Streven. Jaargang 3
(1949-1950)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 538]
| |
ForumOpstand en gewetenGa naar voetnoot*)Dick Ouwendijk, die een der talentvolste katholieke romanschrijvers in Nederland is, heeft onder bovenstaande titel een roman doen verschijnen, die weinig tot zijn roem zal bijdragen. Ik vraag mij af hoe de auteur die Het Geschonden Gelaat schreef, een boek kan publiceren, dat er zo naast is als Opstand en Geweten. In Opstand en Geweten is inderdaad alles onecht en ernaast. Reeds vele namen doen onecht en poppenkasterig aan: Blaise Dollon, een bankier, Alexander (in de wandeling Sacha) Deylius, een afgevallen priester, Estelle Mollerius, een dame van zeer lichte zeden, Claire Kostyne, een toneelspeelster. Gewoonlijk kiest een romanschrijver namen voor zijn figuren, die zo natuurlijk en vanzelfsprekend mogelijk klinken; maar hoe kan Ouwendijk het aannemelijk vinden dat zich onder dit Haagse gezelschap een verlopen priester, nog wel een Hollander, mengt die zich liefst Sacha Deylius laat noemen. Nu is dit slechts een kwestie van namen, maar er schuilt geen enkel levend wezen onder dit meer dan loszedige groepje. De enige die misschien uit de grondverf had kunnen komen, is een bijfiguur: Gabrielle Randag, domineesdochter, communiste en mâitresse van Deylius. Het gehele boek is één immense verveling, omdat het een poppentheater is. Er is geen enkel wezen bij dat de lezer menselijk interesseert, omdat aan allen het leven ontbreekt. Het boek is in goed en verzorgd Nederlands geschreven, maar wat baat dit, wanneer we met papieren maaksel te doen hebben? Tamelijk in het begin van de roman heeft er een maaltijd plaats bfl Blaise Dollon, waarbij de boven genoemden mét de 'ik' van het boek, de schilder Jan Deggremondt en het echtpaar Deghrist aanzitten. Deze maaltijd is zo levenloos en onnatuurlijk, zo weerzinwekkend, niet alleen wegens de houding van gastheer en gasten, maar ook wegens de innerlijke verdorvenheid van bijna heel dit 'zootje', dat men zich afvraagt of Ouwendijk dit met helder hoofd heeft neergeschreven. Het grote, ondoordringbare geheim van een romanschrijver is, dat de lezer onmiddellijk contact heeft en contact houdt met de opgevoerde personages. Zij leven en interesseren hem, waar ze ook zijn of wat ze ook uitvoeren. Dit is het eeuwige geheim van het talent, dit onmiddellijk meeleven en zich gegrepen voelen van de lezer, en waar zich dit voordoet, is de natuur getroffen en zijn er levende mensen verbeeld. In Opstand en Geweten ontbreekt dit, voor mijn gevoel volkomen. Wat deze mensen zeggen klinkt meestal houterig en onnatuurlijk of cerebraal geconstrueerd en artificieel. Ouwendijk heeft hier een thema gekozen dat boven zijn kracht en boven zijn verbeeldingskring ligt; hij heeft de zonde of liever de zondige ziel willen beschrijven, die in haar ellende ondanks alles naar de goddelijke barmhartigheid van Christus hunkert. De ach- | |
[pagina 539]
| |
tergrond van dit perverse gezelschap is, in Ouwendijks bedoeling, God en de lijdende Christus. Maar die achtergrond is en blijft heel erg achtergrondig en wat er op de voorgrond plaats heeft is het laagste en gemeenste, waartoe de mensennatuur in staat is. Het gaat er ongewoon grof toe zowel in woorden als in werken en na dit boek te hebben doorgeworsteld is men blij weer in de 'burgerlijke' wereld te kunnen terugkeren. Het 'burgerlijke' vormt in de sfeer van deze roman de grootste tegenstelling met God en het Christendom; iets afgrijselijkers dan de 'burger' schijnt er niet te bestaan. Estelle Mollerius, de gewezen mâitresse van een groot aantal 'heren', wil liever alles zijn dan 'burgerlijk'. Men kent het stokpaardje van Dick Ouwendijk en er is iets te zeggen voor zijn zienswijze, maar hij moet om zijn anti-burgerlijkheid te luchten geen vervelende romans schrijven. Dat Ouwendijk mensen verbeelden kan heeft hij bewezen, doch in het gezelschap van min of meer internationaal georiënteerde perverselingen is hij niet thuis. Daar heeft hem de Hollandse 'burgerlijkheid' voor bewaard. De diners en feesten die hij beschrijft en waarbij het meer dan rauw toegaat, missen alle toon en sfeer van waarachtigheid. Dit walgelijke gezelschap aannemelijk en boeiend voor te stellen zou zelfs een Balzac of Dostojefski moeilijk vallen. Het typeert intussen de verwarring der ideeën, de desoriëntering der geesten dat een ongetwijfeld goed willend en zelfs hoog mikkend auteur als Ouwendijk meent tot dit menselijk bezinksel zijn toevlucht te moeten nemen om de eeuwige ideeën van goed en kwaad, van onschuld en zonde aan de hemel te moeten tekenen. Hij heeft zich helaas! vergist zowel hierin als in de taxering van zijn kunnen. Zowel Sebastiaan Kroll als Estelle Mollerius, zowel Alexander Deylius als Magdaleen Deghrist zijn of caricaturen of levenloze skeletten. Zij blijven hersenmaakwerk van een veel belezen en geroutineerd schrijver; zij zijn niet geboren uit een door ervaring of beleving bevruchte verbeelding. J. van Heugten |
|