| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdient
M.J. SCHEEBEN, Les mystères du christianisme. Introduction et traduction par Aug. Kerkvoorde O.S.B. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1947, 842 pp., Fr. 180.
De lof van 'Mysterien des Christentums', dat voor de eerste maal verscheen in 1865, hoeft hier niet meer te worden verkondigd. Al is dit werk acht jaar ouder dan het eerste deel van het 'Handbuch der katholischen Dogmatik', en al is het ten slotte enkel de neerslag van de vijf eerste jaren van een haast dertigjarig professoraat, toch vinden we hier reeds de quintessens van Scheebens totale theologische productie. De weinige leerstellige tekstwijzigingen, welke hij voor een voorgenomen tweede editie tegen het eind van zijn leven had gereed gemaakt, en die in deze vertaling telkens in voetnoot worden geciteerd, bewijzen overtuigend hoe volledig Sch. van de aanvang af zijn systeem had geconcipieerd.
Hij tracht hier aan zijn tijdgenoten een persoonlijk doordachte totaalvoorstelling te geven van het katholiek dogma, het voor modern ingestelde geesten aanvaardbaar en, in de mate van het mogelijke, begrijpelijk te maken, niet met, zoals menig rationalistisch of semi-rationalistisch gericht theoloog van die tijd deed, de geloofswaarheden te rechtvaardigen door een pseudo-natuurlijke kenbaarheid, maar met juist hun bovennatuurlijk, en daarom het menselijk verstand overtreffend en dan toch ook weer vervolmakend en verrijkend, karakter in het volle daglicht te stellen en vooral met te wijzen op de logische samenhang van het geheel, wanneer men eenmaal de primordiale praemisse heeft aanvaard: Gods vrij en onverschuldigd raadsbesluit de mens deelachtig te maken aan Zijn eigen drie-énig, goddelijk Leven. Al heeft deze hoofdbekommernis kennelijk Sch.'s visie op het ook nu weer actuele probleem van de betrekkingen tussen natuur en bovennatuur in een bepaalde richting gedreven, toch blijven ook over dit onderwerp de beschouwingen van da grootmeester van de Duitse, negentiende-eeuwse theologie zeer lezenswaard.
De Franse vertaling van Dom Kerkvoorde, de eerste welke tot nog toe in deze taal verscheen, werd keurig verzorgd. Zoals bij de Nederlandse vertaling van H. Van Waes S.J. en E. Druwé S.J. werd ook hier des Sch.'s eigen, eerste redactie tot grondslag genomen. De Duitse tekst werd echter op zeer verdienstelijke wijze door betere paragraphen-indeling, door het aanbrengen van résumé's, door scheiden van de zware volzinnen, door inlassen van een verhelderend woord of vereenvoudigen van de constructie, aanmerkelijk verlicht. De soms zeer uitgebreide voetnoten van de vertaler, die niet enkel de lastige passages verklaren, maar tevens over bijna alle vragen die worden behandeld, aan de hand van de meest recente litteratuur, het persoonlijk standpunt van de vertaler toelichten, dragen er niet weinig toe bij om deze uitgave nog waardevoller te maken. De vertaler verdient onze dank om het gepresteerde werk.
J. van Torre
Thomas MERTON, Louteringsberg. Vert, door A. Noorbeek. - Het Spectrum, Utrecht-Brussel, 1949, 441 pp., f 8,75.
Thomas Mertons The Seven Storey Mountain heeft in Amerika een buitengewoon succes gehad. Het is de geschiedenis van een jongeman, die in Frankrijk geboren en opgevoed, later in Engeland, in Amerika de Columbia-universiteit bezoekt, daarna het Katholicisme leert kennen, bekeert en Trappist wordt. Het is inderdaad een wonderlijke levensloop; na zijn jeugd in allerlei moderne en van het Christendom vervreemde milieus te hebben doorgebracht kiest hij, Katholiek geworden, de strengste en hardste levensvorm van dit Katholicisme. Hij is bovendien nog een zeer gevoelige jongeman, een dichter. Mij lijkt het aantrekkelijke van deze biografie de zuivere, eenvoudige, ongepreoccupeerde toon van het ver- | |
| |
haal, die het volkomen echt en natuurlijk maakt. Er komen veel milieus en personen in voor, die door een toekomstige Trappist beschreven, daardoor reeds interesse wekken, maar het treffende is toch de onberekend natuurlijke verhaaltrant. Het boek zal ongetwijfeld zijn weg vinden en beveelt zich zelf aan.
J.v.H.
CARL, RICHSTAETTER S.J., Christus Frömmigkeit in ihrer historischen Entfaltung. Ein quellen-mässiger Beitrag zur Geschichte des Gebetes und des mystischen Innenlebens der Kirche. I. Band 498 pp. - Köln, J.P. Bachem, compleet in twee delen.
P. Richstaetter is voorzeker geen onbekende: door zijn historische studie der H. Hartdevotie in de landen deutscher Zunge en zijn apologetische werken over beschouwing en mystiek liet hij zich kennen als een schrijver van groot gezag. Zijn lang leven van studie, geschriften en rechtstreekse contactname met mensen en teksten, heeft hem voorbereid op het schrijven van dit werk, dat een synthese wil zijn van dit kiese, maar uiterst belangrijke onderwerp: Hoe heeft de Christus-figuur zich aan de ziel en de geest der opeenvolgende geslachten der gelovigen geopenbaard? Hoe zagen de mensen - de grote bidders en het biddende volk - de Godmens in hun geest en hart? Op deze vraag wil P. Richstaetter een antwoord geven door de beschouwing van de Godmens te omschrijven, zoals zij van de apostolische tijden af tot ± 1800 (Alphonsus de Ligorio) zich gewijzigd heeft en verdiept onder de inwerking der theologische speculaties en der vroomheidservaringen. Men begrijpt het: dit is een reuzenarbeid, die ontzaglijke belezenheid veronderstelt, een scherp kritisch inzicht, dat onmiddellijk naar het essentiële en het typerende grijpt. Bovendien stelt de S. zich niet tevreden met enkele hoofdfiguren te belichten, die speciaal zouden ingewerkt hebben op de evolutie dezer vroomheid, maar hij onderzoekt meteen, hoe de leer en voorstelling van bepaalde grote werken of figuren doorgedrongen zijn in de massa van het katholieke volk. In die zin is het werk een peiling in de diepte en in de breedte van het wijde kerkleven. Daarom heeft S. sommige hoofdstukken ingelast, die op het eerste gezicht niet op hun plaats mochten schijnen. Bijvoorbeeld de studie over de Geestelijke Oefeningen van S. Ignatius, de H. Hartdevotie. Zo wordt het ondoenlijk de rijkdom, die het boek bergt, naar voren te brengen, of de verdienste van ieder afzonderlijk hoofdstuk te bepalen. Wel betreuren wij dat het begrip Christusfrömmigkeit zelf niet voldoende in een
inleidend hoofdstuk werd omschreven: het duurt te lang, vóór de lezer de ware draagwijdte van het onderzoek doorziet. Ook de plaats van de Godmens als 'mystieke' realiteit wordt niet voldoende belicht: d.w.z. de beleving van het Corpus Christi Mysticum in de genade en de Kerk; alsook zijn essentiële rol in de mystiek, wanneer deze voluit christologisch wordt beleefd zoals in de Dietse en Spaanse mystiek. Ondanks deze grotere of kleinere tekorten is dit boek een onmisbaar standaardwerk, dat vruchtbaar zal inwerken op de vroomheid en van blijvend belang zal zijn voor het toekomstig wetenschappelijk onderzoek.
A. Ampe
J.B.W.M. MöLLER, Sint Liduina van Schiedam. - 't Groeit, Antwerpen, Uitg. 'Pax', 's Gravenhage, 1948, 408 pp., Fr. 239.
Dat zulk een boek na minder dan zeven jaren een nieuwe uitgave beleeft, is op zichzelf reeds een aanbeveling. De degelijkheid van deze studie en vooral de uiterst verzorgde voorstelling verklaren dit succes. Wij lezen hier niet alleen over een bekoorlijk en vertroeteld kind, dat, uit liefde voor haar zielebruidegom, misvormd werd, en niet meer ophield eenzaam met Hem te lijden tot uitboeting van de zonden. Schr. wil ons bovendien met de leer van de mystiek als zodanig bekend maken.
De tweede druk, naar de inhoud ongewijzigd, heeft naar de vorm nog aan keurigheid gewonnen. Symbolische verluchtingen van Frans Hamer begeleiden de opgang van de uitverkorene. - Waarom werd de spelling niet aangepast? Ze geeft aan het werk een enigzins verouderd voorkomen.
J. Hoing
| |
| |
Dr B. NAAYKENS, M.S.C., Liefde en Barmhartigheid, de Zending van Zuster Jozefa Menéndez. - Desclée-De Brouwer, Brussel-Amsterdam, 1949, 237 pp., geb. Fr. 85.
De aangrijpende zending van de onontwikkelde en steeds nuchtere Z. Jozefa Menéndez is uit de oorspronkelijke versie vrij algemeen bekend. Deze bewerking streeft niet naar volledigheid. Ze heeft echter het grote voordeel veel bruikbaarder te zijn. De uitvoerige inleiding van H. Monier-Vinard en het besluit van Fr. Charmot bleven achterwege. Nu 'Un appel à l'amour' aangenomen is, kan de Nederlandse tekst zonder de garantie van deze autoriteiten verschijnen. - Een sobere nabeschouwing van de bewerker tracht de zin en de betekenis van deze mededelingen eenvoudig te verklaren. Zo komt het boek minder voor als een document, dan wel als een zeer toegankelijke en nuttige geestelijke lezing.
J. Hoing
Le Père D. DUBARLE O.P., Optimisme devant ce monde. - 'Foi Vivante', Les Editions de la Revue des Jeunes, Parijs, 1949, 103 pp.
Een eminent theoloog behandelt, wijsgerig en dogmatisch gefundeerd, de houding van de katholiek tegenover de huidige wereld. Durf, getemperd door wijsheid, diepte en breedheid van gedachte, ruim begrip voor de veelzijdigheid van het gestelde probleem en zijn repercussies op de menselijke psyche, en niet in het minst de heldere en tevens genuanceerde uitdrukking, maken deze studie voor alle enigszins ontwikkelden aanbevelenswaard.
A. Deblaere
Evangelie volgens de H. Joannes; Evangelie volgens de H. Lucas; Evangelie volgens de H. Mattheus; De vier Evangeliën. Nederlandse tekst volgens de vertaling der monniken van Maredsous. - K. Beyaert, Brugge, 1948 91, 117, 117, en 401 pp., Fr. 10, 13, 13 35.
Deze uiterst goedkope uitgave van de Evangelieteksten zal zeer welkom zijn voor het groot publiek. De vertaling doet af en toe ietwat stroef aan, doch de essentiële inhoud is goed weergegeven. Sobere voetnoten verduidelijken hier en daar de duistere passages. Aanbevolen.
J. de Fraine
Zuster Maria van de Drieëenheid (Louisa Jaques) Claris van Jerusalem, 1901-1942, Autobiografie. - St. Franciscus-Drukkerij, Mechelen, 1949, 43 pp., Fr. 75.
Het leven van deze bekeerlinge uit het protestantisme kan samengevat in een strijd van meer dan tien jaren om haar roeping tot het religieuze leven te volgen. Innige familiebanden, ziekte, geldgebrek, vooroordelen en alle denkbare tegenslagen moet dit fijngevoelige meisje overwinnen. Ze zal ten slotte tot in Jerusalem vluchten om, nabij de plaats waar Jesus stierf, een rustige bidplaats te ontdekken.
Aanvankelijk slechts op beslissende ogenblikken ontving Louisa vaste richtlijnen uit Jezus' mond. Al deze wenken en vermaningen heeft zij zorgvuldig opgetekend. Deze aantekeningen vormen het tweede en belangrijkste eerste deel van dit boek. Over de echtheid van deze goddelijke influisteringen heeft de Kerk zich niet uitgesproken. Doch aan de indruk van algehele oprechtheid zal men slechts moeilijk weerstaan.
J. Hoing
B. Van der HALLEN, Zo was Beatrijs, Vrouw van Nazareth en Minnezangeres. - Lannoo, Tielt, s.a. 134 pp.
Geen studie, eerder het eenvoudig verhaal van dat hoogbegenadigd meisje uit eigen volk. Gedragen door de fijne beschaving en de algemene vroomheid van die dagen, stond zij a.h.w. 'natuurlijk' open voor een geheimzinnig ingrijpen van de goddelijke Liefde. De Tiense Cisterciënserin is slechts één van de velen; in de toen zo talrijke vrouwkloosters bloeide de 'Hartstocht van Minne'. - Het boekje leest zeer vlot. Al wie voor een godsdienstig en nationaal ideaal vatbaar bleef, zal zich met Schr. verheugen om de oprichting van een nieuw vrouwelijk Cisterciënserklooster te Brecht bij Westmalle.
J. Hoing
| |
| |
Emile ERENS, Uit het leven van Marguérite Marie Alacoque. - Paul Brand, Bussum, 1949, 140 blz., geb. f 4,75.
Een fijne weergave voor een bedachtzame lezer, die er toe komen kan om een boek te lezen en nog eens te herlezen. Door het rustig in zich opnemen van deze op eenvoudige en verheven wijze aan elkaar geregen objectieve gegevens kan men zich een veel dieper inzicht verschaffen in het wezen van de H. Hart devotie, hetgeen voorzeker de belangrijkste vrucht zal zijn van dit werkje. Het geheel biedt een juist beeld. Men moet niet met moeilijkheden blijven hangen bij passages, die iemand, veel minder begenadigd dan deze buitengewoon uitverkoren ziel bij een eerste lezing vreemd aandoen. Het goddelijk Hart dat een en al liefde is, doet b.v. niemand leed, ook Marguerite Marie niet. Wanneer sommige uitdrukkingen op het tegendeel schijnen te wijzen, hetgeen overigens doet begrijpen, dat men hier niet met een of andere oppervlakkige devotiepraktijk te doen heeft, dan dient men te bedenken, dat zij er zelf naar verlangt; deze is haar grote mystieke gave. De bedoeling is allerminst om de lezer daardoor af te schrikken. Het blijft echter een feit in het leven van iedere begenadigde ziel, dat hoe meer deze God beminnen gaat, des te meer zij ook zelf gaat verlangen naar het lijden, om Hem meer gelijkvormig te worden. Wil iemand daar meer van weten, hij leze dit zeer schone boekje.
M. Jonckbloedt
Br. BERTHILO en P. FR. H. RANDAG O.F.M., Luistert naar Hem. Prentenboek bij de eerste Katechismus. - 's Hertogenbosch, L.C.G. Malmberg, 1949, 26 gekleurde platen, f 3,75.
DEZELFDEN, Tekstboekje bij Luistert naar Hem, ib. 1949, 125 blz., f 0,60.
Een prentenboek voor huis en school bij de kleine Katechismus. Het boeit van begin tot eind zelfs de volwassene. De platen van P. Randag zijn kleurrijk en smaakvol, het geheel ademt een sfeer van blijheid en wijding. Ouders en onderwijzers kunnen veel bij de platen vertellen, want ze zitten vol details die het kind boeien zonder van het hoofdthema af te leiden. Ze springen ook over op het leven van het kind zelf. Het tekstboekje van Br. Berthilo kan de verteller inspireren door zijn uitleg in korte, kinderlijke zinnen. Een uiterst waardevol hulpmiddel voor godsdienstonderricht in huis en school.
P. Schoonenberg
J.A. NUYENS O.P., Paulus, Dienaar en Getuige. - Davidsfonds, Leuven, s.d. 274 pp., ingen. Fr. 45, geb. Fr. 65.
Ondanks zijn bescheiden voorkomen behaalde deze Paulus van J.A. Nuyens de Kan. A. Boon prijs '48. - Omwille van de omvang en de veelzijdigheid van zijn onderwerp, bepaalt Schr. nauwkeurig de opzet. Zijn studie is afgestemd 'niet op de specialist, maar op de open geest van de nog ontvankelijke gemoederen voor Christelijke grootheden' (p. 12). Hij streefde er naar 'bewondering te wekken voor een bewonderenswaardige persoonlijkheid' (p. 8) en meer bepaald 'iets van Paulus grootzieligheid en grootdadigheid uit te werken, en van zijn onvermijdelijk reddende leer iets mee te delen' (p. 17). - Veel wordt van de lezer gevraagd: Paulus te volgen in de teksten, en op de wereldkaart. Wie zich de inspanning getroosten durft om dit voor het intellectuele ontwikkelingspeil van onze afgestudeerden aangepaste boek door te maken, ontdekt niet alleen een man van formaat en een heilige, hij gaat terug naar de bronnen van zijn religie en van zijn geloof.
J. Hoing
R.P.E. MERCENIER, La prière des Eglises de rite Byzantin, III Bd. Les Fêtes. - Iconographie Monastère de Chevetogne, 1949, 502 pp., Fr. 150.
In dit derde deel van zijn werk bezorgt P.E. Mercenier de vertaling van de diensten, die als de kern van het liturgisch jaar in de Oosterse Kerken gelden. Deze teksten, met zorg uit het Grieks vertaald, vormen in hun geheel genomen, samen met de beide voorgaande delen, een enige verzameling en een werk, dat tot nu
| |
| |
toe eenvoudigweg niet bestond. Voor alwie met de geest van de Oosterse Kerken wil kennis maken, is dit derde deel, met het Paasfeest in het centrum, van onschatbare waarde; ook theologen en predikanten, die zich niet rechtstreeks met de Hereniging van de Kerken bezighouden, zullen er voor hun werk een schat van geloofswaarheden in zeer dichterlijke vorm vinden.
H. Aerts
N. GOVERS C.ss.R., Vijf en veertig jaren onder de tropenzon. Leven van de eerbiedwaardige Petrus Donders C.ss.R., Apostel der Indianen en Melaatsen in Suriname. Met een schrijven van Z.D.H. Mgr Th. van Roosmalen, vic. apost. van Suriname, en een inleiding van M. van Grinsven C.ss.R., vice-postulator. - Heerlen, Joh. Roosenboom, (1946), 351 blz., geïll.
P. Helmers C.ss.R. beschreef Peerke Donders onlangs in een populaire levensschets als 'een groot Nederlander op Suriname'. Het is er misschien niet zo heel ver van af, dat wij hem ook een heilig Nederlander mogen noemen, want in 1945 werd het decreet uitgevaardigd over de heldhaftigheid zijner deugden, waarop na erkenning der vereiste wonderen de zaligverklaring kan volgen. P. Govers schreef reeds in 1913 een kort leven van de grote missionaris, maar het onderhavige boek is veel uitgebreider en geheel vernieuwd. Schr. is daartoe de aangewezen man als missionaris op hetzelfde werkterrein als Petrus Donders zelf, waar hij ook het apostolisch proces over diens deugden heeft ingeleid. Van zijn uitgebreide documentatie is vooral nieuw die omtrent de toestanden bij Bosnegers, Indianen en melaatsen, onder wie Petrus werkte. De gegevens zijn tot een boeiend boek verwerkt.
P. Sch.
Jer. PARMENTIER, Waarom geloof ik? Handboek voor Apologetica. - 't Groeit, Antwerpen, H. Nelissen, Bilhoven, 1949, 284 pp.
Staat gij vrij sceptisch tegenover werken die zich aandienen als 'Handboek van Apologetica', neem dan dit boek ter hand. Doorblader het vluchtig: gij wordt aanstonds geboeid; neem het ernstig door: gij zijt voorgoed gewonnen.
De inhoud blijft trouw aan de grote lijnen van de apologetische systematiek: God bestaat; de Openbaring is mogelijk; ze doet zich voor in de boodschap die Christus ons bracht en door zijn mirakels bevestigde; tot heden leeft ze voort in en door de Rooms-Katholieke Kerk. Maar die traditionele leer is verruimd en verrijkt door de uitbouw der actuele vragen en de opname van nieuwe aspecten: bij 't bewijs van Gods bestaan geeft de schrijver als inleiding een breed-uitgewerkte studie over het spontane denken; de boodschap van Christus wordt voorafgegaan door een sobere doch rake uiteenzetting van Israël's geschiedenis en van zijn evolutie als uitverkoren volk; het mirakel wordt behandeld met up-to-date accuratesse; de kenmerken van de Kerk in de hedendaagse wereld worden treffend geschetst.
De aller-voornaamste verdienste van dit werk lijkt wel gelegen in het talent waarmee de schrijver zijn bewijzen uitwerkt - helder en logisch zijn ze gedacht en tevens belangwekkend en vlot voorgesteld - en de huidige problemen worden aangevoeld - raak zijn ze gesteld en vinnig beantwoord in de 'Bezwaren en Moeilijkheden' op het einde van ieder hoofdstuk.
Eindelijk bezitten we een aangenaam en handig boek, waarin jonge afgestudeerden op eigen vragen en persoonlijke geloofsmoeilijkheden 'n doorvoeld en concreet antwoord kunnen vinden.
R. Hostie
| |
Wijsbegeerte
Dr R. FEYS, De ontwikkeling van het logisch denken. (Philosophische bibliotheek), Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1949, 220 pp., gen. fr. 150, geb. fr. 180.
Zoals schr. het zelf zegt bedoelt hg, 'in grote trekken de oorsprong en de recente ontwikkelingen en vertakkingen van de formele logica te beschrijven' (blz. 7). En ongetwijfeld
| |
| |
vormen die recente ontwikkelingen het hoofdbestanddeel van deze opzet.
Na een korte maar degelijke uiteenzetting van de traditionele Aristotelische logica volgt dus in hoofdzaak de beschrijving van de geleidelijke formalisering der logica. Dit is eerst een poging om de logica uit te drukken in mathematische vormen (reeds ontworpen door Leibniz, maar uitgewerkt eerst bijna twee eeuwen later door Boole en Schröder), poging die leidde tot een soort algebra van de logica, welke door schrijver in dit boek de Logicarekening genoemd wordt. Dan begint men, vooral sedert Peano, de axiomatische methode (waarvan tot dan toe het beste voorbeeld te vinden was in de Griekse meetkunde) ook in de logica door te voeren, d.i. na te gaan in hoever de logica 'gebaseerd is op axioma's en op 'primitieve' begrippen, die niet gedefinieerd worden' (blz. 93). Het hoofdmoment van deze laatste ontwikkeling is het klassieke werk van B. Russell en Whitehead: de Principia mathematica, dat de klassieke logica niet alleen in abstrakte termen uitdrukt, maar ze geheel vernieuwt, o.a, omdat ze als uitgangspunt niet meer de begrippen maar wel de proposities neemt, ook omdat ze een veel geschikter mogelijkheid biedt om te redeneren met 'relaties'.
Hoewel het werk van jongere logici hoofdzakelijk bestaat in een vereenvoudigde voorstelling van dezelfde vondsten, schijnt dit ontwikkelingsproces niet afgelopen. Bij een doorgevoerde axiomatische inkleding, moest men de eerste axioma's opvatten als willekeurige conventies, die voor zekere wijzigingen vatbaar zijn. In de zg. 'tweewaardige logica' van Russell en Whitehead is één dezer beginselen een uitsluitende oppositie van de twee 'waarden' waar en vals: een propositie kan waar of vals zijn, niets anders.
De verschillende pogingen om logica's te deduceren los van dit beginsel groepeert schr. in drie groepen: De logica's van de (Aristotelische) modaliteiten; de meerwaardige logica's; en de logica's van het 'intuitionisme' die het principe van het uitgesloten derde (principium tertii exclusi) trachten te vermijden als axioma.
De schrijver van Logistiek is voldoende bekend zodat het niet nodig is hier nog te wijzen op de magistrale kracht waarmee hg deze abstrakties van de abstrakties beheerst en weet uiteen te zetten. Wij zijn hem dankbaar dat hij naast zijn handboek - waarvan de uitzonderlijke rijkdom en degelijkheid misschien zijns gelijke niet heeft in andere talen, - ons taalgebied nu ook verrijkt met een inleiding. Te oordelen naar de mate waarin deze nieuwe wetenschap hier bekend is, was een goede inleiding even nodig als een systematische uiteenzetting.
En laat dit een gelegenheid zijn om de schrijver nog eens te vragen naar het tweede deel van Logistiek, de logica van de betrekkingen en van de hogere abstrakta!
M. De Tollenaere
Karl HEIM, Der christliche Gottesglaube und die Naturwissenschaft. - Furche-Verlag, Tübingen, 1949, 284 pp., D.M. 9.80.
De schrijver van dit boek is professor in de protestantse theologie aan de universiteit van Tübingen. Het probleem dat hij hier aan de orde stelt is het volgende: hoe kunnen we aan mensen, die door het moderne natuurwetenschappelijk denken aan de oude cosmische voorstellingen ontgroeid zijn, een idee van God bijbrengen, dat past in hun geestelijke instelling? Het begrip 'ruimte' kan hier wellicht dienst bewijzen. Het zal niet moeilijk vallen te bewijzen, dat er naast de drie- of meer dimensionale physische ruimte, ook een ik-ruimte bestaat, die een geheel andere wijze van kenbaarheid vertoont. Verder is daar de ik-gij-ruimte, waarin de ontmoetingen tussen personen plaatsgrijpen. Tenslotte boven al de eindige ruimten is er de goddelijke ruimte, die ze alle overkoepelt en doordringt. God is immers de alomtegenwoordige. Maar hoe worden we deze goddelijke ruimte gewaar, of m.a.w. hoe kunnen we het bestaan van de transcendente, persoonlijke God bewijzen? Alleen door het feit, dat deze ruimte zich plotseling aan ons diepste ik openbaart. Deze openbaring geschiedt naar aanleiding van een of andere betekenisvolle gebeurtenis in ons leven. De aanleiding echter, welke voor de meeste mensen de Oneindige
| |
| |
ruimte ontsluit, is de Persoon van Christus, die ons de uiteindelijke waarheid over God heeft geopenbaard.
Een katholiek denker zal doorgaans de taak van de philosophie niet als geëindigd beschouwen, wanneer zij het probleem heeft gesteld, om dan onmiddellijk aan het bovennatuurlijk geloof het totaal bevredigend antwoord te vragen. Onze natuurlijke rede heeft wel eigen middelen om een voldoende zekerheid te bekomen over het bestaan van God, wat niet belet dat de christelijke openbaring deze zekerheid komt bevestigen en onze Godskennis oneindig verrijkt.
Wat het ruimte-begrip betreft, dit kan alleen metaphorisch op God worden toegepast. Indien zulke metaphoor kan dienen om mensen, die gewoon zijn natuurwetenschappelijk te denken, tot de kennis van God te brengen, dan is daar geen bezwaar tegen, mits men de stoffelijke ruimte niet vereenzelvige met het absolute Zijn - hetgeen overigens door de schrijver zorgvuldig wordt vermeden.
Fr. De Raedemaeker
Johannes HOHLENBERG, Sören Kierkegaard. Vert, door Dr S. Ferwerda. - Erven Bijleveld, Utrecht, 1949, 380 pp., geb. f 9,90.
Deze Deense biografie van Kierkegaard verscheen in 1940 en werd bekroond. De schrijver ervan is erin geslaagd ons Kierkegaard menselijk en psychologisch nabij te brengen. Hij heeft niet alleen de bestaande monografieën en studies over deze merkwaardige figuur geraadpleegd, maar vooral diens dagboeken en persoonlijke documenten gebruikt om Kierkegaard, als het ware, in levende lijve te doen herrijzen. Voor een studie van Kierkegaards werken, waarvan er enkele in het Nederlands, de meeste in het Duits of in een andere taal hier gelezen worden, is de kennis van zijn leven, van zijn eigenaardig wezen, onmisbaar. Meer nog dan Pascal is Kierkegaard geworden tot de Kierkegaard zoals de wereld hem thans kent, door de merkwaardige omstandigheden en situaties, waarin hij opgroeide. Deze biografie plaatst en verklaart hen, voorzover een dergelijk mens te verklaren is, in en uit dat ongewone milieu, waaruit hij voortkwam, of liever, (dit 'verklaren' is niet juist) reconstrueert hem in milieu en omgeving.
J.v.H.
Dr J.H.E.J. HOOGVELD, Inleiding tot de wijsbegeerte. Bewerkt door Dr Ferd. Sassen. Deel II, Wezen en taak der wijsbegeerte. - N.V. Dekker & van de Vegt, Utrecht-Nijmegen, 1949, 2e dr., VII + 215 pp., f 4,90, geb. f 6,90.
Met het verschijnen van het tweede deel is de Inleiding van Dr Hoogveld thans in nieuwe bewerking voltooid: eenvoudig, helder en beknopt, logisch opgebouwd en vanuit critisch-realistisch standpunt tot een synthese geworden.
Waar in het eerste deel een wetenschapsleer voorafging, zal de beantwoording van de vraag naar wezen en taak der wijsbegeerte vanzelf de wijsbegeerte als wetenschap, dat is in haar wetenschappelijke gedaante, beschouwen. Terwijl anderzijds, voor het gevoel van de lezer, de wijsbegeerte als levensbezinning bij voortduring achter de gedachtenontwikkeling terugwijkt.
Vanaf het historisch overzicht dat als inleiding fungeert tot en met de schets der richtingen in de nieuwere wijsbegeerte die de rol van nadere toelichting vervult, staat het begrip, de definitie van de wijsbegeerte op de voorgrond. En wel Aristoteles' definitie van de 'eerste filosofie', in haar scholastieke adaptatie toegepast op het geheel der wijsbegeerte en nader omschreven door vergelijking met het wezenseigene van de ervaringswetenschap en de theologie.
Het is wederom het 'wijsgerig systeem als zodanig' dat op de voorgrond treedt in de conclusie van de mooie bladzijden gewijd aan de christelijke filosofie, en waaraan 'al het specifiek-christelijke vreemd' zou zijn. (99) En zozeer domineert de wetenschappelijke gestalte, dat het mogelijk wordt wijsbegeerte te beoefenen op het niveau der physische abstractie. (72)
Het voorlaatste hoofdstuk geeft een kostbare uiteenzetting van de indeling der wijsbegeerte, aangevuld met een schets van de wijze waarop zij in de afzonderlijke onderdelen
| |
| |
haar taak vervult. Verdwijnt ook hier op typische wijze de levende mens naar de achtergrond, doordat de anthropologie als onderdeel der natuurfilosofie (in ruime zin) wordt opgevat, het duidelijkst treden zowel de sterke als de zwakkere zijde van de voltooide Inleiding naar voren in het Besluit, als de vraag wordt gesteld naar de betekenis van de wijsbegeerte voor de wetenschap en voor het leven.
Het antwoord op de eerste vraag wordt klaar en duidelijk door het gehele werk gegeven, het tweede probleem zou vereisen, dat in enkele bladzijden de overgang werd geforceerd van de wijsbegeerte als begrip van wetenschappelijke verschijning, naar de wijsbegeerte als moment in de bezinning op de concrete menselijke existentie.
Mich. Marlet
| |
Letterkunde
Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden, onder redactie van Prof. Dr BAUR e.a., Deel I: De letterkunde van de Middeleeuwen, door Prof. Dr J. VAN MIERLO. - N.V. De Standaard-Boekhandel, Antwerpen; Teulings Uitgeversmij, N.V., 's Hertogenbosch, 1949, 2de druk, 412 pp., Fr. 375.
Het zal P. Van Mierlo tot eer en genoegen strekken dat er na zo korte tijd reeds een tweede druk nodig blijkt van zijn meest uitgebreid werk over onze middeleeuwse literatuur.
Voor de bespreking verwijzen wij de lezer naar hetgeen in dit tijdschrift daarover uitvoerig gezegd werd door E. Janssen (7 jrg. 1939-'40 blz. 295-301; 8 jrg. blz. 182-189), en we menen te kunnen volstaan met de opgave van de lichte verschillen tussen deze tweede druk en de eerste. De vrij lange inleiding van prof. dr Baur is weggevallen om aan Van Mierlo de plaats te, gunnen enkele hoofdstukken meer uit te werken, waarvan deze ook gebruik heeft gemaakt:
pag. 72-73 brengen een uitweiding over de vagantenliteratuur;
pag. 81-84 geven een klaardere formulering van schrijvers opinie in zake het ontstaan van het chanson de geste;
pag. 95 en vlg. zeggen iets meer over de indeling van de middeleeuwse literatuur;
pag. 150-156 behandelen uitvoeriger Van Maerlants Historie van Troyen, en Alexanders Geesten;
pag. 211-218 vertellen iets meer over de inhoud en de personages van de Isengrinus en het ontstaan van het dierenverhaal;
pag. 231-232 vermeldt nu ook een 'volkslied' in de 13e eeuw, waar tevoren enkel sprake was van 'kunstlyriek';
pag. 239-240 handelt over de verschillende genres minnelyriek van Noord-Frankrijk.
En eindelijk werden de slotparagrafen over Hadewijch (pag. 266-267) en over Van Maerlant (pag. 316-322) opnieuw bewerkt en, het laatste vooral, sterk uitgebreid. Andere lichte wijzigingen laten we onvermeld. Alles samen een verbeterde en vermeerderde uitgave. Dit deel bevat nu ook de hoofdstukken over 'de Lerende Dichtkunst' en over 'De Verhalende Dichtkunst', die vroeger in het tweede deel voorkwamen.
J. Noë
Hugh KENNER, Paradox in Chesterton. Introduction by Herbert Marshall McLuhan. - Sheed & Ward, London, 1948, p. xxii, 156- pp., 7s 6d.
Voor Chesterton als dichter en literator is geen toekomst weggelegd. Dat is de zeer aanvechtbare mening van schrijver en inleider. Volgens hen is Chesterton alleen groot als een philosoof, een 'metaphysical moralist', als een 'master of analogical perception and argument'. Dat Chesterton connatureel christelijk voelde in termen van de Verlossing, dat hij een directe intuitie van het zijn had, dat hij een moralist was, zijn wij bereid in ruime zin te aanvaarden, maar hem daarom te verheerlijken als een metaphysicus en moraal-philosoof vereist, ons inziens wederom een paradoxaal en analoog gebruik van deze termen.
Het boek is interessant als een essay over het wezen van de paradox, die, volgens de schrijver, een
| |
| |
noodzakelijk uitdrukkingsmiddel is voor iemand, die denkt in termen van het zijn. Het mag dan wezen, dat alle grote Katholieke denkers meesters waren van de paradox, - zelfs bij St. Augustinus is zij niet verworden tot zo'n loutere rhetoriek en zo'n ephemere mode-manie.
v.d.P.
Karl Josef HAHN, Rainer Maria Rilke. Eine Studie. - Josef Habbel, Regensburg, 1949, 227 pp., D.M. 6.-.
Dit werkje over Rilke is, zoals de titel bescheiden aangeeft, eine Studie, maar het is een diepzinnige en omvattende Studie. Hahn laat leven en lotgevallen van Rilke op de achtergrond, d.w.z. hij vermeldt ze slechts inzover ze met zijn beschouwing van Rilke in verband staan en wijdt al zijn aandacht aan de geestelijke wereld, de zielehouding, van waaruit hij zijn werken schreef. Rilke is voor Hahn de typische dichter en representant van het moderne levensgevoel, een diep religieus mens, maar niet Christelijk. De kortste samenvatting van dit gecompliceerde levensgevoel zou wellicht samen te vatten zijn in de woorden Bewegung, Raum en das Namenlose. Het is uiterst moeilijk de psychische structuur van een zo uiteenvloeiend, gevoelig en zwevend dichter als Rilke in concrete trekken te vangen. Hahn is hierin in gelukkige mate geslaagd. Zijn boekje kan in de toekomst door geen Rilke-kenner geïgnoreerd worden.
J.v.H.
W.E. CAMPBELL, Erasmus, Tyndale and More. Eyre & Spottiswoode, London, 1949, 288 pp., 15 sh.
Het begin der hervorming in Engeland is een boeiend stuk geschiedenis, niet het minst door persoonlijkheden als Dean Colet (hier ook en passant sympathiek besproken), Linacre, Grocyn, Tyndale, More, en tussen deze door de zwervende Erasmus. Het vele dat in de laatste jaren over deze periode geschreven werd is van hoog gehalte en, al bereikt deze studie niet de eenzame hoogte van de niet-katholieke R.W. Chambers' 'Thomas More', zij is toch wel bijzonder goed. Campbell, die o.m. met Chambers de volledige uitgave van de werken van Sint Thomas More verzorgde, plaatst hier naast elkaar drie hervormers met de pen. Men verwachte niet een biographie van deze drie figuren; ze worden enkel getekend en besproken als schrijvers. Aanvankelijk waren we van mening dat we zo langzaam aan More wel kenden - en Erasmus ook. Het belangrijke nu van dit werk is dat we een More te zien krijgen die we bijna naast zijn titels van martelaar en heilige die van 'kerkleraar' zouden toekennen. Zo ook met Erasmus - Campbell vecht voor zijn goede naam en geeft hem op zijn minst een goede acht, ook als trouw katholiek en priester. Het is zo verleidelijk om, gedreven door sympathie voor het karakter van More, in zijn tegenstander, Tyndale, de 'bad boy' te zien. Campbell is scrupuleus eerlijk; ook deze man, die een der allermooiste bijbelvertalingen gaf, is anders dan we dachten. Deze studie van de strijd en strijders met de pen is o.i. een belangrijke aanvulling van de geschiedschrijving die dit aspect zo niet vergeten dan toch wel enigszins verwaarloosd heeft.
W. Peters
A.D. LEEMAN, Gloria; Cicero's waardering van de Roem en haar achtergrond in de hellenistische wijsbegeerte en de romeinse samenleving. - M. Wyt, Rotterdam, 1949, 199 pp., Diss. Leiden.
Vergelijk eens de begrippen: knusheid, huiselijkheid, gezelligheid met: luister, heerlijkheid, roem: even groot is het verschil tussen de Nederlandse samenleving 1950 en de antieke Grieks-Romeinse.
Glorie was een der kernbegrippen van de Oudheid. Voor de aanvaarders hing zij nauw samen met onsterfelijkheid, voor de afwijzers was zij het grote obstakel voor het streven naar waarheid en deugd, voor de bezonnene een natuurlijke begeleidster van het goede. Maar iedereen dacht erover na en had er mee te maken en daarin ligt het verschil met nu. Niet het Christendom, dat eer brengt aan God, is daarvan de oorzaak (gelijk de schr. insinueert), maar het verschil van maatschappij: want zelfs een goed christen weet thans niet eens, wàt 'Eer van God'
| |
| |
eigenlijk betekent. In andere tijden wist hij het wèl: in tijden, dat hij zelf eerzuchtig was.
Zo werpt het knappe boek van Dr Leeman vragen op, die ons weer doen bezinnen op onze eigen samenleving, en het biedt een confrontatie met de zgn. moeder-cultuur, die als een der bestaansredenen geldt voor de klassieke studie. Overigens is dit boek vakwerk en geen algemene lectuur. Had de schr. de tijd die nu besteed werd aan de reconstructie van Posidonius, gegeven aan een studie van Cicero's rhetorische werken, dan zou zijn prestatie aan eenheid, eenvoud en vruchtbaarheid gewonnen hebben.
Cl. Beukers
Michel VAN DER PLAS, Als ik koning was. - Uitg. Foreholte, Voorhout, 1949, 84 pp., geb. f 6,90.
De nog zeer jonge dichter Michel van der Plas zingt hier van zijn dromen en verlangens, van zijn herinneringen en zijn weemoed, geheel en al overeenkomstig het motto van R.L. Stevenson dat hij aan zijn bundel vooraf laat gaan: 'A young man feels himself one too many in the world.' Er is nog veel vage romantiek en gevoeligheid in deze bundel, die nog niet geheel tot poëzie gekristalliseerd is, maar telkens blijkt dat er een talentvol en rijk geschakeerd jong mens aan het woord is met eigen stem, met zijn intonatie en geluid. Op zijn best lijkt hij mij in het laatste gedicht, Uitzicht, waar alles meer bedwongen, meer gestremd en bezonken is, een der treffendste dingen die wij van Van der Plas lazen. Moge deze jonge dichter zijn weg en zijn kansen vinden. De gedichten zijn van de laatste drie jaren.
J.v.H.
Georges Van ACKER, Rode Rijmen. - Uitgave 'De Nieuwe Tijd', Antwerpen, 1949, 32 pp., Fr. 20.
Deze jonge dichter, katholiek opgevoed, waande God te moeten verlaten om mens te zijn met de mensen. Zo vond hij de rode dageraad, en hij zingt zijn enthousiasme uit. Maar tot meer dan een jeugdige, een romantisch-opgeschroefde geestdrift heeft hij zich niet kunnen opwerken. Wij wensen en hopen dat hij aan het voor goed bevredigende licht moge deelachtig worden; dat hij intussen de kunst met meer kennis en vaardigheid moge beoefenen; dat hij dan dit eerste werkje moge beschouwen als een sympathiek aandoende, doch daarom niet minder totale, vergissing.
Em. Janssen
| |
Kunst en cultuurleven
Rosalind MURRAY, The forsaken fountain. Hollis and Carter, London, 1948, 210 pp., 12 sh. 6 d.
De titel van dit pretentieloze, maar toch niet onbelangrijke boek is ontleend aan de profetie van Baruk (III, 12), waar de droeve toestand van Israël wordt geweten aan het verlaten van de bron van wijsheid, Jahweh. Niet dat de schrijfster met de 'forsaken fountain' allereerst doelt op God. Voor haar is de bron van wijsheid het zien en kennen van het geestelijke, onzichtbare, en dus in hoogste vorm, van God. Deze studie is dan ook voor alles een machtig pleidooi voor wat de schrijfster noemt het 'verticale' zien, het zien in de diepte als tegenovergesteld aan het horizontale zien, het zien van de oppervlakte. Dit horizontale zien kan niets anders geven dan een verzameling van wetenswaardigheden die onze 'kennis' uitmaken; ze voert tot een overdreven ontzag voor wetenschap en maakt de mens, met al zijn 'weten' uiteindelijk toch ziende blind.
De schrijver en de mysticus worden als voorbeelden genomen van mensen, de een op natuurlijk, de ander op bovennatuurlijk terrein, die er in geslaagd zijn de geestelijke verborgenheden te zien diep onder de stoffelijke verschijningsvormen; hiernaast worden ter verduidelijking de ware minnaar en de held besproken als zieners of contemplatieven die in een bepaald punt faalden. Ofschoon deze studie geschreven werd voor niet-vakmensen en dus gezuiverd bleef van wetenschappelijk jargon, is het geen gemakkelijk boek; het vraagt concentratie - maar deze vindt rijke beloning in het feit, dat de weg gewezen wordt naar de bevrijding uit alle op- | |
| |
pervlakkig zien en denken en doen, de weg naar de wijsheid.
W. Peters
Mr S.J. FOCKEMA ANDREAE, Dr E.H. Ter Kuyle, Dr M.D. Ozinga, Duizend jaar bouwen in Nederland, dl I, De Bouwkunst in de Middeleeuwen. - Heemschut-Bibliotheek, dl 3, C.V. Albert de Lange, Amsterdam, 386 pp. en 195 foto's, 23,5 x 17 cm., geb. f 22,50.
In Nederland is het partieel wetenschappelijk onderzoek ver genoeg gevorderd, om een grote, algemene synthese te kunnen ondernemen. Het resultaat werd dan ook een standaardwerk van uitzonderlijke waarde. In de Heemschut-Bibliotheek verscheen het eerste deel van deze synthese: S.J. Fockema Andreae behandelde de stedenvorming, E.H. ter Kuyle de architectuur, tot en met de Gothiek (eerste helft XVIe eeuw). Nu biedt Nederlands historische en economische geografie wel een ander aspect, dan die van de meeste West-Europese landen, aspect dat volgt uit de aard van de bodem zelf. Buiten enkele oude stichtingen, teruggaande tot de Romeinse of vóór-Romaanse tijd, dragen de Nederlandse steden niet het karakter van los en vrij gegroeide agglomeraties, de typische vroeg-middeleeuwse 'gemeenten' uit het handboek voor geschiedenis, doch dat van systematische, bewust ontworpen en beredeneerde stichtingen. Dat zij daarbij van recentere datum zijn, - de meeste werden in de XIIIe eeuw gesticht, in het kader van de Landsheerlijkheid, - laat ook een meer systematische behandeling toe. Dit wil geenszins zeggen, dat de stedenvorming in Nederland een homogeen beeld biedt; te veel factoren, als de gecompliceerde verhoudingen tussen de economische invloedssferen en de territoriale en kerkelijke indelingen, maken een gezamenlijke behandeling even rijk als ingewikkeld. Wanneer S. bekent, dat het oproepen van menig verdwenen stadsbeeld de verbeelding op een harde proef stelt, dan heeft hij ook de verbeelding van de lezer bepaald niet gespaard: ter illustratie kreeg deze wel enkele schaarse oude stadsplannen of -panorama's, doch er wordt verondersteld dat hij de vroegere en huidige plattegrond van de meeste steden duidelijk in zijn geheugen bezit: de, zij het nog hypothetische, schets van menig vroeger stadsplan ware voor hem zeker gewenst.
Op dit gebied voldoet het tweede deel: 53 plattegronden en opstanden binnen de tekst, 180 op de 195 buitentekstplaten, maken de architectuurgeschiedenis heel wat aanschouwelijker. Het is een grootse opzet, de architectuur van een heel land te behandelen op een wetenschappelijke, actuele, en niet louter analytische basis, doch vergelijkend en synthetisch. Ter Kuyle deed het meesterlijk. Zelfs de conclusies uit de sedert de oorlog uitgevoerde opgravingen werden bij het overzicht betrokken. Zo krijgt naast Frankrijk en Duitsland ook Nederland zijn nieuwe architectuur-synthese. Wij hopen dat eenmaal voor België een dergelijke uitgebreide studie verschijne, die de over talloze monografieën verspreide gegevens in een groot werk, bevoegd en critisch, verenigt en ordent. Het partieel onderzoek is overigens in België, voor een deel begrijpelijk, minder ver gevorderd: de gebouwen zijn er niet alleen ouder en talrijker, maar zij hebben ook een aan wisselvalligheden rijker bouwgeschiedenis. Toch is in een architectuurgeschiedenis onzer landen het Noorden niet van het Zuiden te scheiden: het werk van ter Kuyle bewijst het ten overvloede.
A. Deblaere
Marcel DUCHATEAU, Rembrandt Harmenszoon van Rijn, fijnschilder. - Davidsfonds, Leuven, 1949, 158 pp., Fr. 32, geb. Fr. 48.
Bij een tiental reproducties wordt ons hier een fijn typerende, menselijk benaderende en tevens goed geschreven vie romançée van Rembrandt aangeboden. Al mogen taal en dialoog soms wat gewild natuurlijk voorkomen, alles wordt ruim vergoed door de charme van het verhaal en vooral door het psychologisch aanvoelen. Na de dood van Saskia van Uylenburgh en de kleine Titus is Harmenszoon niet langer meer de gevierde Meester van Dokter Tulp's anatomische les; doch, sterk en kunstvaardig, schildert hij zijn portret: uit het donker in het duister
| |
| |
kijkend. Twee bijfiguren, Krul, een utopist, en Hercules Seghers, een schilder en dronkaard van het Van Ostade-type omringen met hun bewondering en hun sarcasme de oude Rembrandt die zijn 'Verloren Zoon' schildert: zo treedt Rembrandt, de eenmaal zo beroemde, doorheen het lijden, in het volle Licht.
S. De Smet
Emile MALE: De religieuze kunst van de XIIe tot de XVIIIe eeuw. Met een inleiding van F. van der Meer. - Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht-Brussel, 1949, 236 pp., f 8,50.
De fraaie inleiding van Dr F. van der Meer op de bloemlezing, samengesteld uit de beroemde werken van Emile Mâle, plaatst de betekenis van dit boek in het juiste licht. 't Is voor leken wellicht een eerste, aangename kennismaking met het werk van de grote Franse kunstgeleerde. Kunsthistorici moeten de vier banden van Mâle zelf bestuderen. Deze laatste opmerking wil de waarde van dit boek geenszins verkleinen: immers, aan deze fragmenten zelfs kan men vermoeden, hoe schoon en edel de vier grote boeken van Emile Mâle waren. Deze standaardwerken zijn reeds lang uitverkocht, met uitzondering van een klein gedeelte van het vierde boek, dat de iconografie van de kunst der Contra-Reformatie behandelt.
In de laatste oorlog, bij het bombardement van Evreux (1940), ging het materiaal voor de eerste drie delen verloren. Nu heeft Emile Male, om voorlopig tegemoet te komen aan de wensen van zeer veel bewonderaars, uit deze werken een wetenschappelijk verzorgde bloemlezing gemaakt. Hij heeft n.l. getracht een zoveel mogelijk doorlopend verhaal te geven over de inhoud van de religieuze kunst der middeleeuwen, tot en met die van de 17de eeuw.
De bedoeling van Mâle was zeer sympathiek, al kan zij de kunsthistoricus niet bevredigen. Voor hem blijven te veel vragen onbeantwoord bij het lezen van dit boek. De leek evenwel, die belang stelt in de kunst en de cultuur van een glorierijk verleden, zal dit boek ongetwijfeld met zeer veel belangstelling lezen, tot zijn groot voordeel. Wanneer hij daardoor ook aange3poord wordt, om de boeken van Mâle in de volledige uitgave door te werken, wat ik zeer aanraad, dan zal de beminnelijke Fransman tevreden op zijn werk mogen terugzien.
De uitgave van dit boek is uitstekend verzorgd: de reproducties, die de tekst illustreren, winnen het ver van de oorspronkelijke Franse editie. Dit was zeker niet de sterkste zijde van dit werk. Jacques Benoît heeft ons bovendien een zeer goede vertaling geleverd, daarom bevelen wij dit boek gaarne alle kunstliefhebbers aan.
C. de Groot
Jhr Dr J.S. WITSEN ELIAS: Het snijwerk aan Nederlandse koorbanken en preekstoelen tot het einde van de XVIe eeuw. - Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht-Brussel, 1949, 96 pp., f 4,50 en f 5,65.
Men hoort niet zelden de klacht, dat Nederland arm is aan kunstschatten, zeker wanneer men het vergelijkt met Italië en Frankrijk. Toch bergt ook ons land zeer veel schoonheid en 't is verheugend te bemerken dat hiervoor de belangstelling groeit. Telkens 'ontdekt' men nieuwe kunstwerken, die in populaire, vaak zeer goed verzorgde, uitgaven aan de liefhebbers worden bekend gemaakt: schone geschenken voor mensen met smaak!
Het boekje van Jhr Witsen Elias is zo'n geschenk, dat belangstellenden in een nog zeer weinig bekend gebied van de kunst wil binnenleiden. Het houtsnijwerk vond in vroegere tijden in ons land vele en kunstzinnige beoefenaars. Bekwame kunstenaars hebben in de middeleeuwen koorbanken en preekstoelen versierd met de fraaie producten van hun vaardige handen. Uit deze nobele kunst spreekt vaak een diep religieus besef, maar niet minder een kostelijke speelse fantasie. Veel werd in de loop der eeuwen verwoest; van wat ons gebleven is, of achterhaald kon worden, heeft de schrijver in dit boekje een handig, beknopt en nuttig overzicht gegeven. Jhr Witsen Elias is een erkend autoriteit op dit gebied, zodat men zich veilig op hem kan verlaten.
Het werkje verscheen in de serie 'Batavia Sacra', als achtste deel van deze sympathieke reeks boekjes, die
| |
| |
het katholiek gemoed steeds weer verblijden door hun troostvolle inhoud en keurig uiterlijk.
C. de Groot
Meisterwerke. Bibliothek universaler Bildung. Herausgegeben von Dr Serge Maiwald, Biographien I. - Herder, Freiburg, 1949, 196 pp., DM. 4,80 en 6,50.
De reeks 'Meisterwerke', waarvan dit het eerste deel is, verdient wel onze aandacht. Deze 'Bibliothek universaler Bildung' wil alle domeinen bestrijken, en telkens wil zij, uit belangrijke werken der wereldliteratuur, de meest suggestieve bladzijden (eerder: aanzienlijke uittreksels) aanhalen. Drie reeksen van werken worden onmiddellijk voorbereid: 'Biographien, Selbstzeugnisse, Interpretationen'; maar 't algemene plan behelst ook 'Weltgeschichte, Natur als Erlebnis, Weltschilderungen in Reiseberichten und Landschaftsbeschreibungen, Weisheit und Menschenleben, Dichtkunst, Religion, Wissenschaft'. Men ziet hoe ruim alles wordt opgevat. Het gehalte zal natuurlijk van de bewerkers afhangen; de algemene directie berust bij Dr Maiwald, de grondlegger en nieuwe uitgever van het tijdschrift Universitas.
Dr Maiwald wil ons een culturele summa aan de hand doen, die een uitgebreide bloemlezing zal zijn. De gedachte is heel oorspronkelijk; wie weet welke verzamelde schatten de uitvoering ons aanbiedt. Niet onmiddellijk betreedt de samensteller de actualiteit; liever kiest hij uit de werken die, misschien wat ouder doch met een gevestigde reputatie, ons zoveel méér waarborg bieden. Hij kiest ook uit de baanbrekende werken, waarvan al de andere afhankelijk zijn.
Het eerste deel bevat alleen eersterangsstukken. Ziehier de reeks, en daaruit moge blijken hoe ruim de opzet, hoe zorgvuldig en toch los de keuze der behandelde personen, hoe precies en onverbeterbaar de keuze der schrijvers. Sokrates wordt behandeld door de historicus der wijsbegeerte Wilhelm Windelband, de Heilige Bernardus door de kerkelijke geschiedschrijver August Neander, El Greco door de kunsthistoricus Max Dvorak, La Fontaine door de Duitse romanist Adolf Laun, Montesquieu door zijn tijdgenoot d'Alembert, Bach door de negentiende-eeuwse Bachkenner Philipp Spitta, Chateaubriand door de gezaghebbende schrijfster van biographieën Charlotte Blennerhasselt...... Zoveel kostbaars vinden we in één band reeds verzameld, en het zo gevormde mozaïek verleent aan iedere tekst een nieuwe waarde.
Zou, voor de toekomst zulk een culturele summa niet allerbelangrijkst worden?
Em. Janssen
| |
Geschiedenis
Bijdragen voor de geschiedenis der Nederlanden, Deel IV, 1949, Afl. 1-2. - Nijhoff, 's Gravenhage; De Sikkel, Antwerpen, 160 pp., jaarab. f 16,50, Fr. 275.
Dit tijdschrift is de schakel tussen Noord- en Zuidnederlandse historici en streeft er naar, de kloof tussen de historiografie van het Zuiden en die van het Noorden te overbruggen.
Dr J. Demey schrijft over de Ieperse draperie van 1280 tot 1387, en toont aan, hoe de industriëlen stilaan ook aan handel gingen doen. Dr Ch. Verlinden onderzoekt de economische crisis in Vlaanderen onder Filips II, en constateert dat noch het Wonderjaar (1566), noch de belastingen van Alva, noch de emigratie, maar wel de krijgsoperaties van Farnese een crisis hebben teweeggebracht, die slechts een decennium duurde: 1580-1590. Dr Jhr P.J. Van Winter bewijst in een lang artikel af doend dat de Vrede van Breda in 1667 niet zo'n belangrijke verzachting was van de Engelse 'Acte van Navigatie' van 1651, daar er steeds Nederlandse schepen zekere niet-Nederlandse producten in Engeland hadden ingevoerd. Behalve een korte mededeling over Margaretha van Mechelen (pl.m. 1580-1662) door W.J.J.C. Bijleveld, en een interessant overzicht van de geschiedkundige publicaties in Zuid-Afrika in 1948 door Prof. Dr H.B. Thom van Stellenbosch, is er een uitvoerige kroniek over personalia, universiteiten
| |
| |
en geschiedkundige uitgaven in Noord en Zuid, gedurende het laatste half jaar. Een reeks grondige boekbesprekingen besluit de bundel.
M. Dierickx
Vincent PEETERS, Koningen der Zee. Katholieke vl. Hogeschool uitbreiding nr 403-404. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1949, 103 pp. (dubbel nummer), Fr. 50. ab (c nrs) Fr. 90.
Wij bezitten in het Nederlands weinig betrouwbare vulgarisatie over de Wikings, hun geschiedenis, instellingen, godsdienst en zeden. Het korte exposé door V. Peeters gegeven, blijft zakelijk, bevattelijk en eenvoudig. Hij hoedt er zich wel voor, alle oude gebruiken van de christelijke tijd geheel te willen reduceren tot oud-germaanse overleveringen, alsof het Christendom zelf ze niet diep omvormend herschapen had. Hij is tevens op de hoogte van de status quaestionis in menig recent opgeworpen vraagstuk.
A. Deblaere
Cultuurgeschiedenis van het Christendom. IIde Deel. Christus overwint het Heidendom in Europa. - Elsevier, Amsterdam-Brussel, 1949, 495 pp., f 22,50.
Grote samenvattende werken worden tegenwoordig bij voorkeur geschreven door meerdere auteurs, die elk een bepaald facet voor hun rekening nemen. Dit werk staat onder redactie van enige Protestantse en Katholieke professoren. Ik twijfel eraan of deze opzet gelukkig is, daar de standpunten te zeer verschillen om een homogeen resultaat te kunnen bereiken. In dit deel staan een aantal voortreffelijke opstellen over afzonderlijke onderwerpen, b.v. De Divina Comedia van A. van Duinkerken, De Bijbel in de Middeleeuwen van Dr C.C. de Bruin, Ascese, Mystiek, Kloosterleven van Pastoor W. Nolet, etc. etc. Ongetwijfeld echter zullen sommige stukken Katholieke lezers en omgekeerd andere Protestantse lezers niet geheel voldoen. De fout schuilt mijns inziens in de opzet. Daar komt nog bij dat de gevolgde methode der monografieën van verschillende hand wel geschiedenis, maar niet uitsluitend cultuurgeschiedenis levert. Enkele artikelen als dat van Prof. Dr J. Lindeboom over Het Christendom in de Samenleving geeft inderdaad cultuurgeschiedenis, meerdere echter doen dit slechts in zeer verwijderde zin. Zodoende is er, hoe bekwaam de schrijvers ook zijn en hoe goed verzorgd de opstellen, toch een enigszins tweeslachtig werk ontstaan dat niet volkomen bevredigt en evenmin volkomen aan zijn titel beantwoordt. De boekkundige verzorging is uitstekend; papier, druk en illustratie verdienen alle lof.
J.v.H.
Geschiedenis der Kerk, onder redactie van Prof. Dr G. de PLINVAL en Prof. R. PITTET, Fr. (compleet in vier delen). II. Deel: De Middeleeuwen - Elsevier, Brussel-Amsterdam, 296 pp., 22 x 29 cm, talrijke platen, Fr. 350 per deel.
Aan het I. Deel van deze prachtig uitgegeven 'Geschiedenis der Kerk' hebben wij een lovende kroniek gewijd (K.C.T. Streven, II. Jrg., Maart 1949, pp. 650-653); wat wij toen schreven, geldt integraal voor dit II Deel.
Eerst beschrijft Dr de Plinval hoe de Kerk, bij de ondergaande oude wereld, de klassieke kultuur wist te redden, om deze met haar eigen verheven leer aan de oergezonde Germaanse volkeren over te maken, en aldus de grondslagen te leggen van onze Westerse Christelijke beschaving. Een afzonderlijk en bizonder rijk hoofdstuk wijdt hij aan ''t vruchtbare werk der kloosterorden': de Benediktijnen maakten de bodem vruchtbaar, stichtten kulturele centra en gaven aan priesters en leken het voorbeeld van hun deugd en heiligheid. De samenwerking van Kerk en Staat schiep een christelijke atmosfeer die alles doordrong, maar was ook oorzaak van een taaie strijd tussen Paus en Keizer. Op het epos der kruistochten mag de Kerk fier gaan, maar de afscheiding der Grieks-orthodoxe Kerk is een nog altijd open wonde.
P. Vicaire O.P. beschrijft de Middeleeuwse beschaving op haar hoogtepunt in de XIIe en de XIIIe eeuw: de zin voor eenheid is haar diepste
| |
| |
karaktertrek, het geloof in God en in zijn Zoon Jesus Christus haar grootste schat. Wel komen er daarna tekenen van verval, maar steeds staat West-Europa gemerkt door die christelijke kultuur.
Wie de 'Schepping van Europa' wil nagaan, haar geest en haar ziel wil benaderen, leze deze vlot geschreven en tijk verluchte kerkgeschiedenis.
M. Dierickx
| |
Politiek sociologie en economie
O. von NELL-BREUNING, Zur sozialen Frage. Beiträge einem Wörterbuch der Politiek, Heft III. - Herder, Freiburg, z.j. 242 kolommen.
Het tweede deel dezer Beiträge werd in Streven van Juli 1.1. (blz. 1115-1116) besproken. Wij treffen hier dezelfde uitmuntende hoedanigheden aan: vastheid van leer, duidelijke en zakelijke uiteenzetting van de hoofdzaak; maar betreuren tevens hetzelfde tekort: meerdere vraagstukken die heden in het middelpunt der belangstelling staan komen ternauwernood of geenszins aan de beurt. Wij hadden onder meer, in Lohn, Lohngerechtigkeit, een uitvoerige behandeling verwacht van de rechtmatigheid van het looncontract en van hetgeen kan geschieden om dat contract, naar de wens van Pius XI in Quadragesimo Anno uitgedrukt, te temperen door enige deelneming aan de leiding en aandeel in het bezit. Het zo wenselijk aanvullen van het loon door kindertoeslagen, had hier eveneens behandeling kunnen vinden. Maar in deze publicatie worden alleen de eerste bouwstenen aangevoerd die dienen zullen voor een zo spoedig mogelijk te verschijnen Wörterbuch der Politik. Daar zullen wij ongetwijfeld datgene aantreffen waarvan wij hier de afwezigheid betreuren.
K. du Bois
Lucien JOTTRAND, L'Europe Médiane. Extraits des oeuvres de Jottrand introduits et commentés par Drion du Chapois. - Editions Universitaires, Paris-Bruxelles, s.d. (1949), 284 pp.,
De uitgave van deze bloemlezing, op zich zelf reeds een teken des tijds, vangt aan met een goede inleiding op leven en werk van Jottrand, en besluit met een summier commentaar op de voorgestane leer. Dit laatste doet ons vermoeden, zonder dat we het verder hebben kunnen nagaan, dat de keuze der teksten wat eenzijdig is geschied en dat Jottrand er aldus minder liberaal uitkomt dan hij in werkelijkheid was.
Bij het lezen van het werk lijkt het eigenlijk een klein wonder dat Jottr rand (1804-1877), een doordraver, die naar aanleiding van een reisverhaal, haast tot vervelens toe, politieke waarheden opdist, ons uiteindelijk toch begeestert omwille van de juistheid en de bestendige waarde van zijn opmerkingen.
De dogma's die in de ogen van Jottrand, honderd jaar terug ons zelfstandig bestaan en onze onstellingen moesten waarborgen, luiden: 'Los van Frankrijk', demokratie, naar het voorbeeld van Engeland (wij zijn 'de mouvance anglaise'), Zwitserland en de Verenigde Staten; decentralisatie, afkeer van bureaucratie en permanent leger. Vooral laat hij ons duidelijk zien dat de werkelijkheid van België slechts een werkelijkheid is binnen 'l'Europe du Milieu' dat van de Noordzee tot de Middellandse zee een 'keten' vormt van op elkaar afgestemde, vrijheidlievende volkeren.
P. Ruys
Dr Lucien WAUTERS, De financiering van de buitenlandse handel door bankaccept. Economisch-sociale Bibliotheek, Monographie XXVII. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1949, 292 pp., Fr. 260.
Het acceptcrediet - dat van overgroot belang is voor een vlotte ontwikkeling van de buitenlandse handel - had zich voor 1914 in België voordelig ontwikkeld en de Antwerpse acceptenmarkt, met de 'francs anversois', bracht het zelfs tot wereldfaam. Tussen de twee oorlogen was de toestand veel min- | |
| |
der gunstig. Sedert de bevrijding wordt opnieuw geijverd voor de ontwikkeling van het acceptcrediet tot bevordering van uitvoer en ook van invoer. De stuwkracht gaat uit vooral van parastatale instellingen: de Nationale Bank en het Herdisconto-en Waarborginstituut. Is de ingeslagen weg de beste? Moet integendeel niet gedeeltelijk van koers veranderd worden?
De schrijver biedt ons hier een uitgebreide en grondige studie aan waarvan het eerste deel het acceptbedrijf in verband met de financiering van de buitenlandse handel uiteenzet en het tweede deel het acceptbedrijf in België als financieringsmiddel en element der credietstructuur.
Zijn conclusie, waartoe in zekere zin deze studie leidt, is zeer beslist: de sedert de bevrijding ingeslagen weg is geenszins de goede omdat hij ons niet brengt tot 'een onafhankelijke acceptenmarkt met eigen evenwicht'. Expansie van de beleggersmarkt is geboden. Welnu deze wordt tegenwoordig feitelijk geremd.
Het werk van Dr Wauters is niet bestemd voor de leek in het financiewezen; de deskundigen zullen het echter met belangstelling lezen omdat het een heldere en oorspronkelijke kijk geeft op een voor ons enigermate nieuwe en hoogst belangrijke aangelegenheid en bescheiden maar beslist richting gevend optreedt.
K. du Bois
Problemen van maatschappelijk werk. Gedenkboek ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan (1899-1949) van de School voor Maatschappelijk Werk, Pieter de Hooghstraat 78, Amsterdam. - J. Muusses, Purmerend, 1949, 408 pp., geb. f 12,50.
Dit gedenkboek, waarvoor 18 schrijvers een bijdrage, leverden, heeft ten doel actuele problemen van het maatschappelijk werk te bespreken. Daarbij is als uitgangspunt genomen, dat ernaar moest worden gestreefd niet alleen de problemen zelf, maar zo mogelijk ook een suggestie over de wijze van aanpakken en oplossen daarvan aan te geven.
Het boek bevat een algemeen deel, dat besteed is aan algemene vraagstukken en een bijzonder deel, dat problemen op verschillende vakgebieden bespreekt. In het algemeen deel worden behandeld de organisatie van het maatschappelijk werk, het casework als methode in het maatschappelijk werk, het sociaal groepswerk in de Verenigde Staten, de psychologie van de maatschappelijke werker en de verhouding tussen de scholen voor maatschappelijk werk en de praktijk. In het bijzonder deel vindt men o.a. bijdragen over kinderbescherming, medisch-opvoedkundige bureaux, reclassering, jeugdwerk, maatschappelijk werk in het bedrijf, sociaal woningbeheer, maatschappelijk werk ten plattelande, gemeentelijke sociale diensten, gezinszorg en zorg voor ouden van dagen. Inderdaad een reeks van actuele problemen.
De waarde van het boek achten wij vooral gelegen in de beschrijving van de problemen zelf. In dat opzicht bevat het boek veel lezenswaardigs. Het geeft een inzicht in een aantal van de vele en velerlei vraagstukken, welke zich bij het huidige maatschappelijke werk voordoen.
De oplossingen echter, die gesuggereerd worden, zal men niet steeds kunnen onderschrijven, in verband met de beginselen, die men aan het maatschappelijk werk ten grondslag moet leggen, de achtergrond, waartegen men de problemen moet bezien. Zo zal men b.v. ten aanzien van het social case-work, dat als methode van maatschappelijk werk de laatste jaren zozeer in de belangstelling staat, voorzichtigheid moeten betrachten.
De maatschappelijk werkers en andere deskundigen, voor wie het boek bestemd is, dienen de gegeven oplossingen daarom critisch te bezien en zelf op de besproken problemen door te denken.
Barbara WARD, West-Europa in het Nauw. - H.P. Leopolds, 's-Gravenhage, 1949, 266 pp., f 6, - en f 7,50.
Op het gebied, waarop zich dit boek beweegt, is Barbara Ward zonder tegenspraak een erkende autoriteit. Als vaste medewerkster aan het economisch weekblad 'Economist' heeft zij haar naam al lang gevestigd.
In dit werk toetst zij helder en
| |
| |
leesbaar de verwarring, waarin West-Europa geraakt is. Zij grijpt ver genoeg terug om in het verleden de kiemen aan te wijzen, waaraan deze chaos ontsproten is. In het belang van de beschaving der wereld moet West-Europa, dat zulk een groots verleden heeft, op de been worden geholpen en Amerika is daarvoor het aangewezen land. Hoe de V. St. van lieverlede tot dit inzicht zijn gekomen en door het initiatief van minister Marshall tot werkdadige hulp overgegaan, zet de schrijfster in het tweede hoofdstuk uiteen. Met aandrang pleit zij voor de totstandkoming van de 'Westerse Unie' want, indien deze niet bestaat, zal ook het Marshall-plan tevergeefs zijn. Daarom moeten de West-Europese Staten, zonder van te voren te veel op lijntjes te zetten, de sprong in het duister wagen en risico's durven nemen. Wanneer zij alvast economisch verenigd zijn, kan de politieke eenheid op de duur niet uitblijven.
Deze stellingen worden door de deskundige schrijfster bevattelijk en onderhoudend en niet minder overtuigend verdedigd.
De vertaler, Richard Roegholt, verdient lof voor de wijze, waarop hij deze Nederlandse versie tot stand heeft gebracht.
K.J.D.
Prof. Kan. S. PHILIPS, Katholieke Actie, Vlaamse Beweging en politiek. - De Vlaamse Drukkerij, Leuven, 1949, 47 pp., Fr. 12.
Vanuit het standpunt der Katholieke Actie, beschouwt de auteur de Vlaamse Beweging en de politiek: beide moeten door het katholicisme doordesemd worden en als vernieuwd. Voor de Vlaamse Beweging wordt, binnen de loyaal aanvaarde Belgische staat, een vrij zelfstandig cultureel programma voorgesteld, terwijl ook met de repressie wordt afgerekend. De politiek van haar kant, zoveel de binnenlandse als de internationale, mag niet buiten de horizon der katholieken liggen; zij weze een gezond-demokratische politiek, de veilige middenweg tussen steriel nonconformisme en drukkend etatisme.... Voor de katholieke Vlamingen is er dan, meent de auteur, in het openbaar leven veel recht te zetten, veel te verhinderen, veel te veroveren en veel te stichten.
Em. Janssen
| |
Romans
Rob. STERKENBURGH, Het kruis langs de weg. - Triomfreeks. J. van Tuyl, Amersfoort-Antwerpen, 1949, 287 pp., kunstlederen band Fr. 110, bij inschrijving (6 delen) Fr. 55 per deel.
De Triomfreeks wil romans op de markt brengen 'die een gezonde geest ademen, boeken waaraan de mensen van deze tijd een houvast hebben, boeken die hun vreugde geven'. Dit boek is dan, in weelderige uitvoering, het allereerste; hiermee kunnen we voorlopig oordelen in hoever de uitgever en wijzelf triomfen zullen beleven.
Hollandse Marechaussées achterhalen, aan de Brabants-Belgische grens, een internationale smokkelzaak. Dat geschiedt met spannende avonturen, waar doorheen de liefde loopt van de Wachtmeester Rudolf Koper tot Magda van Lier, de dochter van het bendehoofd. Maar die liefde loopt op scheiding uit, omdat een protestant met een katholiek niet kan huwen; zo is 'het kruis langs de weg' vereniging en scheiding.
Nederland en België, Holland en Brabant, katholicisme en protestantisme: al deze motieven vloeien samen in het eerste deel van een Grootnederlandse christelijke romanreeks. Daarbij verheugen we ons om het ingenomen standpunt van de politieman, wat het verhaal wel ongewoon maakt. Maar verder moet de auteur, hoe vlijtig en zorgzaam ook, nog veel leren. Zijn vertelling gelijkt soms op een detective-roman, doch daarvoor mist hij de handigheid. Soms doet ze ons denken aan een vooroorlogs tekenverhaal met Kuifje en Milou; soms wanen we Renier Snieders te lezen. En het inleven van de Brabantse geest, de poëzie van natuur en legenden, het christelijk motief....: dat alles werd veel meer bedoeld dan bereikt. Eens blijft zelfs het zedelijkheidsgevoel in gebreke... De Triomfreeks vangt aan met een goed, boeiend en verheffend volks- | |
| |
boek. Mogen we niet méér verwachten?
Em. Janssen
Arthur VAN SCHENDEL. De wereld een dansfeest. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1949, 7de druk, 188 pp., geb. f 5,90.
Zeker een der merkwaardigste boeken van Van Schendel. Deze zevende druk bewijst hoe geliefd dit werk is. En terecht. Een boek dat telkens 'verrast door de grote mensenkennis', door een zeer fijne humor en een rijke fantasie. 't Is moeilijk uit te maken welke der verhalen het beste is, doch zeker mag het eerste tot een der bestgeslaagde gerekend worden. Een der 'blijvende' werken van deze fijnzinnige schrijver. De uitgave is keurig verzorgd.
Joh. Heesterbeek
G.K. CHESTERTON, De Krankzinnige Rechter. - Nederl. Boekhuis, Tilburg, 1949, 189 pp., geb. f 5,90.
R.H. BENSON, De Vorst dezer Wereld. - Nederl. Boekhuis, Tilburg, 1949, herz. druk, 315 pp., geb. f 6,90.
Het Nederlands Boekhuis te Tilburg bezorgde een nieuwe smaakvolle uitgave van twee oudere werken, welker titels boven worden vermeld. Zowel Chesterton als R.H. Benson zijn overbekend in Katholiek Nederland en beide werken behoeven nauwelijks een aanbeveling. Chestertons roman is een humoristische charge en Bensons verhaal is een toekomst-charge; beide zijn het staaltjes van Engelse fantasie.
J.v.H.
Kate O'BRIEN, Het Land van Beloften. Vert, door Dick Ouwendijk. P. Brand, Bussum, 1949, 309 pp., geb. f 7,90.
De Ierse schrijfster kiest hier tot thema van haar roman een 'deftige' meisjeskostschool met zowel de zusters, die ze leiden, als de leerlingen die ze bevolken. Het is een meesterlijk boek, zeer fijnzinnig en levendig beschreven. Geen lezer, stel ik mij voor, zal het boek onbevredigd of teleurgesteld uit handen leggen. De auteur neemt geen blad voor de mond en idealiseert niets, noch de nonnen noch de kinderen. Elk tafereel is vol leven en naar de natuur. De overste is met ongewone fijnheid en menskundigheid beschreven zoals ook een der meisjes die bijzondere aandacht ondervindt. Dit is noch realisme noch idealisme, maar eenvoudig de wijze waarop een schijfster van groot talent de dingen ziet en weergeeft. Een bijzonder mooi en goed werk.
J.v.H.
Stefan ANDRES, Ridders der Gerechtigheid. Roman. Vert. door Mr A. Mertens. - De Fontein, Utrecht, 1949, 302 pp., f 5,90.
Wie van boeken met ruggegraat houdt leze Ridders der Gerechtigheid. Het is geen liefdesverhaal, geen levensgeschiedenis, maar het verhaalt in markante en gespierde taal een even markante en gespierde episode uit de overgang van oorlog naar vrede te Napels in 1944. Een oude prins, een jong student, plus nog een jongeman zijn de hoofdfiguren dezer episode en de schrijver weet met ongewoon evocatief vermogen deze mensen met hun omgeving tot leven te wekken. De prins sterft een heroieke dood, de jongeman wordt rover (wij zijn in Italië) en de student verwerkt dit alles met een jong idealisme. De schrijver is katholiek, maar spaart zijn kritiek aan catholica niet. Een boek van standing en formaat, maar voor de ware liefhebbers, niet voor iedereen.
J.v.H.
Stefan ANDRES, Het Mes der Barmhartigheid. Vert, door J. von Wattenwyl-de Gruyter. - De Fontein, Utrecht, 1949, 126 pp., f 3,90.
Dit is een voortreffelijke novelle zowel naar de vorm als naar de inhoud, beantwoordend aan wat een goede novelle vereist, namelijk een treffende, enigszins verbijsterende gebeurtenis op treffende wijze beschreven. Hier zijn de gebeurtenissen opgevoerd tot het bijna geforceerde, onwaarschijnlijke, wat aan de natuurlijkheid enigszins afbreuk kan doen. Wie zulk een novelle kan schrijven, bezit een talent dat boven de middelmaat uitgaat.
J.v.H.
| |
| |
Ethel MANNIN, Laat heb ilt U bemind. Vert, door Dick Ouwendijk. - P. Brand, Bussum, 1949, 304 pp., geb. f 8,50.
Dit is de roman van een jong Engels aristocraat, een schrijver van naam, die na zich van het Christendom en de traditie zijner familie losgemaakt te hebben, katholiek wordt en in Ierland bij de Jezuieten intreedt. Daar brengt hij het zover op de geheime wegen Gods dat hij door zijn gebed zelfs wonderbare verhoringen ondervindt. De schrijfster schijnt haar held gemodelleerd te hebben naar een historisch voorbeeld, een overleden Pater John Sullivan. Het merkwaardige is dat zij zelf niet katholiek is. Het boek is meer wereldkundig dan menskundig geschreven. Was het historie, dan zou het interessant zijn, nu het fictie is, is het dit minder. De auteur bezit niet dat magische talent haar figuren volop te doen leven, hoe vol afwisseling de verhoudingen en lotgevallen ook zijn.
J.v.H.
Georges BERNANOS, Onder de Zon van Satan, vertaling van Dick Ouwendijk. - Pax, 's Gravenhage, 't Groeit, Antwerpen, 1949, 374 pp., Geb. Fr. 139.
Een fijne uitgave brengt onder een suggestieve omslag de keurige vertaling van het ophefmakende eerste boek van Georges Bernanos: Sous le Soleil de Satan. Al verscheen het oorspronkelijke werk vijf-en-twintig jaar geleden, toch heeft het niets van zijn diepe waarde verloren. Het is geen actualiteits-polemiek, ingegeven door de toestanden waarin de schrijver leefde, en die hg in andere werken, als een tweede Léon Bloy, aan de kaak stelde. In zijn romans peilde hij naar de diepe geestelijke waarden die zijn levensvisie rechtvaardigen. De ware zin van 't bovennatuurlijke leven - en dus van het leven zelf - ontdekte hij in de strijd tussen God en de duivel, waarvan de menselijke ziel de inzet is. In zijn raakgeschetste en diep-verantwoorde personages toont hij de rol aan van de hoogmoed - die onverzadigbare drang naar het eigenmachtig beheersen van 't leven - en van de zelfovergave in totale deemoed. Mouchette en l'Abbé Donissan incarneren hier de twee houdingen in hun uiterste vorm. Uiterlijk staan ze totaal los van elkaar, in feite zijn ze geheel op elkaar afgestemd en streven beiden naar hun doel: God.
Wie de diepten van het geloof beseft en in eigen leven heeft aangevoeld, zal onder de indruk komen van deze directe, rake en volle 'roman van 't bovennatuurlijke'.
R. Hostie
Graham GREENE, De Kern van de Zaak. Vert, door H.W.J. Schaap. - Contact, Amsterdam-Antwerpen, 1949, 295 pp., f 6,90.
'De Kern der Zaak' is de vertaling van The Heart of the Matter, de roman van de Engelse bekeerling Graham Greene, waarin een doodgoedhartige man min of meer door zijn goedhartigheid tot zelfmoord komt, terwijl hij gelovig Christen blijft. Het is een zeldzaam boeiende geschiedenis, geschreven met een helderziende introspectie en doordringendheid. Het boek heeft aanstoot gegeven en is hoog bewonderd zoals dat met ongewone boeken vaak gebeurt. Mensen met inzicht en ontwikkeling zullen er niet door gestoten worden, integendeel! Onrijpe en onervaren lezers zullen er wellicht door gedesoriënteerd worden. Men zie dus zelf uit of late zich voorlichten.
J.v.H.
Hilarion THANS, Terra d'amore. Door oud en nieuw Italië. - Lannoo, Tielt, 1949, 220 pp., 130 foto's van Longinus De Munter, O.F.M., 27,5 x 21,5 cm, Fr. 200.
Wij bezitten in onze literatuur reeds meer dan één reisbeschrijving uit het land 'waar de appelsienen bloeien'. Toch is die van P. Hilarion Thans verrassend nieuw en oorspronkelijk - wat wij overigens van hem mochten verwachten. - Zijn verhaal geeft de reisindrukken en -avonturen weer van een vroom mens, die niet ophoudt mens te zijn, vol Franciskaanse rust, mildheid, en humorvolle liefde. Hij toont zich ook een beter psycholoog dan veel buitenlandse schrijvers, die niet verder schouwen dan de uiterlijkheden van het Italiaanse karakter; zelfs een langdurig verblijf in Italië laat weinigen zo diep doordringen in de Italiaanse ziel, als waar hij b.v. achter alle beweeglijke vurigheid het wer- | |
| |
kelijke scepticisme van de Italiaan ontdekt. Boeiend en persoonlijk geschreven, vol belevingen die op honderd verschillende wijzen de mentaliteit van dit volk doen aanvoelen, zal dit boek een uitstekende voorbereiding zijn voor al wie bij het H. Jaar aan een reis naar Rome denkt, al blijven hem hier de archaeologische Baedeker-inlichtingen bespaard. De vergelijking tussen het land van de Duce en dat van de huidige democratie belooft daarbij heel wat verrassingen. Menigeen zal ook de Franciskaanse vrijheid benijden, waarmee onze reizigers, zonder kommer om tijd of programma, rustig van klooster tot klooster konden trekken.
Lannoo zorgde voor een keurige uitgave, die het lezen van dit lange verhaal tot een genot maakt, terwijl de goede fotograaf P. Longinus De Munter, een overvloedige en oorspronkelijke illustratie meebracht.
A. Deblaere
| |
Varia
Dr W.H. NAGEL, De Criminaliteit van Oss. - Daamen's Uitgeversmij., 's Gravenhage, 1949, 427 blz., f 11 en f 12,50.
Het boek van H. van Rooy over de misdadigheid van Nijmegen en omstreken had ik bijna uit, toen ik bovenstaand werk Van W. Nagel ontving. Hebben beiden zeer wetenschappelijk werk geleverd, menigeen zal met meer belangstelling de studie van Nagel lezen, omdat Oss buitengewoon berucht is geweest en de schrijver de misdadigers en talrijke hunner euveldaden uitvoerig beschrijft, wat wij bij van Rooy missen.
Over en naar aanleiding van Nagels uitvoerige studie valt veel te zeggen. Heeft van Rooy veel aandacht moeten besteden aan de zedenmisdrijven, de bende van Oss heeft zich slechts zelden aan openbare schennis der eerbaarheid schuldig gemaakt, zodat de schrijver die enkele gevallen niet behoefde op te nemen (35), hoewel velen van het Osse schuim geen eerbied voor het huwelijk en de kuisheid hadden. Ook hadden zij over het algemeen grote gezinnen en scheen vruchtafdrijving door hen niet te worden toegepast. Hun misdrijven waren van economische en aggressieve aard, waarvoor zij meermalen zeer mild gestraft werden (177 en 411). Waarom sommige misdrijven niet berecht zijn, vertelt de schrijver ons niet (265). Zeer bevreemdend vind ik bovendien de rechterlijke uitspraken in de zaak-Hornikx: de eis was acht jaar wegens doodslag, maar de rechtbank sprak hem vrij (50, 240 en 383). M.i. blijken de rechters vaak het leven der misdadigers slechts op papier te kennen, maar geenszins het werkelijke leven; zij staan soms buiten de maatschappij.
Al is er geen Gerrit de Stotteraar, die al meer dan zestig inbraken op zijn geweten heeft, onder de Osse misdadigers: dieven, inbrekers enz. die voortdurend gegrepen en in de gevangenis niet heropgevoed worden, zijn er genoeg onder hen (169, 173, 179, 181, 184 enz.). Tegenover zulke personen past m.i. maar één middel, te weten de onbepaalde straf, wat ik al meermalen betoogd heb. o.a. in De Vrees voor het Kind (108-111), welke straf onze rechter, gebonden door een achterlijke wetgeving, echter niet kan opleggen. Een deskundige als wijlen Prof. Mr B.M. Taverne, hoofdredacteur van het Tijdschrift voor Strafrecht, kon mijn mening hierover niet afkeuren (dl. 45, 1935, 253). Tot mijn vreugde is ook Dr Nagel een voorstander van de straf van onbepaalde duur, op te leggen aan misdadigers, die in de vakliteratuur recidivisten heten (401). Zij moeten dan in de gevangenis terdege geleid en heropgevoed worden, zodat zij wederom meester over hun eens geheel verzwakte wil zijn; zij moeten bewijzen dat zij waarachtig berouw over hun misdaden hebben. Al weet ik niet tot welk Kerkgenootschap Dr Nagel behoort, hij is zeker een gelovig christen en eist ook dat de misdadiger berouw heeft (399). Maar wat is berouw? vraagt hij. Hier raken wij een netelige kwestie, door de schrijver niet voldoende uiteengezet. Hebben wij met gelovige misdadigers te maken, dan moeten zij het betreuren dat zij de wet overtreden en God beledigd hebben, dat zij dus zwaar gezondigd hebben,
| |
| |
waaruit hun ernstig voornemen volgt nimmer meer tot misdaden te zullen overgaan. Schuldbesef alleen is niet voldoende. Welnu, bij al die Osse misdadigers kon ik er slechts twee vinden, die waarachtig berouw hadden. Zij waren allen Katholiek en toch vervulden slechts twee van hen hun kerkelijke plichten in de gevangenis. Hoe voorbeeldig de anderen zich ook in de gevangenis gedroegen, waarachtig berouw kan ik bij hen niet aannemen, omdat zij zich niet met God verzoenden. Waarom keerden zij niet tot God terug? Omdat de straf hen niet heropvoedde, wat m.i. naast de vergelding het doel van de straf moet zijn. Deze heropvoeding nu is een uiterst moeilijke taak. Men moet door en door psychologisch geschoold zijn, wil men het greintje goed, dat zelfs nog in de zwaarste misdadiger sluimert, ontdekken en tot ontwikkeling brengen. En dit kan lang niet iedere geestelijke, hoe geleerd hij ook is, lang niet iedere gevangenisbewaarder en gevangenisonderwijzer, hoe voorbeeldig zij ook leven.
Nog veel valt er te zeggen over het mooie boek b.v. over de oorsprong der Osse misdadigheid. Terecht hecht schrijver geen waarde aan de theorie, dat de Ossenaren van zigeuners af stammen (405). Ik geloof evenmin dat de nood - tenzij in zeer zeldzame gevallen - tot misdaad leidt, maar hecht de meeste waarde aan de mening, dat verwaarloosde opvoeding, gebrek aan godsdienstzin en de grote wanorde in het gezinsleven de oorzaken zijn van de Osse misdadigheid. Als knaap begonnen sommigen reeds te stelen en als grote kinderen maakten zij het bonter en kwamen zij in de gevangenis terecht (321, 344, 365, 367). In plaats van de platen had ik liever personenen zaakregisters gehad. Jammer, dat die ontbreken.
Tenslotte een algemene opmerking. Vele geleerden schijnen hoe langer hoe meer geen wetenschappelijke boeken te kunnen schrijven, of zij moeten volop vreemde woorden bezigen inplaats van Nederlandse. Bij van Rooy krioelt het van vreemde woorden, bij Nagel is het minder. Misdadigheid, zuivering, opruiming, onderzoek, middel, aard, in beslag nemen enz. schijnen bij de rechtsgeleerden in de ban te zijn. Opsporingsambtenaren als marechaussee, politie, plattelandsburgemeesters, die de studies over misdadigheid vooral moeten lezen en herlezen, zullen ze al spoedig op hun boekenrek plaatsen, omdat zij ze niet verstaan door de vreemde woorden.
Taalkundigen mogen wel eens een actie gaan beginnen onder de rechtsgeleerden, opdat zij Nederlandse woorden gaan schrijven, en onder de leden van de rechterlijke macht, opdat zij leesbare dagvaardingen en vonnissen opstellen. Zie het afschuwelijk Nederlands in dagvaardingen bij Nagel (390; vgl. zijn oordeel op blz. 401).
Nagels boek is nr III van de reeks studies over Wangedrag en Straf. Dit is behoorlijk Nederlands.
Mr D. van Deurne
TULIPPE, Omer, Prof., Dr, Initiation à la gêographie humaine. - Sciences et lettres, Luik, 1949, 343 pp.
Dit boek wil aan de studenten voor het candidaatsexamen aardrijkskunde een inzicht geven in de grote problemen van de sociale geographie en tevens een inleiding zijn tot dit vak. Schr. bestudeert in een zevental monographieën het milieu van de voornaamste klimaattypen. In deze studie gaat hij zeer logisch en didactisch te werk. Het geografisch milieu zowel van lithologisch als van klimatologisch standpunt uit komt eerst aan de beurt, daarna de acties en reacties van plant, dier en mens in dit speciale kader. Als vakwerk is dit boek zeer belangrijk voor de belangstellenden in deze materie. Het is helder geschreven, compleet, en de laatste literatuur is erin verwerkt. En op de eerste plaats geeft het boek aardrijkskundig inzicht. Al lijkt het werk meer geschikt voor specialisten toch zal ieder die belangstelling voor deze stof heeft er alles in vinden wat hij nodig heeft. De typografische verzorging (kaarten etc) is uitstekend.
W. Talloen
|
|