economisch aspect: werkeloosheid van millioenen mensen en gedeeltelijke stilstand van een machtig productie-apparaat, heeft de depressie diepgaande politieke, nationale en sociale gevolgen. Uit de crisis immers is de nationalistische handelspolitiek gegroeid waardoor elk land - met succes - de eigen werkeloosheid trachtte te bestrijden, alle landen samen de wereldhandel nog meer verlamden en de internationale spanningen nog hoger opdreven. In de werkeloosheid brokkelt de persoonlijkheid van de arbeiders af, ze verliezen hun vertrouwen in de bestaande structuur en worden weerloos tegenover de demagogische slogans van avonturiers. Het probleem is niet: hoe verklaren we de vrijwillige, maar wel hoe verklaren we de onvrijwillige werkeloosheid: hoe komt het dat veel mensen willen werken tegen de bestaande voorwaarden en toch niet werken kunnen? De productie en dus de tewerkstelling is afhankelijk van de vraag naar verbruiksgoederen, de consumptie, en van de vraag naar productiegoederen, de investering. Werkelijke investering eist het samen | |
[pagina 638]
| |
komen van twee factoren: het aanbod aan de producenten van het gespaarde, d.w.z. van het niet voor onmiddellijke consumptie aangewende deel van het inkomen: de vraag van de ondernemers die het aangeboden kapitaal tegen de gestelde voorwaarden opnemen. Hoeveel er zal gespaard worden en of het gespaarde werkelijk wordt aangeboden aan de producenten hangt van meerdere redenen af: de grootte van het inkomen, de hoogte van de rentestand, de economische vooruitzichten, de politieke toestand van het land. Hoeveel en wat er door de producenten wordt opgevraagd wordt uiteindelijk beslist door de winstverwachting van de ondernemers: het verschil tussen de totale opbrengst van de productie en de globale kostprijs van de productie. Nu is het een psychologische wet dat bij een hoger inkomen de consumptie wel stijgen zal maar niet proportioneel aan dat hoger inkomen: wanneer bepaalde behoeften bevredigd zijn, legt een mens wat op zij voor later, hij spaart. Indien het gespaarde inkomen uit een productieperiode niet wordt aangeboden door de spaarders, of niet wordt opgenomen door de ondernemers zal de productie en ook de tewerkstelling in de volgende periode lager liggen dan in de vorige periode. De twee grote factoren voor een evenwichtig economisch systeem en een hoge tewerkstelling zijn dus: de consumptiemogelijkheid van de economische subjecten en de investeringslust van de ondernemers. Het West Europees kapitalisme nu, door zijn loonstructuur en zijn spaarzin, houdt de consumptie laag. Wil het organisme in evenwicht blijven of zelfs een hoger peil bereiken, dan moet er veel geïnvesteerd worden. De investeringslust van de ondernemers wordt echter door meerdere factoren tegengewerkt: monopoliepositie in de grote sectoren met restrictieve en prohibitieve politiek, concurrentieel overwicht van beter geoutilleerde landen, nationalistische politiek van vroegere koloniale gebieden, waanzinnige en kortlopende beursspeculaties die de nodige zekerheid ondermijnen. Aldus wordt het West Europees systeem een systeem van onderbezetting: noch het productieapparaat, noch de arbeidskracht kan volledig worden ingeschakeld in het productieproces. Loonsdaling wordt door de syndicaten niet toegestaan en terecht: het zou alleen maar de consumptiemogelijkheid van de grote massa doen dalen. Alleen het staatsingrijpen kan de consumptie verhogen door inkomstennivellering en subsidiëring van verbruiksgoederen; alleen de centrale overheid kan de investering ordenen en aanwakkeren door manipulatie van de rentevoet en openbare arbeidspolitiek. In welke mate de structuur van het kapitalisme en de organen van de | |
[pagina 639]
| |
democratie aan deze ordeningspolitiek kunnen weerstand bieden is een open vraag. Volgelingen van Keynes - marxistische of niet marxistische - hebben die analyse verder doorgevoerd en erop gewezen hoe drie grote expansie-factoren voor het West Europees kapitalisme zijn weggevallen. De dalende en verouderende bevolking van West Europa zal niet alleen de consumptie kwalitatief doen veranderen maar ook kwantitatief doen verminderen. De welvaartsinstellingen, gerijpt uit een hogei sociaal bewustzijn, moeten gefinancierd worden uit een product dat door een dalende actieve bevolking wordt voortgebracht. Gebieden die in de XIXe eeuw reeds gedeeltelijk in het productiesysteem van West Europa waren ingeschakeld hebben zich politiek losgescheurd en economisch afgesloten: Rusland, China, Indië en zelfs Zuid Amerika staan veel minder voor vreemd kapitaal open dan in de XIXe eeuw. De economisch bruikbare industriële uitvindingen, tijdens de twee oorlogen in, waren veel minder talrijk en veel minder ingrijpend. Zal de plastiek-nijverheid en de economische toepassing van de atoomenergie de spoorwegen-expansie en de auto-industrie met hun ontzettende cumulatieve gevolgen op afdoende wijze kunnen vervangen? Of zullen zij, gezien de stijgende mechanisatie van het productieproces, het probleem van de technologische werkeloosheid, de verkorte arbeidsduur en de vrije tijd stellen zoals J. Fourastié het ziet in 'Le Grand Espoir du XXe siècle'? J.A. Schumpeter schetst in zijn 'Capitalism, Socialism and Democracy' de overgang van het kapitalisme naar een nieuwe maatschappij volgens een heel andere gedachtenlijn. Hij aanvaardt noch het pessimisme van de liberalen, die de ondergang verklaren uit de verstarring van het soepele marktmechanisme door monopolistische praktijken en irrationele staatsinterventie, noch het pessimisme van de Keynesianen die het kapitalisme bedreigd weten door de afnemende investeringsmogelijkheden. Door een economische redenering kan het doodvonnis over het kapitalisme niet worden opgemaakt. De grootindustrie met haar gestandaardiseerde massaproductie, haar horizontale en vertikale integratie werkt meestal met een lager liggende productiekost dan de kleine of middelmatige onderneming. Ook al kan het gebeuren dat op sommige sectoren door bepaalde monopoliepraktijken het maximum product niet wordt opgebracht. Het tweede grote voordeel van het laat-kapitalisme ziet Schumpeter in zijn conjunctuur-stabiliserende invloed: de monopoliemacht bevrijdt het economisch leven van de nooit | |
[pagina 640]
| |
veiligheid schenkende technologische revoluties en tevens kan het door rigide prijspolitiek en ordening van het productievolume een chaotische ineenstorting van het economisch systeem tijdens crisisperioden verhinderen. Het economisch succes heeft echter het kapitalisme sociologisch uitgehold - en dat is zijn fatum. Door nauwkeurige kostenberekening, uitgebreide boekhouding en de strenge logica van het bedrijf heeft het kapitalisme het overgangsproces van het vitale naar het rationele in sterke mate bespoedigd. Maar de invloed van die rationaliteit en die rationalisatie bleef niet beperkt tot de economische sector: uit het sociaal leven werd tevens het religieuse en het morele als bindingsfactor uitgeschakeld, het kennelijk onuitroeibare supra-rationele plichtsgevoel werd gericht naar utilitaristische en egaliserende doelstellingen ten voordele van de massa. Omwille van het materieel succes kon de sociale wetgeving, en omwille van de onmenselijke ongelijkheid en de utilitaristische rationaliteit anderzijds moest de sociale wetgeving in het kapitalisme groeien. De levensmogelijkheden nemen af voor het traditionele systeem omdat de centrale figuur, de creatieve ondernemer, wordt uitgeschakeld; omdat de hechte grondslag, het eigendom en de eigendoms-psychologie, wordt opgebroken; omdat het soepele instrument, het vrije contract, vernietigd wordt. In plaats van de revolutionnaire 'Captain of Industry' die periodiek het productiekader deed springen en aldus de voorspoed- en depressiecyclus spijzigde, is het egaliserende werk van het 'research team' en de remmende invloed van de beheerraad gekomen. De structuur van de Naamloze Vennootschap heeft de figuur van de eigenaar uitgeschakeld en de halo rond het persoonlijke eigendom verdreven. De aandeelhouders, grote en kleine, hebben alleen nog een geldelijke band met hun onderneming: wie het produceert en in welke voorwaarden interesseert hen niet. De bedienden en de arbeiders kunnen onmogelijk ook maar enige psychologische aanhankelijkheid voor hun onderneming en hun werk ervaren. Niet alleen de inhoud maar ook de mogelijkheid van het vrije contract werd door collectieve overeenkomsten en wettelijke beschikkingen beperkt en verstard. En tegenover dit afbrokkelende en verstarrende kapitalisme staat een groeiende vijandigheid. De middenstand wordt meer en meer aangetast in zijn economische mogelijkheden door de met ongelijke lasten concurrerende grootwarenhuizen en grootindustrie. De arbeider, met zijn onvermijdelijk kortlopend inzicht, zijn uit verontwaardiging groeiend bewustzijn en zijn machtige organisaties verzet zich meer en meer tegen alle langlopende beloften en seculaire verwachtingen door de verdedi- | |
[pagina 641]
| |
gers van het systeem 'afgedreund'. In die sfeer van groeiende vijandigheid vervult de intellectueel een polariserende functie. De uitvinding van de drukpers, de verspreiding van goedkope dagbladen, de verhoging van de levensstandaard, de uitbreiding van het onderwijs hebben de mogelijkheid van en het afzetgebied voor de intellectueel geschapen. De sociale wantoestanden, de periodieke werkeloosheid zowel in de arbeiderswereld als in de 'white-collar' sector waren een vruchtbare voedingsbodem voor de sociale kritiek. En aan de kritiek van die intellectuelen, de mensen die macht hebben over woord en geschrift maar directe verantwoordelijkheid in alle practische zaken missen, kan het kapitalisme geen grenzen trekken zonder eigen principes te verkrachten: het alles overwoekerende rationalisme en de onbeperkte vrijheid in woord en geschrift geldt ook en vooral voor de intellectuelen. In aansluiting op de uitholling van de ondernemersfunctie en het verlorengaan van de ondernemerspsychologie waar Schumpeter zoveel waarde aan hecht, willen we de aandacht vestigen op één element uit het werk van J.R. Burnham: 'The Managerial Revolution'. Zoals de titel het aangeeft is Burnham van oordeel dat de leidende stand in de nieuwe maatschappij zal gevormd worden door de 'managers' - de technici - die het economisch gebeuren autoritair zullen ordenen in functie van het algemeen welzijn. Productieleiders en administrators, ingenieurs van mensen en dingen verdringen in onze moderne maatschappij de individualistisch ingestelde en op winst georiënteerde kapitalisten uit hun bevoorrechte positie: studiecomité's, speciale commissies en planningbureau's trekken voortdurend de traditionele en aan de controle der kiezers onderworpen prerogatieven van het parlement tot zich. Zeer bewust van het feit dat geen klasse! aan de macht komt zonder een ideologie die de massa kan ontroeren, doen de technici geen beroep meer op de versleten slagwoorden van het liberale kapitalisme: vrijheid, individualisme, eigendom, maar lanceren de nieuwe thema's: staat, ras, volk; orde, tucht, zekerheid; plicht, offer, heldhaftigheid. Beide auteurs wijzen er op dat de eerste phase van het nieuwe regime op politiek gebied eerder dictatoriaal zal zijn dan democratisch, en op economisch domein eerder een schaarste dan een overvloed zal kennen. Maar beiden ook hebben vertrouwen in de scheppende kracht van de homo politicus en de homo faber om in de hem opgelegde kaders, een menswaardige en levensmogelijke maatschappij uit te bouwen. In horten en stoten, in trial and error, zoekt de mensheid, vooral dan in West Europa, haar weg en haar vorm. Terugkeer tot het liberalisme | |
[pagina 642]
| |
is psychologisch en economisch onmogelijk, hoe waarschuwend de apocalyptische toon van de verdedigers ook klinkt; doorgaan in de socialisatie van recht en productie is anthropologisch en economisch gevaarlijk, hoe optimistisch de toekomstprofeten ook spreken. L'humanité est en marche, même si l'incertitude reste profonde quant à la destination de son voyage, schreef L. Blum treffend in zijn waardevol essay: 'A l'échelle humaine'. Het bewustzijn van de onvermijdelijke evolutie is even scherp als dat van de onzekere bestemming. De verschuiving in het sociale krachten-parallelogram is door geen mens te verhinderen - en die verschuiving heeft niet alleen sociaal-economische maar ook juridisch-politieke gevolgen. De economische en sociale spanningen die door de tweede wereldoorlog in de internationale politiek zijn geschapen, zullen niet door West Europa alleen worden opgelost: de levensnoodzakelijke planning zal zich uitwerken in kaders die misschien wel in het White House worden vastgelegd. Een en ander zal de mensen dwingen tot een verdiepen van de traditionele democratie, tot een herzien van de eeuwenoude staats-souvereiniteit, tot een herbepalen van de lang beproefde vrijheid. |