Streven. Jaargang 3
(1949-1950)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 586]
| |
Israël: Pogingen en vergissingen
| |
[pagina 587]
| |
Katholieke kloosters, van kruisbeelden, enz. door Joodse troepenGa naar voetnoot2). Met het oog op deze gebeurtenissen, werd in een harer laatste zittingen (20 Sept. 1949) aan de V.N. een plan voorgelegd inzake een 'permanent internationaal bestuur van Jerusalem, en voor de bescherming der heilige plaatsen': in deze formulering wordt ten slotte toch rekening gehouden met het laatste rapport van wijlen Graaf Folke Bernadotte, die op laffe wijze vermoord werd door extremistische elementen van de Sterngroep, op 17 September 1948Ga naar voetnoot3)
Van politieke zijde kan men een lans breken voor één van beide conflicterende partijen. De Arabieren kunnen wijzen op het feit dat Palestina sinds 1300 jaar Arabisch is, en dat er bijgevolg een verjaringsrecht bestaat, dat veel verder teruggaat dan dat van welk ander hedendaags Europees land ook. Verder kan men ten voordele van het Arabische standpunt in herinnering brengen dat de verovering van Palestina in de Vilde eeuw niet geschiedde ten nadele van het Joodse volk, dat sinds lang uit Palestina verdwenen was, doch wel ten nadele van het Oost-Romeinse rijk. Daarenboven behelst het verdelingsplan van 29 November 1947 dat aan de Israëliërs grote kuststroken zouden toegewezen worden, waar nooit, zelfs niet ten tijde van David of Salomon, de Hebreeuwse bevolking had postgevat. Ten slotte wijst de Arabische propaganda de benaming 'Joods ras' af, wijl de meeste 'Israëliërs' vreemde niet-Palestijnse Joden zijn (in 1917 waren er slechts 50.000 Joden in het land): ja zelfs kan men betwijfelen of deze vreemde (vooral Oost-Europese) Joden wel degelijk Semieten zijn, aangezien in de Middeleeuwen heidenen zich af en toe bekeerd hebben tot het Jodendom. In het licht van al deze beschouwingen moet voor de Arabieren de oprichting van een Joodse Staat een echte agressie betekenen, die niet in het minst rekening houdt met het zelfbeschikkingsrecht der Arabische onderhorigen, hetzij deze Mohammedanen zijn (ongeveer 500.000), hetzij Christenen (ongeveer 100.000). Der- | |
[pagina 588]
| |
halve begrijpt men de resolute weigering der Arabische leiders om te onderhandelen met een moreel en juridisch niet-bestaande Joodse Staat. Zeer scherp vatte de grote Indische leider Ghandi, in het jaar 1938, het Arabisch standpunt samen: 'Mijn sympathieën gaan uit naar de Joden.... maar mijn sympathie maakt mij niet blind voor de eisen der rechtvaardigheid: Palestina behoort aan de Arabieren, evenzeer als Engeland aan de Engelsen, en de Joden slaan verkeerde wegen in'.
Het Joodse politieke standpunt gaat uit van mystieke, en 'real-politieke' motieven. De mystieke grondslag is de overtuiging van een goddelijke uitverkiezing, waardoor Jahwe voor het Hebreeuwse volk van af de tijd der Aartsvaders het 'Beloofde Land'Ga naar voetnoot4) heeft voorbestemd: 'Ik zal de volken voor u verjagen.... Neemt gij hun land in bezit: Ik geef het u in eigendom, een land dat druipt van melk en honing; Ik, Jahwe uw God, die u van de volken heb afgezonderd'Ga naar voetnoot5); 'Zo gij Mij gehoorzaamt en mijn verbond onderhoudt, zult gij onder alle volken mijn bijzonder eigendom zijn; want Mij behoort de hele aarde; gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk'Ga naar voetnoot6). Deze mystieke overtuiging vormt als het ware de grondslag van de Joodse rechtseis. Praktisch echter grijpen de leiders terug naar de 'real-politieke' Balfour-verklaring (2 November 1917), waarin aan de Joden een 'nationaal tehuis' (geen 'Staat') beloofd wordt in PalestinaGa naar voetnoot7). Deze verklaring, onder de vorm van een brief van Lord Balfour aan James de Rothschild, één der meest vooraanstaande Joden in Engeland, vormt de grondleggende gebeurtenis, die het Brits mandaat in Palestina heeft voorbereid. Ze hield rekening met het primitief karakter der Arabische bevolking, die na de overwinning niet in staat scheen het Turkse Palestina op te richten uit zijn eeuwenoude verwaarlozing; en ze lette anderzijds op de ongewone ijver der Joodse immigranten, b.v. in de nederzettingen gesticht door de Franse Baron Edmond de Rothschild, vanaf 1882, met de hulp van Jiddisch spre- | |
[pagina 589]
| |
kende Oost-Europese JodenGa naar voetnoot8). De 'rechten' der Joden op Palestina waren dus gebaseerd op de gewone overwegingen, die de kolonisatie wettigen, namelijk de onmogelijkheid der autochthone bevolking om het land tot bloei te brengen. Daarenboven moet ook rekening gehouden worden met het feit dat de Joden de terreinen der nederzettingen met goed goud betaald hadden aan de Arabieren, vaak ver boven de werkelijke waardeGa naar voetnoot9). Door de noeste vlijt der Joodse pioniers werd b.v. de moerassige vallei van Esdrelon omgetoverd tot een vruchtbare tarwestreek: bij deze taaie vruchtbaarmaking van een schromelijk verarmd land hebben ook de welwillende Arabieren gewonnen. Inplaats van een mogelijke 'uitbuiting' of verjaging van deze laatsten, merkt men integendeel het verrassende feit op dat vóór 1936 de Arabische bevolking niet alleen niet emigreerde, doch zich zelfs ging vermengen met de JodenGa naar voetnoot10). Al deze diensten, bewezen aan het land, moeten in de weegschaal der gerechtigheid geworpen worden, om over het zedelijk rechtskarakter van de Joodse Staat te kunnen oordelen.
Van algemeen godsdienstige zijde betreurt men het dat er een bloedige vete heerst tussen de twee grote Semietische volken, die beide 'naar het vlees' kinderen van Abraham zijn, de grote Patriarch aan wie het 'land' voor het eerst beloofd werdGa naar voetnoot11). Men onderstreept het feit dat het Zionisme vanaf het begin vrij links georiënteerd wasGa naar voetnoot12); men gaat zelfs zo ver onbewimpeld te gewagen van het 'marxistische Zionisme'Ga naar voetnoot13). Ten slotte zoekt men, wellicht niet ten onrechte, de verklaring van het huidige conflict tussen Joden en Arabieren in de 'haat, die in Palestina, evenzeer als in Indië, door afvallige en 'kolonialistische' Christemen geduldig gezaaid wordt, om de Britse geldmacht te | |
[pagina 590]
| |
bestendigen', en in de 'afschuwelijke economische lokval, die opgesteld werd door de Britse petroleum-magnaten'Ga naar voetnoot14). Om algemeen-religieuze motieven reageert men ook tegen de terreur-methoden, die gedurende de laatste jaren in Palestina aangewend werden, zowel door Arabieren als door Joden. Niet lang vóór zijn dood, verklaarde Ghandi dat de Zionisten 'zich ernstig vergissen door zich te willen opdringen in Palestina, eerst met Anglo-Amerikaanse hulp, daarna door het meest ondubbelzinnige terrorisme'. En ook Massignon ziet een 'verloochening van Israëls heerlijke zending in de pogingen die in het werk gesteld worden om zich opnieuw meester te maken van het Heilige Land, met een aan de “gôjim” ontleend macchiavellisme en terrorisme'Ga naar voetnoot15).
* * *
Aangezien de publieke opinie over het algemeen het Joodse standpunt met weinig sympathie bejegentGa naar voetnoot16), lijkt het uitermate belangwekkend kennis te nemen van een systematische uiteenzetting van dat standpunt: in elk rechtsgeding geldt de stelregel 'audiatur et altera pars'. Welnu, zeer onlangs werd in het Nederlands de autobiographie vertaald van de eerste President van de Israëlische staat, Chaim Weizmann. Dit boek, dat in het oorspronkelijke Engels de veelzeggende titel draagt 'Pogingen en vergissingen', behelst de ganse ontwikkelingsgang van de Zionistische beweging vanaf het eerste begin tot in Augustus 1948Ga naar voetnoot17). In deze bladzijden treedt een edele figuur naar voren, die terecht 'vorstelijk' wordt geheten door dezelfde Massignon, die het Zionisme niet zeer genegen isGa naar voetnoot18); vorstelijk door de grote wijsheid en het eindeloos geduld, die deze man tot zijn veelzijdig staatsmansbeleid bekwaamden. Zijn levensgeschiedenis is zo volledig met zijn Zionistische levensdroom verweven, dat men deze laatste niet | |
[pagina 591]
| |
goed kan begrijpen zonder de eersteGa naar voetnoot19). Inderdaad, deze Jood uit Motol, een kleine stad uit de Russische provincie Pinsk heeft zich opgewerkt tot een groot scheikundige van internationale vermaardheid, en tot één der vormgevende leiders van de jongste Joodse geschiedenis. Met rustige tederheid vertelt hij van zijn dorp in de Pripetmoerassen, waar hij in 1874 geboren werd, van zijn burgerfamilie, vader, moeder en 12 kinderen en vooral van zijn eerste Zionistische dromen. Thuis stond Palestina in het middelpunt der belangstelling: 'het verlangen naar dit land was onafscheidelijk van ons bestaan. Pas enige jaren later begon het practische nationalisme zich te ontwikkelen, maar de “terugkeer” zat in de lucht, een vaag, diepgeworteld messianisme, een hoop die niet wilde sterven'Ga naar voetnoot20). Naast die warme familie-traditie herdenkt Weizmann met dankbaarheid de toenmalige Joodse studentenbeweging te Pinsk; bij hem thuis waren Zionisten, anarchisten, assimilanten, iedere schakering van revolutionnaire gezindheid welkom. In het grotendeels Joodse Pinsk had de rond 1880 gestichte beweging Chibat Zion ('liefde voor Zion'), de voorloper van het moderne Zionisme, diep wortel geschoten. Het waren toen moeilijke jaren voor de Russische Joden: in 1881 was Tsaar Alexander II vermoord; daarop volgde een reeks pogroms, in de hand gewerkt door de beruchte 'tijdelijke wetgeving ten aanzien van de Joden' (Mei 1882), en gevolgd door massale emigratie van honderdduizenden naar Noord-Amerika. Tegenover die onrechtvaardige behandeling (men denke b.v. aan de numerus clausus van Joodse universiteitsstudenten) ontstond een dubbele reactie: de revolutionnairen sloten een accoord met niet-Joodse Russen, terwijl de Zionistische nationalisten een eigen beweging gingen formeren. Deze beweging was van het begin af uitgesproken | |
[pagina 592]
| |
democratisch: 'In de boezem der massa's ontwaakte de drang, vaag, tastend, ongeformuleerd, naar Joodse zelfbevrijding. Het was een echte volksbeweging, doordrenkt van de Joodse traditie en verbonden met de oudste herinneringen aan het land waar het Joodse leven zich voor het eerst in vrijheid had ontplooid'Ga naar voetnoot21). Om al deze redenen werd de jonge Weizmann er zich van jongs af aan van bewust, dat er dreigende machten bestonden, waartegen hij zich met al zijn jonge kracht te weer zou moeten stellen om zich een weg door het leven te banenGa naar voetnoot22). In het Russische gymnasium van Pinsk werden de grondslagen gelegd van Weizmanns roeping tot chemicus: het was dan ook de studie der scheikunde die hij ging voltooien aan de Duitse universiteiten van Darmstadt en Berlijn. Te Pinsk nam Weizmann voor het eerst kennis van de in 1884 te Kattowitz gehouden conferentie der Chôbebe Zion ('de vrienden van Zion'), dat 'historische punt van uitgang van het bewuste, georganiseerde Zionisme'Ga naar voetnoot23). Toch waren de eerste stappen van het 'wereld-Zionisme' uitermate aarzelend: slechts sporadisch werden de hardnekkige pogingen der Joden om naar Palestina terug te keren met succes bekroond: 'Joden vestigden zich in Palestina, en werden niet uitgedreven; zij kochten land, soms door stromannen, soms door omkoperij.... Met behulp van baksjisj en een oneindige verscheidenheid van kunstgrepen werden de eerste kolonies gesticht. De dingen kwamen, hoe dan ook, tot stand, geen grote dingen maar genoeg om de eetlust te prikkelen en ons in beweging te houden'Ga naar voetnoot24). In Duitsland aangekomen, voelde de democratische Zionist zich na zeer korte tijd deerlijk geërgerd door de Duitse 'assimilatorische' Joden, de 'Duitsers van het Mozaïsche geloof'; bij die op en top verduitste Joden vond hij geen enkel godsdienstig element, wel echter een gevoel van minderwaardigheid, dat hen onophoudelijk preste zichzelf te verloochenen en zich over hun erfdeel te schamen. - Deze toestand veranderde, toen Weizmann in 1895 in het Berlijnse Polytechnicum belandde: toen immers kreeg hij zijn eerste contact met het bonte leven der Russisch-Joodse studentenkolonie. Te Berlijn, evenals | |
[pagina 593]
| |
trouwens te Bern, Zürich, Genève, München, Parijs, Montpellier, waren de verenigingen van buitenlandse Joodse studenten sterk onder de invloed van de revolutionnairen, die het chauvinistisch, ja immoreel vonden, zich te willen bezig houden met het lijden en het lot van het Joodse volk alleen. Weldra echter werd gereageerd tegen het extremistische, meer revolutionnair dan Joods karakter van die studenten-groepen, en ging men geleidelijk over tot een weliswaar democratisch, doch bovien alles Joods Zionisme; in Berlijn werd deze overgang bezegeld door de stichting van de Jüdisch-Russischer wissenschaftlicher VereinGa naar voetnoot25). Toen na beëindigde studie, Weizmann in 1898 Berlijn verliet, om in Freiburg (Zwitserland) te gaan doctoreren, - zo vertelt hij zelf 'was het schema van mijn leven als volwassene voltooid. Natuurlijk leerde ik in latere jaren nog zeer veel, maar een fundamentele verandering vond niet meer plaats. Mijn politieke zienswijze, mijn Zionistische ideologie, mijn wetenschappelijke richting, mijn levensdoeleinden hadden zich gekristalliseerd'Ga naar voetnoot26). In Zwitserland begint nu dat leven van onbaatzuchtige toewijding, van volledige dienstbaarheid aan een groots ideaal, van een ononderbroken strijd zonder macht of steun van buiten af. Nog in 1898 sticht Weizmann te Bern de eerste Zionistische vereniging in Zwitserland, onder de naam Ha-sjachar ('de dageraad'), tot grote ergernis van de revolutionnaire kliek van Lenin, Plechanow en Trotski. Gedurende het verlof gaat de jonge chemicus zijn 'zendingswerk' verrichten in Rusland, eerst in het bossen- en moerassendistrict, later tot Wilna in het noorden, tot Kiew en zelfs tot Charkow in het Zuiden. Zodoende verwerft hij zich de techniek van de propaganda en van de omgang met de massa. Terug in Zwitserland wordt hij leider van de Zionistenafdeling te Genève, en stichter van een dergelijke vereniging te Lausanne. In dezelfde periode leert Weizmann de grote Westerse organisator en theoreticus van het Zionisme kennen, de Weense journalist Theodor Herzl. Deze had in 1896 zijn beroemd werk 'Der Judenstaat' ge- | |
[pagina 594]
| |
publiceerd waarin hij o.m. voorspelde dat de Joodse staatsvorming binnen de vijftig jaar voltooid zou zijn - een wonderbaar rake profetie. Ofschoon Herzl geen bepaald nieuwe denkbeelden ontwikkelde, maakte zijn boek een geweldige indruk, omdat een 'Westerling' zich zo diep had weten in te leven in het geloof en in de aspiraties der Oost-Europese Joden; over het algemeen immers vond Weizmann dat het Westerse Zionisme - om niet te gewagen van de anti-Zionistische 'geassimileerde' Joden - 'tekortschoot in Joodsheid, in warmte en begrip voor de Joodse massa's'Ga naar voetnoot27). Bovendien had het boek van Herzl een zeer belangrijk gevolg voor de ontwikkeling der Zionistische beweging: het ontstaan namelijk van de Zionistische wereld-congressen. Deze publieke vergaderingen zouden vanaf het jaar 1897, in weerwil van het anathema der orthodoxe Rabbijnen, de Joodse gemeenschap duurzaam beroeren. Op deze congressen toonde Weizmann zich van meet af aan een voorstander van het 'democratische' Zionisme: daarmee bedoelde hij enerzijds een nationaal-Joodse beweging, die voortdurend contact hield met de brede volkslagen, en anderzijds een realistisch en organisch Zionisme. Hij had een hekel aan de 'vormendienst' van de congressen, en voelde zich diep ontgoocheld over Herzl's Oeganda-voorstel op het zesde congres: als teken van protest verliet de 'democratische' fractie, waarvan hij de leider was, de zaal; bij deze gelegenheid hield hij voet bij stuk, ook tegen zijn vader en broer inGa naar voetnoot28). Anderzijds was Weizmann ook gekant tegen het abstract, schematisch en mechanisch karakter van Herzl's Zionisme: terwijl dit laatste aanstuurde op de uitvaardiging van een 'handvest' ten gunste van het Joodse volk, wilden de Russische 'democraten' in het Zionisme geen schoonschijnende overhaaste successen, doch integendeel een gestadige rustige ontwikkeling, door concrete realisaties ten bate van verdrukte geloofsbroeders in het 'Land der Belofte'. In weerwil van zijn 'democratische' instelling, of liever juist wegens die instelling, zocht de onvermoeibare ijveraar, die in de jonge privaatdocent der Geneefse Universiteit Dr Chaim Weizmann bleek te schuilen, naar verspreiding van zijn idealen onder de Joodse ont- | |
[pagina 595]
| |
wikkelde klassen ook buiten het Zionisme. Onder zijn impuls kwam de eerste Zionistische drukkerij tot stand, Der jüdische Verlag, gesticht te Genève in 1900. Doch veruit de grootste bekommernis van deze geleerde concentreerde zich op de stichting van een Hebreeuwse Universiteit: in 1902 schrijft hij, met twee vrienden M. Buber en B. Feivel, een brochure getiteld Die jüdische Hochschule, en begint hij zijn fantastische bedeltochten voor dat ogenschijnlijk utopische planGa naar voetnoot29); tevens opent hij een bureau voor de Jüdische Hochschule, en ziet hij reeds uit naar mogelijke professoren. In het jaar 1904 ging Weizmann over tot een beslissende stap in zijn leven, namelijk zijn vestiging in Engeland. De redenen voor dat besluit, - zo getuigt hij zelf, - waren overwegend van intuïtieve aard; doch de keuze van Groot-Brittanië boven Frankrijk b.v. of Duitsland is in werkelijkheid voor de Zionistische 'zaak' heel gelukkig gebleken. In de eerste jaren van zijn verblijf in Manchester had de hardwroetende scheikundige assistent niet veel omgang met de (overigens Oegandistisch-gezinde) Zionisten; doch langzamerhand stichtte hij in Manchester een centrum van democratisch Zionistisch denken, dat voorbestemd was, na maanden en jaren van hard werken, zijn invloed over alle naburige steden uit te breiden en op het gehele Engelse Zionisme zijn stempel te drukken. Het verblijf in Engeland bracht voor de onversaagde strijder de graag benutte gelegenheid mee, om in verbinding te treden met de grote leiders der Engelse politiek: met fierheid en vreugde vermeldt hij zijn eerste ontmoeting met Arthur James Balfour, bij gelegenheid waarvan hij een gloedvol pleidooi hield voor Palestina: 'Alleen een diep religieuze overtuiging', - zo verklaarde hij -, 'in moderne politieke vormen gekleed, kan de beweging in leven houden; en deze overtuiging dient gebaseerd te zijn op Palestina en op Palestina alleen; iedere afwijking van Palestina, is, nu ja, een vorm van afgoderij'Ga naar voetnoot30). Door deze ervaring aangemoedigd, ging Weizmann een kleine verandering aanbrengen in zijn 'democratisch' Zionisme, in die zin dat hij er naar streefde het Herzliaanse Zionisme, met zijn grote politieke oogmerken, te verwerken in een 'synthetisch' Zionisme. Op het achtste Zionistencongres, dat gehouden werd in 1907 te Den Haag, verklaarde hij o.m.: 'Ons diplomatiek werk is belangrijk, maar het zal aan belang winnen door prestaties in Palestina zelf.... Zelfs indien een handvest, zoals Herzl zich gedroomd had, mogelijk was, zou het geen waarde hebben tenzij het als het | |
[pagina 596]
| |
ware op de grond zelf van Palestina rustte, op een in die grond gewortelde Joodse bevolking, op instellingen door en voor die bevolking in het leven geroepen'Ga naar voetnoot31). Hetzelfde jaar 1907 bracht voor de rusteloos arbeidende Zionist een lang verhoopte troost en spoorslag: voor het eerst was het hem gegund naar het 'Heilige Land' te reizen. Op deze reis overtuigde hij er zich nog meer van 'dat ofschoon een koele, zakelijke waardering van de mogelijkheden van Palestina een absoluut vereiste is, het normale element van de historische en psychologische gehechtheid aan het land een onschatbare bondgenoot is in de strijd tegen materiële en morele moeilijkheden.... Wanneer men het gevoel wegcijfert in naam van de praktische zin, houdt men op praktisch te zijn'Ga naar voetnoot32). Een sprekend symbool voor zijn Zionistisch levenswerk geeft Weizmann zelf aan in het toneel dat zich afgespeeld heeft in de zandige kuststreek ten Noorden van Jaffa: zijn gids, Arthur Ruppin, 'bleef, toen we in het zand baggerden, staan, en zei op zeer plechtige toon: Hier zullen wij een Joodse stad scheppen. Het was de plaats van het huidige Tel-Aviv'Ga naar voetnoot33). Met innemende bescheidenheid verhaalt Chaim Weizmann hoe 'zijn vrienden en hij zelf' zich ingespannen hebben om de Engelse staatslieden voor zijn ideaal te winnen. Terwijl de andere Zionistische leiders aandrongen op neutraliteit in het eerste grote wereldconflict, en om die reden het Centraal Actie Comité te Kopenhagen vestigden, brak de voor Groot-Brittanië werkende chemicus met deze opvattingen, en zocht hij zijn heil bij het Engelse oorlogskabinet. Naar hij meende, vormde de terugkeer van de Joden voor deze staatslieden een religieuze realiteit, of althans een brug tussen Afrika, Azië en Europa, op de weg naar Indië. Wat hij en zijn vrienden beoogden was een Brits protectoraat met volledige rechten, waarbij zowel Engeland als de Joden zelf zouden gediend zijn. Met vreugde herdenkt Weizmann zijn pogingen om de bekende 'Balfourverklaring' te bekomen, in weerwil van duizend moeilijkheden, ook van de kant van de Engelse ge- | |
[pagina 597]
| |
assimileerde Joden en hun 'Verenigd Comité'Ga naar voetnoot34). De bevestiging van de grote staatsman, waarbij aan de Joden in Palestina een 'nationaal tehuis' werd verzekerd, kan de Joodse gemeenschap terecht als één van Weizmanns grootste diensten aan zijn volk beschouwen, waardoor eindelijk voldaan werd aan 'het onuitroeibare verlangen der Joden naar een eigen tehuis, een nationaal centrum, een nationaal tehuis, met een nationaal Joods leven'Ga naar voetnoot35). De Balfour-verklaring was slechts een eerste stap: toen Weizmann aan de Engelse bevelhebber in Palestina in 1918 zijn introductiebrieven van de hand van Lloyd George en Balfour overhandigde, verklaarde Generaal Allenby: 'Ja, maar op het ogenblik kan er natuurlijk niets gedaan worden; we moeten buitengewoon voorzichtig zijn, om niet de gevoelens van de bevolking te kwetsen'. 'De messiaanse hoop', - zo gaat Weizmann verder -, 'die wij uit de Balfour-verklaring hadden geput, kreeg een gevoelige slag, toen wij met de harde werkelijkheid in het algemeen hoofdkwartier in aanraking kwamen'. Doch de onversaagde verdediger van zijn broeders gaf de strijd niet op: na de oorlog, als lid van de Joodse delegatie, die voor de Parijse vredesconferentie de Israëlische belangen moest bepleiten, hield hij een vurige verdedigingsrede, waarin hij o.m. verklaarde: 'De Joden en het Jodendom bevinden zich in een verschrikkelijk verzwakte positie: zij vormen voor zichzelf en voor de volken een probleem, dat moeilijk op te lossen is. Er bestaat geen enkele hoop op een oplossing - daar het probleem draait om de dakloosheid van het Joodse volk - zonder de schepping van een nationaal tehuis'. Zonder zich te ontzien, en zonder zich te schromen, zocht de practische politicus, die Weizmann was, contact met de Arabieren, voornamelijk met Emir Feisal van Hedjaz, de destijds erkende leider van de Arabische wereld. Deze kon in 1919 schrijven: 'Wij zijn van gevoelen, dat Arabieren en Joden verwante rassen zijn, die beide blootstaan aan verdrukking door machten welke sterker zijn dan zijzelf.... Wij, Arabieren, speciaal de ontwikkelden, koesteren de grootste sympathie voor de Zionistische beweging. Wij zullen de Joden een hartelijk welkom-thuis toeroepen'. Na heel wat besprekingen en tegenwerkingen, in weerwil van het sombere witboek van Churchill (Juni 1922), dat door de Zionisten als een ernstige verminking van de Balfour-verklaring beschouwd werd, werd op 22 Juli 1922 het doel van Weizmanns taaie volharding en vlijt bereikt, toen | |
[pagina 598]
| |
door de grote mogendheden het Britse mandaat over Palestina officieel werd bekrachtigd. Na dit onschatbare diplomatieke succes, begint voor Weizmann een naoorlogs tijdperk van verterende activiteit. Tot President bevorderd van de Internationale Zionistische Organisatie, onderneemt hij een ononderbroken reeks reizen, naar de Verenigde Staten, naar Palestina, naar Zuid-Afrika en naar bijna alle Europese landen. Zijn doel is spreekbeurten te houden, te polemiseren met de anti-Zionisten, gelden te verzamelen voor het Vestigingsfonds ('Keren hajesod') en voor de Hebreeuwse Universiteit. Het hele leven van deze man wordt een stralend getuigenis voor zijn ingeworteld geloof dat het 'Zionisme de samenvatting is, in georganiseerde vorm, van de kracht tot voortbestaan, die in het Joodse volk leeft'. Tegenover de Amerikaanse Zionisten, die aanstuurden op 'particulier initiatief', verdedigde Weizmann de stelling, dat 'het Joodse volk, beschouwd in zijn nationale verbondenheid, zich de financiële inspanning moet getroosten, die het mogelijk zou maken de grondslagen van een nieuw vaderland te leggen'Ga naar voetnoot36). Voor de bijna bovenmenselijke inspanningen en vermoeienissen van al deze reizen, waarbij hij twintig maal heen en terug de Atlantische Oceaan overstak, vond de vurige Zionist troost in de gedachte aan de gestage ontwikkeling van het dorpsleven in Palestina: 'hoe de moerassen van de Emek droogvielen en geleidelijk stevig genoeg werden, om aldoor nieuwe groepen roodgedaakte landhuizen te dragen, wier lichten in de vallende avondschemering tintelen als evien zoveel bakens op onze lange weg naar huis'. Met de geduldige ijver der goedheid gaat het levenswerk van deze man verder: op 1 April 1925 beleeft hij de grote vreugde van de opening der Hebreeuwse Universiteit. In Augustus 1929 bevindt hij zich onder de oprichters van het Joods Agentschap, het in het mandaat geprojecteerde 'publiek-rechtelijk lichaam, dat tot taak heeft, met het bestuur in Palestina samen te werken, en het van advies te dienen in alle economische, sociale en andere aangelegenheden die op de vestiging van het Joods nationaal tehuis van invloed kunnen zijn'. Bij deze gelegenheid bereikte de onbaatzuchtige toewijding van de latere President dat ook niet-Zionisten zouden meewerken met dat groots initiatief, en begon het aan iedereen duidelijk te worden dat de 'opbouw van het | |
[pagina 599]
| |
Joodse vaderland geen fantastische, utopische droom' was, geen 'obsessie van onpractische, door een messiaans drogbeeld misleide ghetto-Joden'. De grootste beproeving wellicht, die Weizmann in zijn loopbaan zou te beurt vallen, was zijn tijdelijke uitsluiting uit het Joods Agentschap en zelfs uit de Zionistische congressen. Zonder een zweem van bitterheid, vertelt deze gentleman hoe zijn verzoeningsgezinde politiek tegenover het onbegrip der Engelse mandaathouders, als verraad aan de Zionistische zaak beschouwd werdGa naar voetnoot37): op het Zionistencongres van Juli 1931, op 58-jarige leeftijd, trekt deze geweldige ijveraar zich terug, omdat hij niet meer beschikt over de meerderheid in de Joodse gemeenschap. En toch kán deze man zich niet losscheuren van de levenstaak waarmede hij als vergroeid is; zijn diensten kan hij niet volledig inhouden. In de periode 1931-1935 zal hij onschatbare weldaden bewijzen aan zijn volk: de Londense Jewish Colonial Trust wordt door zijn toedoen gered, in Zuid-Afrika gaat hij op bezoek om gelden in te zamelen voor het Joodse Vestigingsfonds, en ten slotte bouwt hij voor zijn eigen familie een tehuis in het grote tehuis van zijn volk, in de Palestijnse stad Rehovoth. Een dergelijke heerlijke onbaatzuchtigheid kon niet ongemerkt voorbijgaan: in 1935 bood het Zionistisch congres hem opnieuw het Presidentschap aan. En opnieuw begint Weizmann zijn kruistocht voor zijn volk, in de onwrikbare overtuiging dat 'nauwe samenwerking met Groot-Brittanië de hoeksteen vormt van de Joodse politiek in Palestina'. De afgrijselijke tragedie der Duitse Joden, de bloedige onlusten in Palestina zelf (April 1936) drongen aan op een onmiddellijke oplossing: in Juli 1937 gewaagde het Witboek der Commissie Peel voor de eerste maal van een plan tot verdeling van de Palestijnse bodem. Weizmann, in tegenstelling tot vele medestrijders, achtte het plan aanvaardbaar, ook al was het toegewezen gebied veel kleiner wellicht dan verwacht had mogen worden. Het verdelingsplan werd echter getorpedeerd door de onwil der Arabieren (conferentie van Februari 1939), en door de zelfzucht der Engelsen: Weizmann haalt het beruchte woord aan van Chamberlain over Tsjecho-Slowakije: 'Waarom zou Engeland een oorlog riskeren ter wille van een ver land, waarvan wij heel weinig weten, en welks taal wij niet verstaan', en gaat dan | |
[pagina 600]
| |
verder: 'Ik herinner mij, hoe ik toen dacht: Wat kunnen wij van een Regering verwachten, die zo over de Tsjechen spreekt?' De nieuwe wereldoorlog bracht voor de ouder wordende strijder zijn aandeel van leed en zorg. Zijn jongste zoon Michaël sneuvelde voor Engeland als RAF-officier; zijn activiteit op chemisch gebied stelde hij onvoorwaardelijk ten dienste van de 'nationale' (lees: 'Engelse') krachtsinspanning, en later van de gemeenschappelijke gealliëerde zaak in Noord-Amerika. - De lang verhoopte zegepraal bracht echter vooralsnog niet veel troost: overal laaide het anti-semitisme weer op, de Engelse Labour-regering schoof de regeling van het Palestijns conflict op de lange baan; donker 'overschaduwde de petroleum-kwestie het Zionistisch probleem'. Toen ten slotte de toestand in het Heilige Land onhoudbaar geworden was, gaven de Britse mandaathouders het Palestijns vraagstuk over in de handen van de V.N.: het was de speciale commissie voor Palestina, de UNSCOP ('United Nations Special Committee on Palestine') die na heel wat onderhandelingen, op 29 November 1947 twee onafhankelijke Staten oprichtte. Enkele maanden later, op 15 Mei 1948, toen het Britse mandaat praktisch beëindigd was, werd de Joodse Staat geproclameerd, en het volgende telegram gezonden aan Dr Chaim Weizmann: 'Ter gelegenheid van de vestiging van de Joodse Staat zenden wij onze groeten aan u, die meer dan enig ander levend mens voor de schepping van deze Staat hebt gedaan. Uw standvastigheid en hulp hebben ons allen gesterkt. Wij zijn verlangend naar de dag, waarop wij U in vrede aan het hoofd van de Staat zullen zien'. Eindelijk had deze man bereikt wat hij zijn leven lang gedroomd had: 'Nu hebben wij ons huis bereikt, en bouwen wij voor de eeuwigheid'.
* * *
Men kan afkerig zijn van de Joodse idealen, die in Chaim Weizmann hun levende vertolking gevonden hebben, men kan weinig sympathie voelen voor de terroristische, soms oneerlijke methodes die door de Joden gebruikt wordenGa naar voetnoot38); doch men kan niets dan eerbied hebben voor deze figuur, die er steeds naar gestreefd heeft, - zoals het heet in Van Eedens woord -, een 'goed mens' te zijn. De laatste bladzijden van zijn heerlijke autobiografie bevatten het leidend program van het nieuwe nationale tehuis: naast de geweldige financiële en economische moeilijkheden, waarmede de nieuwe Staat zal te kampen | |
[pagina 601]
| |
hebben, wijst de nieuwe President op de noodzakelijkheid van een trouwe naleving der proclamatie van 14 Mei 1948: 'De Staat zal gebaseerd zijn op de grondbeginselen van vrijheid, rechtvaardigheid en vrede; hij zal volledige sociale en politieke vrijheid waarborgen voor al zijn burgers, ongeacht ras, afkomst of sexe, en zal instaan voor de volledige vrijheid van onderwijs en cultuur. Met vertrouwen op God almachtig, ondertekenen wij deze verklaring in de stad Tel Aviv, op deze vooravond van de Sabbat, de 5e dag van Iyar 5708'. Met aandrang vraagt Weizmann om gelijkberechtiging van Joden en Arabieren. 'Er moet niet één wet zijn voor de Jood, en een tweede voor de Arabier; wij moeten vasthouden aan het oude beginsel, dat in onze Thora is vastgelegd: 'Eén wet en één regel zal gelden voor u en voor de vreemdeling, die in uw midden verblijft'. Verder is hij er van overtuigd dat de 'veiligheid voor een groot deel niet zal afhangen van de legers en vloten die zullen geschapen worden, maar van de innerlijke morele stabiliteit van het land'. In dezelfde zin verlangt de President 'eerlijke en oprechte betrekkingen met de buitenwereld', vooral met de naburige Arabische Staten: 'Wij moeten alles in het werk stellen, om de vrees der Arabieren weg te nemen, dat de Joden ergens de hun voorgeschreven grenzen zullen overschrijden'. Ten slotte ziet de Joodse staatsman 'een der aantrekkelijkste taken van de Joodse Staat in Palestina' in de 'grootse gelegenheid, om een brug te slaan tussen Oost en West'. Wie zou niet instemmen met de wens, die Weizmanns autobiografie besluit: 'Moge God met welgevallen neerzien op zijn kinderen, die na lange omzwervingen thuis zijn gekomen, om Hem te dienen met een psalm op de lippen, en een spade in de hand, teneinde hun oude land weer tot leven te wekken en te maken tot een centrum van menselijke beschaving'? |
|