Streven. Jaargang 3
(1949-1950)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 422]
| |
ForumDe grootste echter is de liefde'Ga naar voetnoot*)Het boek van August Adam, dat 't vorig jaar in Nederlandse vertaling is verschenen, had reeds een lange geschiedenis achter de rug. De schrijver, een broer van de zeer bekende theoloog Karl Adam, publiceerde in 1931 in het Duitse tijdschrift Theologie und Glaube een studie onder de titel: Der Primat der Liebe. Eine Untersuchung über die Einordnung der Sexualmoral in das SittengesetzGa naar voetnoot1). Nog hetzelfde jaar gaf hij dit artikel in brochurevorm uit: een boekje van slechts 35 bladz., waarvan echter reeds in 1932 een tweede en uitgebreidere editie verscheen van 55 bladzijden. In verschillende vaktheologische tijdschriften werd het werkje besproken: men waardeerde algemeen de verdienstelijke wijze, waarop de schrijver de traditionele en nooit vergeten leer van 'der Primat der Liebe' naar voren bracht; maar tegelijkertijd werden van meerdere kanten ernstige bezwaren gemaakt tegen de overdreven en onevenwichtige voorstelling van zaken, tegen de onvolledigheid en eenzijdigheid van zijn betoogGa naar voetnoot2). De critiek bracht de schrijver er toe zijn onderwerp breder uit te werken, zodat de derde uitgave van 1939 - op de voet gevolgd door een vierde en vijfde - uitgroeide tot een boek van 256 pag. Aldus had deze studie ongetwijfeld aan waarde gewonnen, zonder nochtans op de aanvechtbare punten verbeterd te zijn. Wie deze feiten kent, zal vanzelf enigszins gereserveerd staan tegenover de verspreiding van dit boek in de Nederlandse taal, te meer nu de vertaler zich de vrijheid veroorloofde boven dit werk de misleidende ondertitel te plaatsen: Een critiek op de gangbare kuisheidsleer. Een dergelijke aankondiging bevordert zeker de kooplust van het lezend publiek, maar tevens de verwarring, waartoe dit boek, ondanks voortreffelijke kwaliteiten, gemakkelijk aanleiding geeft. Een critiek op de gangbare kuisheidsleer is de studie van August Adam in werkelijkheid niet. Als er één thema is, waarop de schrijver voortdurend terugkomt, dan is het juist de discrepantie die volgens hem bestaat tussen de wijze, waarop in de praktijk van preek- en biechtstoel over kuisheid en onkuisheid zou worden gesproken, en de leer van de katholieke moraal. De gangbare kuisheidsleer der katholieke moraalhandboeken wordt door Dr Adam niet bestreden maar verdedigd en verschillende hunner auteurs roept hij als getuigen op tegen de ongezonde wijze, waarop volgens hem in de praktijk de kuisheid zou worden verheerlijkt als de koningin aller deugden en de onkuisheid zou worden gebrandmerkt als de verfoeilijkste aller zonden. Er zou in de prediking der laatste eeuwen een accentverschuiving hebben plaatsgehad, waar- | |
[pagina 423]
| |
door aan de sexuele zedelijkheid vrijwel het primaat werd toegekend dat alleen aan de liefde toekomt, zozeer zelfs dat zedelijk en onzedelijk steeds meer identiek werden geacht met kuis en onkuis. Het courante spraakgebruik, waarin de woorden zedelijk en kuis, resp. onzedelijk en onkuis, doorlopend als synoniemen worden aangewend, zou hiervoor het tastbare bewijs leveren. Men moet de auteur inderdaad toegeven, dat deze verwarring van termen niet bijzonder gelukkig is en enigermate aanleiding kan geven tot verwarring van begrippen. Al te tragisch neme men echter dit verschijnsel niet: uit de beperkte betekenis, die men aan de algemene termen is gaan hechten, volgt nog niet dat men ook de algemene begrippen verloren heeft; zij, die de termen zedelijk en kuis als synoniemen gebruiken, stellen daarom in werkelijkheid zedelijk nog niet gelijk aan kuis. Gelukkig echter is dat spraakgebruik niet. Men moet de auteur eveneens toegeven, dat predikanten en schrijvers op het eind van de vorige en in het begin van deze eeuw zich niet zelden schuldig maakten aan beslist overdreven uitspraken op het gebied van de sexuele moraal. Hij haalt daarvoor enige sprekende citaten aan en men zou er gemakkelijk verschillende andere aan kunnen toevoegen, vooral uit de paedagogische literatuur van die tijd. Zo algemeen echter als de schrijver het wil doen voorkomen is deze schrijf- en spreektrant nooit geweest. Daarenboven is er sindsdien toch wel wat veranderd en verbeterd. De auteur geeft dit terloops wel toe, maar zijn boek laat bij de lezer de indruk achter als of er nagenoeg niets veranderd zou zijn. Het is jammer, dat Dr Adam deze overdrijvingen niet heeft weten te vermijden. Met veel geweld loopt hij een open deur in. Tegenover bovengenoemde accentverschuiving in de prediking van de sexuele moraal stelt A. Adam de traditionele leer over het primaat der liefde. Hoewel zijn uiteenzettingen niets nieuws bevatten, mogen wij hem toch dankbaar zijn, dat hij dit belangrijke leerstuk (dat in alle moraalhandboeken en op alle seminaries wordt onderwezen) zo duidelijk en overtuigend toelicht uit de leer der Kerk, uit H. Schrift en Overlevering. De liefde tot God en de mensen is inderdaad de eerste onder de deugden en alle andere deugden ontlenen uiteindelijk haar waarde aan de verhouding, waarin zij staan tot de liefde. Met recht veroordeelt daarom de schrijver de dwaling van sommigen, die meenden om de een of andere reden in de praktijk de kuisheid te moeten verheffen boven de liefde. In het complex van christelijke deugden is de liefde de deugd, die alle andere beheerst en bezielt: 'als ik de liefde niet heb, dient al het andere tot niets'. Maar evenzeer is het waar, dat de liefde niet stand kan houden zonder de andere deugden: 'wie mijn geboden onderhoudt, hij is het die Mij liefheeft'. In het christelijke deugdleven kan geen enkele deugd gemist worden: iedere deugd heeft haar eigen taak en haar eigen schoonheid. De auteur miskent geenszins het belang van de kuisheid; maar, in zijn lof lijke ijver om het primaat der liefde te handhaven, is hij wel zeer sober in het beschrijven van de liefde die wij kuisheid noemen. In de kerkelijke traditie, waarin nooit getwijfeld werd aan het primaat der liefde, wordt toch de kuisheid heel bijzonder geprezen om de glans en de luister, die zij aan de mens verleent. 'In vergelijking met andere deugden is de waarde der | |
[pagina 424]
| |
kuisheid meer negatief' zegt Adam op bladz. 108. Integendeel! Zeer positief! Zowel binnen als buiten het huwelijk (hoewel op zeer onderscheiden wijze) heeft zij tot taak om de vruchtbare huwelijksliefde te beschermen, te bewaren, te ontplooien. Zij verleent de mens een eigen honestas; niet alleen in de ogen der mensen: als uitwendig fatsoen, maar ook in de ogen van God: als deelname aan Christus' maagdelijke kuisheid. Niet de kuisheid maar de liefde heeft het primaat; in de kuisheid neemt echter de liefde een eigen gestalte aan, wier waarde en schoonheid in Adams studie minder tot hun recht komen dan het primaat der liefde. Gelijk kuisheid niet de voornaamste deugd is, zo is onkuisheid niet de zwaarste zonde. Ook hierin kunnen wij de auteur gerust gelijk geven, want zwaarder dan onkuisheid zijn ongetwijfeld haat en ware liefdeloosheid, hoogmoed en grof onrecht, zonden tegen het geloof en zonden waardoor men zijn geest van geloof ernstig schaadt. Maar ook hier wreekt zich de neiging van de schrijver om gecompliceerde zaken op simplistische wijze voor te stellen. De ordo peccatorum - de rangorde der zonden - wordt niet zo eenvoudig opgebouwd als Adam schijnt te menen; en van S. Thomas, die door hem zo gaarne als kroongetuige wordt aangevoerd, had hij kunnen leren dat men zeer omzichtig moet zijn in het onderling vergelijken van de zonden. Alle doodzonden hebben dit gemeen, dat zij strijden met de liefde, die zij immers wegnemen; maar zij verschillen onderling in zwaarte, naargelang zij min of meer rechtstreeks met de liefde in conflict staan. Dit 'min of meer' wordt niet bepaald door de ordo peccatorum te maken tot een simpele pendant van de scala virtutum - de trap der deugden - niet alleen omdat meerdere deugden tegelijk geschonden kunnen worden, maar ook omdat men verschillende andere momenten in zijn beschouwing moet betrekken om waarlijk objectief over de zwaarte van zonde te kunnen oordelen. Zo schenkt de auteur weinig aandacht aan het klassieke onderscheid tussen zonden uit zwakheid en zonden uit boosheid. De man, die uit zwakheid in zware zonde van onkuisheid valt, zondigt minder zwaar dan hij die wetens en willens grotelijks lastert. Maar omgekeerd zal degene, die zich welbewust aan onkuisheid overlevert, zwaarder schuldig staan voor God dan een ander, die uit menselijke lichtzinnigheid de goede naam van een medemens ernstig schaadt. Zonden van onkuisheid worden vaak bedreven uit zwakheid. Zij kunnen echter ook voortkomen uit ware boosheid en deze onkuisheid vooral zal gemakkelijk het leven geven aan de 'octo filiae luxuriae' - de acht dochters der onkuisheid - waaronder de blindheid des geestes voor zedelijke waarden de eerste is. Deze en andere nuanceringen komen in het boek van Dr Adam niet voldoende tot hun recht. Wanneer A. Adam uit al zijn beschouwingen de conclusie trekt, dat er een diepe kloof ligt tussen de theoretische leer en de practische voorstelling van de sexuele moraal, achten wij deze conclusie in belangrijke mate overdreven. Enerzijds immers heeft hij van de praktijk wel een zeer somber beeld opgehangen, dat in ieder geval tegenwoordig slechts zeer gedeeltelijk aan de realiteit beantwoordt. Men zal wellicht ook uit de laatste twintig jaren feiten kunnen aanvoeren, die de aanklachten van Adam bevestigen. Individuele fouten mag men echter niet generaliseren: de beschuldiging, dat onze hedendaagse clerus in dit | |
[pagina 425]
| |
opzicht algemeen of belangrijk overdrijft, wijzen wij zonder meer van de hand. Anderzijds wordt de gangbare kuisheidsleer van katholieke moralisten eenzijdig en onvolledig weergegeven en verschillende elementen worden verwaarloosd, die ook op de praktijk een ander licht kunnen werpen; ook langs deze zijde wordt het 'sexuele probleem' nodeloos opgeschroefd. Brengt men het een en ander tot zijn juiste proportie terug, dan kan men dit werk, ondanks voortreffelijke eigenschappen, moeilijk als een evenwichtige studie bestempelen. Het is jammer genoeg, want een rustige en evenwichtige behandeling van dit onderwerp zou inderdaad veel goeds kunnen doen. Een afzonderlijk hoofdstuk besteedt de schrijver aan de kwestie van de 'parvitas materiae' - de lichtheid van de stof -. Hij bestrijdt terecht de uitdrukking, dat iedere zonde tegen het zesde gebod (objectief) een doodzonde zou zijn. Volgens algemene, sinds eeuwen vaststaande leer ontbreekt de parvitas materiae alleen in de directe onkuisheid buiten het huwelijk, zodat iedere directe (bewuste en vrijwillige) onkuisheid buiten het huwelijk zwaar zondig is. In zoverre neemt het zesde gebod wel degelijk een uitzonderingspositie in, wàt ook de schrijver moge beweren. Wij vragen ons echter af, of dit hoofdstuk niet beter achterwege ware gelaten wegens de verwarring van begrippen, die het bij niet ter zake kundigen gemakkelijk (en in feite) sticht. In een laatste hoofdstuk trekt Dr Adam enige pastorale gevolgtrekkingen uit zgn polemisch betoog. Simplistische stellingen leiden tot simplistische conclusies: 'De beste opvoeding tot kuisheid is de indirecte. De ware opvoeder zal de jeugd niet door de kuisheid tot de liefde, maar omgekeerd door de liefde tot de kuisheid brengen' (bladz. 186). Indien mogelijk verdient de indirecte opvoeding om verschillende redenen inderdaad de voorkeur boven de directe, en vanzelfsprekend is het liefdemotief daarbij van veel belang. Maar zo eenvoudig is ook deze kwestie in werkelijkheid niet. In de laatste decennia zijn over de pastorale zijde van het sexuele vraagstuk zoveel voortreffelijke dingen gezegd en geschreven, dat de beschouwingen van Dr Adam wel wat mager en irreëel aandoen. Het zal de lezer duidelijk geworden zijn, dat wij over de verspreiding van dit boek in de Nederlandse taal moeilijk enthousiast kruinen zijn. Was er werkelijk voldoende reden om dit niet zo belangrijke werk, dat bovendien hoofdzakelijk op Duitse toestanden uit vroeger tijd is ingesteld, in Nederland op de markt te brengen? Priesters kunnen dit boek ongetwijfeld met vrucht lezen: zij zullen vanzelf de vele onevenwichtigheden en kleinere theologische onnauwkeurigheden corrigeren; zij zullen er door aangespoord worden om over kuisheid en onkuisheid altijd te spreken in de geest van de kerk, met vermijding van overdreven uitdrukkingen; zij zullen zich niet laten verleiden om in onze libertinistische tijd te weinig of te terughoudend tegen de gevaren van onkuisheid te waarschuwen. Maar voor verreweg de meeste leken is dit boek niet geschikt, voor kloosterzusters en jeugdige verloofden is het volkomen ongeschikt. Met veel ophef is de vertaling aangekondigd. Op de stofomslag verneemt de lezer, dat hij een bevrijdend boek in handen heeft gekregen; en op de reclame-annonce worden hem bij voorbaat enige markante passages uit dit bijzondere boek ter lezing | |
[pagina 426]
| |
aangeboden. De reclame had succes, want de binder kon de aanvrage niet bijhouden. Terwijl de vaktijdschriften zich beperkten tot 'n rustige bespreking, werd hier en daar in dagbladen over dit boek geschreven als gold het een revolutie in de leer over de kuisheid. Dit alles kan alleen maar tot verwarring leiden. Terecht besloot de Maasbode, die op Vrijdag 2 September een hoofdartikel aan dit werk wijdde, haar gezonde critiek met de verklaring, dat zij dit boek moeilijk in alle opzichten bevrijdend kon noemen: 'Integendeel achten wij de verschijning daarvan in onze taal om de verwarring, die het kan stichten bij niet ter zake kundigen, bedenkelijk'. Dr A. van Kol S.J. | |
Het Gezin en de Vrouw in DuitslandHet is bekend dat het bevolkingscijfer in Duitsland, ondanks de inkrimping van het grondgebied en ondanks de enorme verliezen aan oorlogsslachtoffers, met zes millioen gestegen is. Daardoor ontstond het haast onoplosbare woningvraagstuk, dat een der eerste zorgen van de Duitse en geallieerde regeringen vormt. In Beieren alleen telt men bij voorbeeld 700 barakkenkampen met 82 bedden per 100 vluchtelingen, en 7 à 12 gezinnen per barak. In een bepaalde streek van Duitsland leven, behalve 14.000 gezinnen die beide ouders nog bezitten, 25.000 gezinnen die de moeder verloren hebben. Iemand, die over een eigen kamer beschikt, blijft er een zeldzaamheid; de meesten huizen met twee è, vier in één ruimte: in barakken, kelders en bunkers. Te Aken wonen sinds vier jaar, 1200 personen in zulke bunkers, waar alle vensters ontbreken en zonder dat men door middel van schotten de verschillende gezinnen kon afzonderen. Het karige bezit wordt hier voortdurend door diefstal in gevaar gebracht, en de armoede is er zo groot, dat pasgeborenen in kranten moeten gewikkeld worden, daar men niet over doeken beschikt. Een beangstigende illustratie van de algemene nood biedt de volgende statistiek die in een gemiddelde stad van Salzgitter/Hessen bij de schooljeugd werd opgemaakt:
van de 2804 schoolkinderen zijn er: 589 waarvan de vader niet uit de oorlog is teruggekeerd, 239 waarvan de moeder alleen moet zorgen voor het levensonderhoud van haar gezin, 761 die uit een gezin van vluchtelingen komen, 756 die geen overjas bezitten, 622 die slechts één jurk of één jas hebben. 901 die alleen klompen dragen. 116 die in het geheel geen hemd bezitten, 1460 die met zijn tweeën of drieën in één bed slapen, 589 die op de grond slapen, 230 die uit een gezin komen dat in één kamer woont, zonder kachel. En deze cijfers mogen niet als een uitzondering beschouwd worden. Dat deze materiële omstandigheden, samen met de diepe religieuze nood, onder meer voortvloeiend uit een sterk toegenomen diaspora, op de eerste plaats het gezin aantast, is wel overduidelijk. Hoewel men in alle landen van Europa een gezinscrisis kan waarnemen, lijdt toch het | |
[pagina 427]
| |
Duise gezin onder een zéér zware nood. Niet alle vrouwen zijn bestand tegen de beproevingen die hen worden opgelegd door de gedwongen scheiding van haar man: hetzij deze als krijgsgevangene of als politiek gedetineerde elders is, hetzij de zône-grenzen het samenwonen verhinderen. De vele huwelijken die gesloten werden op grond van kameraadschapsbetrekkingen in de partij, het leger, of de arbeidsdienst getuigen van een volledige onstentenis van alle werkelijke levensmaturiteit, van het bewustzijn der eigen persoonlijkheid en van de diepste gronden van het gezinsleven. Na de terugkeer van de echtgenoot uit de oorlog of de gevangenschap, bleken vele dergelijke huwelijken niet levensvatbaar en liepen op een scheiding uit. Aldus werden 500.000 echtscheidingsaanvragen ingediend in het jaar 1946, bij een aantal van 9000 echtscheidingen in het jaar 1914. In datzelfde jaar 1946 werden te Keulen per dag 12 huwelijken gesloten en 36 ontbonden. De epidemie der geslachtsziekten, die in Duitsland zoals in alle andere Europese landen woekert, kan natuurlijk 'n gezond huwelijksleven niet bevorderen. Wat in zulke omstandigheden nog kan terechtkomen van de opvoeding der kinderen is bedroevend weinig. In Berlijn zijn de processen van jeugdige misdadigers sinds 1945 vertwaalfvoudigd en 90 % der delinquenten komt uit gescheiden gezinnen. Een paar beruchte processen uit de laatste tijd van jeugdige moordenaars tonen overtuigend aan tot welke funeste gevolgen een onregelmatig gezinsleven voert. Daar het anderzijds onmogelijk is, in Duitsland zoals elders, de jeugd geheel te onttrekken aan de invloed van radio, krant, illustratie, boek, film, straat en soms van de school, is een sterke opvoeding in het gezin meer dan ooit nodig, om aldus jonge mensen te vormen, die tegen het bederf opgewassen zijn. Die gezinsopvoeding wordt in Oost-Duitsland uitzonderlijk sterk bedreigd, daar het kind, juist als in de twaalf voorbije jaren, totaal aan de invloed van de ouders onttrokken wordt. Hier heeft de vrouw, in wier handen vooral het scheppen van een werkelijk tehuis voor man en kinderen ligt, een onvervangbare rol te spelen. Welke is de invloed van het nationaal-socialisme op de Duitse vrouw geweest? Daar de nationaal-socialistische wereldbeschouwing zo zeer de nadruk heeft gelegd op een verkeerde gemeenschapsidee ten koste van het persoonlijkheidsideaal, zijn vele geestelijke waarden, gemoedsdiepte en fijnheid bij de vrouw verloren gegaan. De Duitse vrouw heeft veel van haar zelfbewustzijn en eigen vrouwelijk verantwoordelijkheidsgevoel ingeboet bij het nastreven van een volkomen verkeerd vrouwenideaal, dat vooral bestond in het vervullen van een biologische functie. Ook bij de Duitse vrouw werden de begrippen van goed en kwaad opzettelijk vervaagd en uitgewist, zodat vele meisjes het kwaad bedreven in de oprechte mening dat ze het goede nastreefden. De oorlogstaak die ze te vervullen hadden, en waardoor ze het typisch mannenwerk moesten overnemen: de productie van munitie, het opruimen van puin en vooral het bedienen van luchtafweergeschut, hebben haar in haar diepst vrouwelijke wezen geschonden en gewond. Uit dat alles is de Duitse vrouw te voorschijn gekomen met een onrust, een verscheurdheid en verharding, die door de strijd der | |
[pagina 428]
| |
naoorlogse jaren nog groeiden. Een even pijnlijk probleem wordt gesteld door het feit dat er in Duitsland drie millioen méér vrouwen zijn dan mannen. Daardoor zijn zovele jonge meisjes verplicht van het huwelijk afstand te doen en ongehuwd te blijven, zonder dat ze daarop, noch psychologisch, noch materieel zijn voorbereid: niet alle vrouwen immers kunnen een taak vinden die in hun levensonderhoud zal voorzien en aan haar aard is aangepast. Deze situatie wordt nog verergerd door 't feit dat in Duitsland roepingen tot het kloosterleven bij jonge meisjes bijna niet voorkomen. Sinds het nationaal-socialisme wordt de kloosterroeping nog steeds als iets verouderds en achtertijds beschouwd. De jonge Duitse vrouwen zijn niet in staat de verheven zin vein deze volledige overgave aan God op haar juiste waarde te schatten. En dan de sociale problemen. Daar is het gevluchte meisje, dat alle ellende heeft doorgemaakt: honger, kou, armoede, verkrachting, eenzaamheid en verlatenheid; daar is de vluchtelinge die met haar kroost de reis ondernam, onder dewelke de kinderen ziek werden, stierven, of zoek raakten in de verwarring; met na de tocht de strijd om het dagelijkse bestaan, zonder echtgenoot, zonder steun van familie of staat; daar is de vrouw die terugkeerde uit de gevangenschap, waar ze als een nummer geen andere waarde had dan haar arbeidsprestatie; daar is de oorlogsweduwe, die alles ontberen moet, waarvan ze gedroomd heeft en die van haar liefde nog slechts gen herinnering overhoudt en de bijna onmogelijke plicht haar kinderen te voeden. Hoezeer 'n vrouw in die omstandigheden aan de goedkope verlokkingen van wat voorbijgaande liefde en een avond van genot is blootgesteld, hoe gemakkelijk een niet door de godsdienst gesterkte vrouw voor die verzoekingen bezwijkt, bewijzen de toenemende immoraliteit en de voortwoekerende epidemie der geslachtsziekten. Wat is in het huidige Duitsland de taak van de vrouw? Uit de onveiligheid, de onbeschermdheid waarin de Duitse mens nu leeft, moet ze hem wegvoeren en terugleiden naar de geborgenheid van een goddelijke orde. Die orde begint bij het gezin. En niemand kan een echt tehuis - zonder hetwelk een gezin niet denkbaar is - scheppen, tenzij de vrouw met haar onuitputtelijke reserve van moederlijkheid, goedheid en onbaatzuchtigheid. Brigitte Knopp |
|