Streven. Jaargang 3
(1949-1950)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 533]
| |
Brief uit Parijs15 November 1949.
Drie officiële documenten, uitgaande van de katholieke hogere geestelijkheid, drukten tijdens de laatste maanden hun stempel op het godsdienstig leven in Frankrijk. Vooreerst de brief van de vier Franse kardinalen (Mgr Liénart van Rijsel, Mgr Gerlier van Lyon, Mgr Salièges van Toulouse en Mgr Roques van Rennes) op 8 September 1949, over het decreet van het Heilig Officie, hetwelk de aansluiting van de katholieken bij de communistische partijen en hun medewerking er aan veroordeelt. (Documentation Catholique, 25 September 1949). Zoals de paus het zelf enige dagen tevoren had gedaan, in zijn radioboodschap aan de Duitse katholieken vergaderd te Bochum (4 September), bevestigen de Franse kardinalen, dat het decreet van het Heilig Officie geen politieke strekking heeft: 'het werd gerechtvaardigd door godsdienstige overwegingen en het enige doel er van is de verdediging van het christelijk geloof'; de Kerk, verduidelijken de bisschoppen, begeeft zich niet op een anticommunistische kruistocht, noch kiest ze partij voor het kapitalisme dat een andere vorm van materialisme is; terwijl ze het atheïstisch communisme veroordeelt, deelt de Kerk in de zorgen en verlangens van de arbeiders, en wil ze krachtig de zaak van de verheffing van de arbeidersstand dienen. Dank zij deze brief en de commentaren die achteraf werden uitgegeven (het meest volledige en bevoegde commentaar is dat van de Cahiers d'Action Beligieuse et Sociale, (1 October 1949), heeft het decreet in Frankrijk geen ernstige opschudding verwekt. De overigens weinig talrijke groep van de progressieve christenen verklaarde dat zij het decreet volledig aanvaardde. De houding welke de progressieve christenen aannemen, is wel een beetje dubbelzinnig; ze verdedigen inderdaad een binnenlandse en buitenlandse politiek, die vele punten gemeen heeft met die welke de communistische partij voert, doch ze doen het onafhankelijk van de communistische partij. In ieder geval is hun activiteit tot dusverre nog door geen enkele beslissing van de kerkelijke overheid verboden. Niettegenstaande het feit dat de uiterst rechtse en uiterst linkse pers, vooral in de eerste dagen, heeft gepoogd munt uit het decreet te slaan, brachten de nadere gegevens van de kardinalen en de geautoriseerde commentaren rust aan vele gewetens: het bleek toen, dat de excommunicatie, welke hen treft, die de materialistische en antichristelijke leer van het communisme belijden, slechts een tuchtmaatregel was door het gewone gezonde verstand gedicteerd; het getal dergenen, aan wie de sacramenten moeten worden geweigerd, omdat ze bewust en vrijwillig de actie van de communistische partij steunen, is gelukkig beperkt. De atmosfeer werd gezuiverd, zonder dat zich pijnlijke twisten of opstanden voordeden zoals die 20 jaar geleden de veroordeling van de Action Française vergezelden. *** Op 8 October nam Mgr Felting bezit van de aartsbisschoppelijke zetel van Parijs. De aanwezigheid in de Notre Dame van een officiële vertegenwoordiger van de President der Republiek, van talrijke Ministers en van vertegenwoordigers van al de grote staatslichamen bewees duidelijk de vriendschappelijke sfeer die in | |
[pagina 534]
| |
Frankrijk heerst in de betrekkingen tussen de Kerk en de burgerlijke macht. De waardigheidsbekleders van de Hervormde en de Orthodoxe Kerk van Parijs, een afgevaardigde van de Anglikaanse aartsbisschop van Canterbury, de opperrabijn van Frankrijk getuigden door hun tegenwoordigheid van de vooruitgang der oecumenische gedachte en van het krachtige streven naar toenadering dat sinds 20 jaar leeft. De rede welke Mgr Feltin hield werd zijn eerste herderlijke brief. De nieuwe aartsbisschop gaf zijn wil te kennen de proefnemingen van zijn voorganger voort te zetten: hij zegende in het bijzonder de priester-arbeiders van de Missie van Parijs, en hij sprak zijn sympathie uit voor al de zoekers, wijsgeren, geleerden en godgeleerden, die geschaard om de Katholieke Universiteit, laten zien dat de Kerk óók in het intellectuele leven nog een plaats heeft. Een bedekte zinspeling op een misschien nabije algemene oplossing van het vraagstuk van vrijheid van onderwijs, wekte nieuwsgierigheid en hoop. Mgr Feltin raakte nog enkele bijzonder actuele punten aan van de moderne apostolische methoden: de gezins-bewegingen, de katholieke actie, de verjonging van de parochie, allemaal vraagstukken waarover veel geschreven en geredetwist wordtGa naar voetnoot1). Aan het einde van de vergadering van kardinalen en aartsbisschoppen (18-19-20 October) werd aan de pers een kort communiqué overhandigd onder de titel 'De Kerk en de vrede'. Het bevat twee delen: het eerste is een aansporing tot de Franse katholieken, om actief mee te werken aan de internationale vrede; het tweede deel begint als volgt: 'Een christen moet niet vergeten, dat de vrede onder de volken afhankelijk is van de binnenlandse vrede, die in iedere natie moet heersen. Die binnenlandse vrede is, wil hij de mooie naam waard zijn, niet het product van een krachtproef, maar de vrucht van een sociale gerechtigheid...' En vervolgens: 'Al te veel lonen zijn abnormaal laag, te veel dreigende stakingen drukten op de arbeidersfamilies: ons sociaal klimaat is niet gezond. Het is een plicht voor de katholieken, in de eerste rijen te staan van hen die strijden om aan de werklieden een voldoende loon te verzekeren, om hun levensvoorwaarden te verbeteren, om te verstevigen en uit te breiden, wat reeds op het gebied van de sociale gerechtigheid werd verwezenlijkt.' Dit brengt ons er toe, enige woorden te zeggen over de tegenwoordige sociale toestand. De sociale strijd is in de loop van de herfst 1949 niet zo vinnig en heftig geweest als tijdens hetzelfde tijdperk in de twee voorafgaande jaren. Er waren geen grote stakingen. Het communiqué van de kardinalen en aartsbisschoppen, dat we zoëven aanhaalden, zegt evenwel: 'Ons sociaal klimaat is niet gezond.' De werkloosheid, al bereikt ze niet | |
[pagina 535]
| |
de angstwekkende verhoudingen die ze in Italië (2.000.000) en in West-Duitsland (1.250.000) bereikt, gaat steeds in stijgende lijn. In September waren er 118.000 arbeidsaanvragen waaraan niet kon worden voldaan (42.000 stakers werden geholpen). Bovendien is de gedeeltelijke werkloosheid vrij aanzienlijk. De oorzaken van die werkloosheid zijn: de achteruitgang van de handel door verzadiging van de markt of door onvoldoende koopkracht van de massa (de crisis treft voornamelijk de leder- en huidennijverheid en de papierindustrie); de buitenlandse concurrentie, die zelfs op de Franse markt de verkoopsmogelijkheden komt verminderen (messen en scharenhandel); het remmen van de credieten, doordat de staat en de banken geen voldoende voorschotten verlenen voor de wederopbouw. De Franse economie als zodanig heeft evenwel kennelijk het productiepeil van het jaar 1929 weer bereikt (het jaar van de hoogste welvaart); terwijl daar echter de prijzen in alle sectoren werden vrij gemaakt, blijven de lonen nog geblokkeerd. Niemand - en allerminst de werklieden-syndicaten - verlangt de wedren van prijzen en lonen weer te zien die we de laatste jaren gekend hebben, maar een regeling is hard nodig. In tegenstelling tot wat men over 't algemeen dacht, is het aandeel van de lonen in de nationale inkomsten sinds 10 jaar niet vermeerderd: het blijft omstreeks 42 %. De maatschappelijke veiligheid heeft niet als werkelijk voordeel gewerkt, maar als een rechtvaardige herverdeling van het bedrag dat aan de loontrekkenden wordt uitgekeerd. De arbeiders ontkennen niet dat een belangrijk deel van de nationale inkomsten opnieuw moet worden geïnvesteerd om de productievoorwaarden te verbeteren; maar ze weten ook, dat de winsten die door de grote maatschappijen wordt gemaakt, aanzienlijk gestegen zijn, en ze menen dat een loonsverbetering zou kunnen worden bereikt ten koste van deze 'extra winsten', zonder dat de prijzen stijgen. *** Het ministerie Queuille trad 5 October af onder de druk van de arbeiderssyndicaten, want het was van plan hun zekere eisen te weigeren, die de Minister van Arbeid voor mogelijk en gewettigd hield, en welke hij in het kabinet verdedigde. We zullen het politiek aspect van de crisis niet bestuderen: dit aspect is overigens interessant, want ditmaal viel een regering zonder dat zij in moeilijkheden werd gebracht in de Assemblée Nationale, eenvoudig door tussenkomst van de arbeiderscentralen, die theoretisch en rechtstreeks niets te vertellen hebben over de taak van de StaatGa naar voetnoot1). Bovendien zijn de duur van de crisis en de onverschilligheid van het publiek voor de oplossing ervan, verontrustende verschijnselen: het ontbreekt de Staat klaarblijkelijk aan gezag en zijn structuur is zwak; men zal er toch ééns toe moeten overgaan, in een aan de werkelijkheid beantwoordende grondwet van het land, die 'bemiddelaars', de syndicaten, in te voegen die steeds geneigd zijn, hun macht te gebruiken en te misbruiken om van zich te laten horen. Het uiteindelijk gevormde ministerie Bidault moest de zaken voortzetten op het punt waarop de Heer Queuille ze gelaten had. De grote diplomatieke conferenties die te Parijs gehouden werden in het begin van | |
[pagina 536]
| |
November, (Vereniging van de Economische Organisatie voor Europese Samenwerking, Comité van de Ministers van de Raad van Europa, het onderhoud Acheson-Bevin-Schumann) en anderzijds de voorbereiding van de begroting voor 1950, vereenvoudigden de taak van de Regering niet. De Verenigde Staten sporen inderdaad tot een geleidelijke vrijmaking van de handel aan, ten einde de Europese welvaart te bespoedigen; maar die vrijmaking betekent niet steeds een voordeel voor onze economie, althans niet op korte termijn; anderzijds dreigt de franc, die de schok, door de devaluatie van het pond veroorzaakt, goed had doorstaan, in gevaar te worden gebracht door de onevenwichtigheid van een begroting, waarin de militaire uitgaven zeer groot zijn, en waarin men zich verplicht ziet, de publieke investeringspogingen abnormaal in te krimpen. De internationale verbintenissen en de financiële en monetaire eisen staan dus een bevredigende regeling van de hangende sociale vraagstukken in de weg. De syndicaten zijn overeengekomen een terugkeer tot de collectieve overeenkomsten te eisen, met vaststelling van een nationaal levensminimum. Zullen echter de collectieve overeenkomsten vastgesteld worden naar regionale of naar nationale maatstaf? Wie zal het levensminimum vaststellen? De werkliedenorganisaties of de staat? De staat, die werkgever is in de genationaliseerde industriesectoren, zal minder tot edelmoedigheid geneigd zijn dan particuliere werkgevers, wier zaken zullen bloeien en die zich weinig zullen storen aan de inflatie. Zal de staat, om een uitbreiding van de conflicten te vermijden, er toe genoopt worden in de wet het grondbeginsel van de verplichte arbitrage op te nemen, waarin de werklieden een inbreuk zien op hun rechten? Kortom, zal aan de collectieve arbeidsovereenkomsten een zeker reglementair karakter worden gegeven, of zal men zich helemaal verlaten op de belanghebbende partijen, m.a.w. op de contractuele methode? Dit zijn evenveel vragen die oorzaak kunnen zijn van nabije conflicten. Inderdaad, wanneer er tot dusverre dit jaar nog geen ernstige sociale strijd is geweest, dan zijn de oorzaken daarvan: de moeheid van de arbeiders, die ontgoocheld waren door de uitslagen van de grote stakingen van 1947 en 1948, en een zekere afbrokkeling van het syndicalisme, afbrokkeling waarvan de grote verantwoordelijke ongetwijfeld de communistische partij is. Deze heeft, door voortdurend de belangen van de Russische politiek met de belangen van de Franse arbeiders te vermengen, uiteindelijk verwarring gesticht en wantrouwen gezaaid. Het is bevreemdend, dat men op het ogenblik niet minder dan zes grote centralen van arbeiderssyndicaten telt, waarvan ieder zorgvuldig het leden-aantal geheim houdt, teneinde verliezen en zwakheden te verbergen: de Confédération Générale du Travail (CGT), communistisch, staat ongetwijfeld vooraan; dan de Confédération Française des Travailleurs Chrétiens (CFTC); vervolgens de Confédération Générale du Travail - Force ouvrière (CGT - FO), socialistisch; de Confédération Nationale du Travail (CNT), trotzkistisch en een Fédération des Syndicats Indépendants, met een zekere Gaullistische strekking, waarvan vroegere aanhangers van het Statuut van de Arbeid, uitgevaardigd door de Vichy-regering, deel uitmaken. Wat de Confédération Générale des Cadres (CGC) betreft: hoewel zij geen werkliedencentrale is, komt ze dik- | |
[pagina 537]
| |
wijls naast de arbeiders tussenbeide en steunt hen in hun eisen. Parallel met die verbrokkeling van de arbeidersbeweging, constateren we een poging van de verschillende groeperingen, om tot samenwerking te komen. Force ouvrière (socialistisch) weigert weliswaar elke samenwerking met de CGT; maar in het voorjaar van 1949 sloten 13 afdelingen van de CFTC verdragen van samenwerking met de CGT. Het Juni-congres van de CFTC hechtte zijn goedkeuring aan die politiek. 10 October stelde de CGT de vorming van een interconfederaal cartel voor actie-eenheid voor, doch de CFTC weigerde. Er bestaat dus een duidelijk streven naar eenheid aan de basis en met name op plaatselijke en beroepsschaal (het laatste nummer van het communistische dagblad l'Humanité, dat ik onder ogen heb terwijl ik dit verslag schrijf, - 14 November - verhaalt in zijn hoofdartikel over een campagne die gezamenlijk door jocisten (jeunes ouvriers chrétiens) en jonge communisten in het Département van de Loire werd gevoerd); op 't ogenblik echter weigeren zij elkander te verstaan op het confederale plan (= nationale). De CGT verbergt haar oogmerk niet; het prijkt op al de aanplakbiljetten die de communistische partij op de muren van Parijs laat aanbrengen: de vorming van een 'Regering van Democratische Unie'. Dit is echter slechts een slagzin, een mythe voor de volksverbeelding, want de communisten weten goed, dat niemand met hen wil samengaan op het politieke plan. De arbeiders zijn dus verdeeld en zwak. Ze lopen gevaar om tegelijk het slachtoffer te worden van de economische machten die onder begunstiging van de liberale wederopleving geleidelijk al hun posities in de West-Europese landen terugwinnen, en van de communistische verstijving, die de arbeidersklas verraadde ten gunste van de sovjetpolitiek. Het blijft nog te bezien, of de socialistische partij, die de gang niet kan bijhouden, omdat ze tegenwoordig te zeer is afgesneden van haar basissen in het volk, en de meest vooruitstrevende fractie van het MRP (Mouvement Républicain Populaire) in staat zullen zijn, aan de arbeiders een gemeenschappelijk programma voor te leggen, dat enige kans zou hebben om de eenheid onder de arbeiders te herstellen. We zien in ieder geval dat, ondanks de schijnbare kalmte, het sociale vraagstuk de grootste bekommernis is. En de kardinalen en aartsbisschoppen hebben gelijk, dat ze de katholieken uitnodigen 'in de eerste rij te staan van hen die strijden om de werklieden een bestaansloon te verzekeren, om hun levensvoorwaarden te verbeteren enz..... Tegenwoordig is en komt er in ons land té veel leed onder de arbeiders en onder de economisch zwakken, dan dat men zou kunnen beweren, dat aan de sociale rechtvaardigheid werkelijk voldaan is. (Communiqué van de Vergadering der kardinalen en aartsbisschoppen, 20 October 1949.)
ROBERT BOSC, Redacteur van de 'Etudes'. |
|