Streven. Jaargang 3
(1949-1950)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 519]
| |
Literaire kroniek
| |
[pagina 520]
| |
nieuwe richtingen aan te duiden, die we kunnen waarnemen of aanvoelen.
Laten we eerst en vooral een soort reliëfkaart tekenen van de hedendaagse Franse letterkunde. Op de hoogste verbindingslijn handhaven zich nog enkele meesters met wereldfaam, dank zij hun uitzonderlijk lange levensduur. Sinds de dood van Valéry en van Romain Rolland zijn ze nog met drieën: Colette, Gide en Claudel. - Colette heeft, met ruim 75 jaar, de pen nog niet losgelaten, en, gebrekkig als ze is, onder haar blauwe lampekap voor haar venster gezeten, vanwaar ze de majestueuze en bekoorlijke vierhoek van het Palais Royal overziet, haalt ze één voor één haar herinneringen op, haar indrukken, haar overwegingen van levenslustige, gevierde, triomferende oude dame, die zó door het leven verwend werd, zó verliefd is op vreugde en licht, dat ze er nauwelijks aan denkt, wat voor ernstige problemen de dood stelt en wat voor mysteries hij verbergt: niet zonder enige treurnis lezen we haar Fanal bleuGa naar voetnoot1), die op l'Etoile VesperGa naar voetnoot2) volgt, en waarin hetgeen er aan ziel straalt in de nauwelijks verminderde schittering van de stijl, niet meer geheel de poëtische trilling bezit van Naissance du jour, noch de zuivere menselijkheid van Lido. - De nog oudere Gide behoudt een ongelooflijke vitaliteit, een gretige nieuwsgierigheid, en hij blijft steeds maar aan zijn dagboek bladzijden toevoegen die hij als 'feuillets'Ga naar voetnoot3) uitgeeft. - Was echter alles niet reeds gezegd: in de werken van de rijpe leeftijd, de dramatische conflicten van een verslagen, tussen God en de wereld verscheurde ziel, en in de werken van de ouderdom, voornamelijk in Thésée, de berusting in een positieve, goethiaanse en af en toe slechts volteriaanse wijsheid, waaruit de godsdienstige onrust systematisch geweerd is? - Claudel ondertussen, in zijn kasteel te Brangues, dat van boven af de onrust van de wereld en de wilde loop van de Rhône beheerst, zet, met de Bijbel in de hand, een dialoog met God voort, waarin zijn geloof zonder schaduw, zijn door de stormen en de dreigementen van de geschiedenis nauwelijks aangetast optimisme hun bevestiging vinden; en hij onderbreekt deze dialoog slechts, om zijn literaire herinneringen, zijn korte en soms bijtende, vaak ook tedere uit- | |
[pagina 521]
| |
spraken op te halen over de mensen en schrijvers die hij gekend heeft, over de boeken die zijn gedachte 'vergezelden'Ga naar voetnoot4). Zo is de aanwezigheid van die grote oude schrijvers ontroerend doordat zij nog verlengen de mooiste geestelijke en literaire avonturen van het begin van deze eeuw; wat ze echter thans nóg schrijven, wekt - moeten we het bekennen? - meer diepe eerbied dan nieuwsgierigheid. Ze zijn aan onze gezichtseinder als grote verre vuurtorens die we achter ons gelaten hebben. Opvallend is, dat de generatie die onmiddellijk op de hunne volgt, en die schitterend en vruchtbaar was, wel geneigd lijkt - althans op het ogenblik - een eervol en comfortabel ontslag te nemen. Sinds Souvenirs de la Vie du Paradis (1946), gaf Duhamel geen romans meer in het licht: zijn steeds rijk vloeiende pen stort zich uit in boekdelen met herinneringen, met indrukken, in redevoeringen en in dagbladartikels, alsof de scheppende vloed uitgeput was. De hemel geve, dat onze vrees ongegrond is! Mauriac gaf geen enkele roman sinds la Pharisienne (1940) en de halve mislukking op het toneel van Le Passage du Malin (1947) werd door geen enkele andere dramatische poging gevolgd; ook hij heeft zich op de journalistiek geworpen en met veel succes, en voor de verdediging van een humanistische en christelijke opvatting, hebben zijn beknopte en inslaande kronieken in de Figaro hun belang. Wie leest echter nog wat Pierre Benoït, Paul Morand of zelfs Jules Romains schrijven, sinds de laatste zo klaarblijkelijk mislukte boekdelen van Les Hommes de bonne Volonté? Aan communistische zijde is Aragon eveneens geheel en al door de journalistiek en de politieke propaganda in beslag genomen. Van die generatie lijkt alleen Montherlant zijn scheppingsvuur behouden te hebben, dat hij sinds enkele jaren in waardevolle toneelwerken uitgiet: La Reine Morte, Le Maître de Santiago, Fils de Personne; het stuk van dit seizoen echter Demain il fera jour, het vervolg van Fils de Personne, drijft het scepticisme en het cynisme, die de gebreken van Montherlant zijn, op de spits, en bij gebrek aan menselijkheid beweegt het drama zich in kunstmatigheid. Een ander schrijver van rond de zestig, Bernanos, vertoonde zich nog in de kracht van zijn genie; de dood heeft helaas dit grote licht uitgedoofd, en de posthume uitgave van Les Enfants humiliésGa naar voetnoot5), de laatste verwensingen van een christen | |
[pagina 522]
| |
profeet tegen de wreedheid en de dwaasheid van de moderne wereld, troost ons niet over dit onherstelbare verlies.
We moeten dus naar de derde generatie van de schrijvers der XXste eeuw kijken, waarvan de sterren van de eerste grootte zijn: Saint-Exupéry, Malraux, Sartre en CamusGa naar voetnoot6). De dood van Saint-Exupéry in 1944 heeft de uitstraling niet vernietigd van een werk dat steeds maar groeit in de achting van het publiek: het enorme posthume werk, uitgegeven onder de titel CitadelleGa naar voetnoot7), heeft ondanks zijn zwaarte en onvoltooidheid, de aandacht van de kritiek getrokken op de aesthetische en morele vraagstukken van de Saint-Exupéryaanse levensvisie, en talrijke monographieën werden er aan gewijdGa naar voetnoot8). - Toen Malraux in 1948 bij Gallimard Les Noyers de l'Altenburg liet heruitgeven, dat tijdens de oorlog in Zwitserland verscheen, kondigde hij aan, dat die tekst - overigens opnieuw bewerkt - zou terug te vinden zijn in een groot roman-ensemble dat als titel zal hebben: La Lutte avec l'Ange. We wachten nog op dit werk; Les Noyers de l'Altenburg echter deed zich reeds kennen als een zeer groot boek om zijn literaire schoonheid en de epische kracht van sommige bladzijden en door de belangrijkheid van het gestelde probleem. Want het gaat in dit boek om niets minder, dan de vraag, of voor de mens van de 20ste eeuw, verpletterd onder de uitgestrektheid van zijn kennis en de diepte van zijn teleurstellingen, heen en weer geslingerd op de golven van oorlogen en revoluties, een humanisme nog mogelijk is: een acte van geloof van de mens in zichzelf, in zijn lotsbestemming, in zijn werk. Les Noyers de l'Altenburg toont ons een ietwat gekalmeerde Malraux, die genoeg heeft van het avontuur en geneigd is, in de nederige aanvaarding van het leven en in de scheppingen van poëzie en kunst het redmiddel te zoeken tegen de angst van het menselijk bestaan. - De vlucht in de aesthetiek, de vreugde van het scheppen van duurzame en schone vormen, en de verrijking van een kultuur die ons moet leren er van te genieten, van hoe ver uit de tijd en uit de ruimte die scheppingen ook tot ons komen: dit is de leidende gedachte van de twee grote boekdelen van de | |
[pagina 523]
| |
Psychologie de l'Art (Le musée imaginaire 1947, La Création artistique 1948)Ga naar voetnoot9), die evenzeer uitmunten door hun fotografische verluchting als door de diepte en vaak de oorspronkelijkheid van de critische beschouwingen. Moeten we er aan toe voegen, dat Malreux na zijn bekering tot het humanisme, zo ver mogelijk verwijderd blijft van een religieuze houding? Hij roept uit dat 'God dood is', dat de vraag die zich opwerpt, is, te weten of de mens wil en kan voortleven na de dood van God, of, zoals hij het elders zegt, 'mens kan worden zonder de hulp van de goden'. Geen enkel zoeken echter lijkt op dit ogenblik ernstiger, eerlijker en pathetischer. Sinds La Peste, een waarachtig meesterwerk, zwijgt Camus; terwijl Sartre voortgaat met in dagbladen, in essays, toneel en romans een gedachte te verspreiden, waarvan niemand de gewaagdheid zal betwisten, evenmin als men het talent van de schrijver, de schittering, de kracht en zelfs de vooruitgang van de stijl in twijfel kan trekken. Het is nog slechts de vraag, of al die macht en al die gaven, in dienst gesteld van een klaarblijkelijk valse filosofie, onze tijdgeest niet in een onaangenaam avontuur meeslepen; en of zekere afwijkingen van de verbeelding - het spookbeeld van het ontuchtige en het gemene - uiteindelijk niet het werk van Sartre in zijn artistieke waarde zullen aantasten. En toch is zijn geesteshouding ingegeven door intuïties die diep-menselijk genoeg zijn - zijn tragisch gevoel van de verlatenheid van de natuurlijke mens, zijn hartstochtelijk geloof in de vrijheid van de geest, zijn beredeneerde afwijzing van de totalitaire systemen als strijdig met de waarde van de persoon - zodat we niet mogen wanhopen aan de bekering van die schrijver tot meer aanvaardbare vormen van humanisme. Men zal zich herinneren, dat de romanreeks van Sartre als algemene titel heeft: Les Chemins de la Liberté. Het moest een trilogie worden, waarvan de twee eerste delen, l'Age de la Raison en Le Sursis, verschenen in 1945 en 1946; als bekroning verwachten we een derde deel, waarin we de hoofdpersoon zullen zien opstijgen uit een modderige en kleverige wereld naar een kloeke en zuivere moraal van de vrije daad. Doch ongetwijfeld lijkt Sartre een bevrijding in dien geest moeilijker dan hij gedacht had, want de trilogie zal een tetralogie worden, en het derde deel, dat dit jaar werd uitgegeven na een tussenpoos van drie jaren, La Mort dans l'AmeGa naar voetnoot10), schetst ternauwernood het opstijgen van de Sartriaanse helden uit het moeras van het ondergane bestaan naar de stevige bodem van het gekozen bestaan. Het belang van dit derde deel, dat zich afspeelt in Juni 1940, ligt hierin, dat het over de | |
[pagina 524]
| |
ineenstorting van het Franse leger, en van de Franse wilskracht zouden we moeten zeggen, een historisch en psychologisch document levert van de hoogste betekenis. Met zijn zin voor het opeenstapelen der gebeurtenissen, die de voornaamste eigenschap van Sartre als romanschrijver is, heeft hij in een onvervalst daglicht het droevige epos geschilderd van de wanordelijke vlucht en de gevangenneming van een geheel leger, zonder iets te verbergen van de lafheid, het gebrek aan geloof, aan inzicht en aan wilskracht, maar ook zonder de daden van dapperheid te verzwijgen, de 'barouds d'honneur' van de echte militairen, die, tot op het laatste ogenblik, de schande van een capitulatie zonder strijd wilden vermijden. Over de verpletterende sfeer van de eerste dagen der ballingschap bevat La Mort dans l'Ame prachtige) bladzijden. Wel scheen Malraux in de eerste bladzijden van Les Noyers de l'Altenburg dit onderwerp dat Sartre in enorme hoofdstukken ontwikkelt, reeds uitgeput te hebben. Doch Malraux is in zijn kunst meer klassiek: hij zegt het belangrijkste en gaat verder. Sartre daarentegen kan het belangrijke slechts bereiken door tot in het oneindige de wanordelijke gebeurtenissen te kneden, de persoonlijke ervaringen, al het onsamenhangende, al het toevallige en het onzuivere van het bestaan. Van de Sartriaanse groep kwam onlangs een dik boek in twee delen van de pers, dat ongeveer een schandaal heeft verwekt: Le deuxième SexeGa naar voetnoot11) van Simone de Beauvoir. Het is ongetwijfeld een van de meest volledige en van de meest gewaagde werken, die werden geschreven om aan de vrouwelijke emancipatiebeweging haar leerstellige basis en haar polemische argumenten te verzekeren. Mme de Beauvoir heeft niet geaarzeld in een voor het grote publiek bestemd boek over de psychologische en morele aspecten van het sexuele leven van de vrouw nadere bijzonderheden te geven, die tot nu toe slechts gevonden werden in specialistische werken op het gebied van geneeskunde en psycho-analyse. Niet ten onrechte heeft men haar een op uitdaging gelijkende vermetelheid verweten, en ook nam men haar de gedurfde stellingen kwalijk in haar pleidooi voor de vrijheid van de vrouw, die zij beter aan de auteur van La Garçonne had kunnen overlaten. We moeten evenwel erkennen, dat de leidende gedachte van Mme de Beauvoir niet verkeerd is; zij is van oordeel, dat, in een wereld waarin de economische en sociale omstandigheden grondig gewijzigd zijn, waarin de vrouw genoopt werd te arbeiden als de man, zich te ontwikkelen als hij, dezelfde initiatieven te nemen en dezelfde sociale verantwoordelijk- | |
[pagina 525]
| |
heden te aanvaarden, de verhouding tussen de geslachten een nieuwe uitdrukkingsvorm moet vinden; de moderne vrouw mag niet meer tegenover de man zijn, wat ze eertijds was: nu eens een afgod, of een verwend kind, dan weer een slavin of een dienstmeid; ze is een gelijke, een strijdgenoot en arbeidskameraad, en de liefde moet, meer dan eertijds, doortrokken zijn van een eerlijke en kloeke vriendschap.
De existentialistische school, of, zoals ze ook wordt genoemd, de school van Saint-Germain des Prés, heeft er sterk toe bijgedragen, naar het voorbeeld van de Amerikaanse romans, de literaire markt te overvoeren met een vloed van werken, waarin het schandelijkste zedelijk nihilisme zich in de meest platte en schaamteloze avonturen uitdrukt in een walgelijke en ruggegraatloze stijl. Die mode duurt nog voort. Wanneer we de romans van Hervé Bazin er niet onder mogen rekenen - het vorige jaar het zeer wrange Vipère au Poing, een geweldig requisitoir van een zoon tegenover zijn moeder, en dit jaar La Tête contre les Murs, een griezelige ver-beelding van een gekkenhuis, - dan is dit, omdat die auteur onbetwistbare schrijversgaven in dienst stelt van een zieke en schaamteloze verbeelding. La Rage des Innocents echter van Jacques Moralès, Le grand Vestiaire van Romain Gary, Le Voyage aux Horizons van Pierre Fisson volstaan om te getuigen voor die vuile literatuur, waar het publiek genoeg van krijgt. Want men krijgt er genoeg van. Talrijker worden de voortekenen van een krachtig tegenoffensief ten gunste van de terugkeer tot de klare stijl, tot de goede smaak en, zo niet tot het optimisme, dan toch tot het humanistisch vertrouwen van de mens in zijn natuur en in zijn roeping. Zo hebben we in de loop van dit jaar een schitterend artikel kunnen lezen van André Chamson in de Nouvelles Littéraires tegen de kleverige stijl en het banale onderwerp; een lange enquête van François Mauriac in de Figaro over het zedenbederf van de jeugd door de literatuur van de terreur en de opstandigheid; een goed geschreven en soms vermakelijk pamflet van Marcel Aymé tegen de gezochtheid van een zekere jonge literatuur (die hij ten onrechte in verband wil brengen met de invloed van Baudelaire), Le confort intellectuelGa naar voetnoot12); ten slotte de pijl, Flèche d'IolesGa naar voetnoot13) die Raymond Las Vergnas afschoot tegen een zekere literaire uitbuiting van de menselijke angst. We moeten zonder twijfel aan die geestestoestand de hernieuwde belangstelling toeschrijven, waarin de eenvoudige en directe moralist Marcel Jouhandeau zich mag verheugen, de zuiver romantische roman- | |
[pagina 526]
| |
schrijver en tevens verfijnde stylist Henri Bosco, wiens laatste roman MalicroixGa naar voetnoot14) een mooi gedicht over de Camargue en de Rhône in een romantisch avontuur verwerkt. Het blijkt trouwens, dat op dit ogenblik het grootste succes in de boekhandel de reeds zeer grote reeks van de Jalna is, vertalingen van het werk der Canadese romanschrijfster Mazo de la RocheGa naar voetnoot15): een bewijs dat het publiek romans nodig heeft, die het in de poëzie van het landelijk, het huiselijk en dagelijks leven dompelt. Een lang oponthoud in de verschrikking, in de akeligheden van een chaotische en gekke wereld, eist op de duur een reactie, een ontspanning. Hoe kunnen we echter blind blijven voor de dramatische en dreigende aanblik van deze wereld, gisteren overgeleverd aan de verwoestingen en aan de ellenden van de oorlog, thans nog in beroering gebracht door de lijdensklachten der 'verplaatste' of uitgebuite massa's, door het schandaal van de concentratiekampen en van de politieke processen, en bedreigd door de ondernemingen van imperialistische en totalitaire staatsinstellingen? De romanschrijvers die dit aspect van de waarheid beschouwen en die de samenklank vinden met de onrust van klaarziende geesten, leveren tenslotte de meest betekenisvolle werken van deze tijd: zo bijvoorbeeld de onlangs verschenen roman van Robert Merle, Vacances à ZuydcooteGa naar voetnoot16); of die van de trotskyïstische schrijver Victor Serge, l'Affaire TonlaërGa naar voetnoot17), die in zijn beste passages herinnert aan het machtige boek van Koestler, Le Zéro et l'Infini; en vooral - weer het werk van een vreemdeling, de Roemeen Gheorghiu - het opzienbarende Vingt-Cinquième HeureGa naar voetnoot18) dat Gabriel Marcel niet ten onrechte in een treffende inleiding ziet als een van de belangrijkste getuigenissen van de wanorde van onze beschaving. Een getuigenis, dat echter niet doet vergeten, hetgeen een Engels schrijver, Graham Greene, ons bracht op een meer universele en diepere wijze, wijl badend in een licht van geestelijke en bovennatuurlijke waarheid. Ik denk dat, alles wel beschouwd, de Franse lezer sinds La Peste van Camus niets belangrijkers las, dan La Puissance et la GloireGa naar voetnoot19). |
|