voor te stellen -, kan de thesis verdedigd worden dat een economische unie, zonder aangepaste publiekrechtelijke instellingen, niet meer mogelijk is of minstens op ernstige hinderpalen stuit.
Om dezelfde opvatting anders uit te drukken: wanneer een volkomen zelfstandigheid van de respectieve Overheidsorganen wordt gehandhaafd, dan mag men niet de hoop koesteren dat deze gezagdragers het over alles eens zullen worden, wat voor de economische unie onontbeerlijk is, noch vooral dat ze feitelijk eenzelfde economische politiek in beide landen zullen kunnen doorvoeren, al zouden ze theoretisch tot volkomen eensgezindheid aangaande de te treffen maatregelen gekomen zijn. De wegen lopen fataal uiteen wanneer men de toestand onophoudelijk uit verschillende gezichtspunten bekijkt en met de bekommernis, niet de welvaart van het geheel te verzekeren, maar wel de voorspoed van het land waarover men het gezag voert.
Van een publiekrechtelijke, structurele hervorming krachtens welke Nederland en België over sommige gemeenschappelijke instellingen zouden beschikken, wordt er nagenoeg niet gesproken. Eigenlijk bestaat er voor een dergelijke opvatting in vele kringen zeer weinig sympathie. De Walen zouden zich vermoedelijk krachtdadig verzetten. De Nederlanders blijven in ruime mate de mening toegedaan dat aan de souvereiniteit van het Rijk der Nederlanden niet mag worden getornd. De Belgische industriëlen - die in vele opzichten voorstanders van de economische unie zijn - vrezen een versterking van het Staatsdirigisme indien Benelux de creatie van nieuwe Overheidsorganen met zich brengt. Voor hen gaat Benelux gepaard met een terugkeer naar het economisch liberalisme. Het vrije goederenverkeer over het ganse grondgebied van Nederland, België en Luxemburg, alsook de onbeperkte omwisselbaarheid van de munten zijn voor onze industriëlen de kenmerken en het doel van de economische unie: daartoe zijn geen nieuwe instellingen nodig.
Het schijnt dus wel vast te staan dat, zoals Mr Kymmell het op 2 November 1.1. in de Economisch-Statistische Berichten schreef, 'beide landen voor een .pooling of sovereignty' niet rijp zijn.'
Dit brengt ons tot het besluit dat in de huidige publiekrechtelijke verhoudingen tussen Nederland en België nog heel wat moeilijkheden zullen moeten worden overwonnen of omzeild vooraleer de economische unie verwezenlijkt is.
Tot dezelfde conclusie komt men wanneer men de aangelegenheid niet meer vanuit het gezichtspunt van de gevolgde procedure beoordeelt maar op basis van de economische toestand in Noord en Zuid.