| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Prof. Dr B.A.G. VROKLAGE S.V.D., De Godsdienst der Primitieven, Deel I van De Godsdiensten der Mensheid-serie. - J.J. Romen & Zonen, Uitgevers, Roermond-Maaseik, 1949, 404 blz., ingen. f 13,75, geb. f 15,25.
De nieuwe serie 'De Godsdiensten der Mensheid' waarvan het eerste deel zo juist verschenen is, getuigt van een moed en zelfverzekerdheid, die we als een mijlpaal kunnen beschouwen in de emancipatie der Katholieke wetenschap in Nederland.
Was iedere Katholiek voor diepere kennisname met de verschillende godsdiensten tot nu toe aangewezen vooral op Franse werken (zelfs de Katholieken van Duitsland, Engeland en ook van Amerika hebben deze onderneming nog nooit aangedurfd), deze uitgave geeft ons de zekerheid dat men in Nederland beschikt over de katholieke specialisten, die tegenover de aanstormende hoeveelheid van liberale en rationalistische literatuur op het gebied der Godsdienstwetenschappen, hun eigen visie, de katholieke visie durven plaatsen. De ondernemers van deze serie verdienen dan ook onze dank en waardering.
Gedurende de laatste eeuw heeft de liberale wetenschap in haar studie over de verschillende godsdienstige uitingen der mensheid een indirect werktuig menen te vinden om de christelijke en speciaal de katholieke Kerk aan te vallen. Met overstelpende acribie en eruditie hebben zij de feiten weten te registreren en er hun eigen godloze uitleg aan weten te geven. Niet dat de katholieken bij dit alles werkeloos hebben toegezien. Werken van Pater Schmidt S.V.D. 'Ursprung der Gottesidee', van theologen als Pater Pinard de la Boullaye S.J. en van vele andere katholieke voormannen en geleerden hebben die rationalistische stroom weten tegen te gaan. Ook ons land bezit nu de specialisten, die op dit uiterst interessante en wetenswaardige gebied aan de katholieken volledige voorlichting kunnen geven.
Het eerste deel der serie, nu gepubliceerd, de 'Godsdienst der Primitieven' van Prof. Vroklage geeft een duidelijk bewijs dat dit werkelijk het geval is. Het is een mijn van interessante en kostbare gegevens, die aaneengeregen tot diepzinnige verklaring de godsdienstwetenschap in katholieke zin zal vooruit helpen. De schrijver laat duidelijk zien, hoe de diverse manifestaties van het godsdienstige leven der mensheid allen getuigen van een waarachtige godsbehoefte van de mens. Zowel eruditie als ervaring van Prof. Vroklage op .dit gebied is enorm. Al leent zich deze materie, die zo gevarieerd en rijk is, niet altijd voor populaire beschouwingen, zoals de serie toch voorgeeft te doen, de stof is en blijft toch zo boeiend en gevarieerd, dat iedere lezer er aangename uren in zal kunnen verwijlen en er meerdere malen naar zal teruggrijpen. Het materiaal is zo voortreffelijk, dat ook al zal de massa gegevens wel eens overstelpen en het stapelargument er door hier en daar aan scherpte verliezen, de godsdienst der primitieven toch concrete gestalte krijgt en grote apologetische waarde.
Een paar punten menen wij te moeten aangeven, waarin onze visie van die van de schrijver verschilt. Het hoofdstuk over 'Het universele van de godsdienst' zouden wij eerder in de algemene inleiding hebben ondergebracht en de Cultuurhistorische methode eerder in het eerste hoofdstuk van de primitieve religie zelf.
Vervolgens schijnt ons de definitie van de godsdienst (pag. 379) van uit katholiek standpunt te beschrijvend en te neutraal.
De algemene inleiding op de serie, waarmee het boek opent, zou zeker aan scherpte gewonnen hebben als schrijver zijn eigen methode scherper afgebakend had tegenover de godsdienstwetenschappelijke, de historische, de 'neutrale', de typologische, de psychologische en de phaenomenologische richtingen. Al de verwarring die er op deze gebieden van wetenschap heerst spruit immers juist voort uit de meest tegen- | |
| |
strijdige wereldbeschouwingen van waaruit de verschillende auteurs hun denkbeelden groeperen. Het populaire van dit werk zou in dat onderdeel geleden hebben, maar het zou de fundatie, waarop heel de serie rust, toch sterker hebben gemaakt.
J.J. Houben
Trouble et lumière, 'Etudes Carmélitaines'. - Desclée-De Brouwer, 1949, 218 pp.
Dit nummer van het bekende tijdschrift verzamelt een eerste gedeelte van de bijdragen, voorgelezen op het vijfde internationaal congres voor religieuze psychologie, in September 1948, te Avon-Fontainebleau, onder de kundige leiding van de bekende en inspirerende P. Bruno de J.M.
Het zijn interessante, somtijds originele bladzijden, een beetje disparaat van klank en van waarde.
De bijdragen zijn gegroepeerd rond twee thema's: zondigheid en heiligheid. Theologen, psychologen en psychiaters hebben samengewerkt.
In het eerste deel dat over het probleem van de zonde handelt, geeft Mgr Journet een korte theologische beschouwing over de zonde als fout en als belediging, die slechts begrepen kan worden in de leer van de incarnatie. P. Beirnaart geeft een diepe en voorzichtige uiteenzetting omtrent het godsdienstige schuldbewustzijn, dat in het berouw en de verlossing wordt opgevangen. Een geheel andere toon klinkt in de bijdrage van Mevr. Dolto welke een paar klinische gevallen vermeldt van ziekelijk schuldbewustzijn bij kinderen. P. Philippe de la Trinité nuanceert objectieve en subjectieve zedelijkheid. Daarna volgt de ietwat lange bijdrage van de beroemde professor uit Washington Rudolf Allers. Zoals hij daar zijn cursussen geeft, zo geeft hij hier, tussen soms ingewikkelde en diepzinnige psychologische en philosophische beschouwingen, rake opmerkingen ten beste omtrent de psychologie van de biecht. Dr. Cossa onderzoekt, aan de hand van een paar klinische gevallen, of schuldbewustzijn de oorzaak is van geestesziekten. Hij besluit dat er neurosen zijn die door een onbewuste binding aan een ideaal ontstaan, maar dat er ook zijn waarin het echte gewetensconflict zijn rol heeft gespeeld. Hierin overtreft hij het standpunt van Odier in zijn deux sources. De knappe volgeling van Odier, Dr Nodet, resumeert de discussie die heeft plaats gehad naar aanleiding van Dr Cossa's bijdrage, en levert enkele interessante psychoanalytische beschouwingen over het schuldbewustzijn.
Het tweede gedeelte van het nummer is niet minder belangwekkend. Er is daar eerst een korte, knappe en inspirerende inleiding op de godsdienstpsychologie van Jung. G. Thibon schrijft een bladzijde over de vroomheid. Ch. Bauduin geeft weer klinische gevallen van vals perfectionisme. Dr De Greeff legt de zienswijze uit van zijn boek over de sympathie. Marcel De Corte schrijft enkele diepzinnige bladzijden over het leven van uit de geïncarneerde geest. P. Gabriel wijst op de technische voorwaarden, die tegenwoordig vereist zijn voor de canonisatie. Suzanne Bresard vergast de lezer op enkele graphologische en morphologische schetsen, en P. Lucien-Marie besluit met een fijn aangevoelde voorstelling van de leer van S. Jan van het Kruis.
Priesters en intellectuelen zullen zich door deze lectuur verrijken en iets vermoeden van de weelde van de geest en van de in Christus verloste ziel.
A. Snoeck
Emile MERSCH, S.J. Morale et Corps Mystique, Museum Lessianum, Section théologique nr 34. - L'Edition Universelle, Brussel-Parijs, 3e vermeerderde uitgave, 1949, Dl I, 278 pp., Fr. 120; Dl II, 152 pp., Fr. 75.
Deze nieuwe uitgave van P. Mersch's Morale et Corps Mystique werd door velen met ongeduld verwacht. Het is ongetwijfeld het meest gelezene onder zijn werken, omdat het niet de theologische scholing vergt van zijn Théologie du Corps Mystique. Terwijl hij aan deze laatste dogmatische synthese arbeidde, vatte hij het plan op, een gelijksoortige synthese te maken voor de moraal. Hij kwam er echter toe, een
| |
| |
reeks als voorarbeid vervaardigde artikels alvast te publiceren onder de titel: Morale et Corps Mystique. Ook de tweede uitgave van dit boek, zonder veel wijzigingen, kon hij nog zelf persklaar maken, voordat hij in de eerste oorlogsdagen de dood vond bij het uitoefenen van zijn priesterambt. P. Mersch had de gespecialiseerde theologie nooit zijn deelnemende belangstelling voor het concrete menselijke leven laten verminderen. Reeds in 1934, in het Zeitschrift für Aszese und Mystik, behandelde hij de betekenis van de leer van Christus' Mystisch Lichaam voor de spiritualiteit en de ascese. Dit is tenslotte wat zijn boek verder uitwerkt voor het hele innerlijke en sociale leven van de christen. Het feit dat hij nooit zijn opzet ener erudiet erschöpfende studie verwezenlijkte, mag voor de niet-gespecialiseerde katholieke lezer misschien gelukkig heten. Nu kregen wij als het ware een handboek, niet van morele praecepten en hun toepassingen, maar van de principes zelf waarop heel ons ethisch leven steunt en in Christus gevestigd is. Hier geen uitgebreide beschouwingen over de respectievelijke verhevenheid der verschillende deugden, maar het blootleggen van de grond, waarin heel ons leven wortelt. En deze uiteenzetting over het morele leven, teruggeleid naar zijn basis, is veel meer verrijkend, is een hechter steun, dan alle verdere beschouwingen kunnen zijn. Deze derde uitgave werd aanmerkelijk vermeerderd: in de schriftelijke nalatenschap van P. Mersch zijn enkele studies gevonden, die volgens zijn eerste opzet bij het boek moesten behoren, en die gewijd zijn aan de goddelijke deugden. De uitgever heeft ze geëerbiedigd zoals ze er lagen: in plaats van ze op hun logische plaats in het geheel in te schuiven, heeft hij ze in het tweede deel afzonderlijk gebundeld, samen met enkele artikels, vroeger in de Nouvelle Revue Théologique gepubliveerd, die bij het
onderwerp aansluiten, en die men hier graag zal terugvinden. In de onuitgegeven studies had de gedachte van S. niet altijd de soepele uitdrukking bereikt, die zijn werk zo aantrekkelijk maakt. Meermaals blijken het hier uitgebreide schema's, vaak zeer abstract en met hortende, telkens door restricties of bepalingen onderbroken zinsbouw. Toch was het beter ook deze teksten ongewijzigd te laten.
Hoe actueel dit boek gebleven, of liever hoe veel actueler het nog geworden is in deze naoorlogse jaren, nu de groeiende gedachte aan de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid en solidariteit aller mensen behoefte heeft aan 'n bevestiging op dogmatische grondslag, zal de belangstelling van het lezerspubliek ongetwijfeld aantonen.
A. Deblaere
Sint Franciscus' Woord, Nederlandse vertaling van de Geschriften van Sint Franciscus van Assisië met Inleiding door Wout Perquin. - Boekenclub Sint Bavo, Antwerpen-Heemstede, 216 blz., f 5,75.
De Poverello van Assisië geniet een buitengewone populariteit onder Katholieken en andersdenkenden, vooral sedert de negentiger jaren van de vorige eeuw, toen de vrijzinnige predikant Paul Sabatier wetenschappelijke studies over St. Franciscus begon uit te geven en vele geleerden dwong zijn voorbeeld te volgen. St. Franciscus is zo populair, dat in Duitsland, Frankrijk, Engeland, Noord-Amerika en andere landen steeds meer kloosters en broederschappen van niet-katholieke Minderbroeders en Tertiarissen ontstaan, die zich ten doel stellen het God-minnende leven van de grote Italiaanse Heilige na te volgen en aan de materialistische massa te prediken. Perquin heeft dus een verdienstelijk werk verricht door al de geschriften, die St. Franciscus zeker of zo goed als zeker tot auteur hebben, in het Nederlands te vertalen. Wij hadden al verscheidene Nederlandse uitgaven, maar deze mag wel als de beste gelden.
Na een geestdriftige algemene inleiding volgen vijf groepen van geschriften, waaraan telkens een zakelijke verklaring voorafgaat. De groepen zijn: de leefregels voor Eerste, Tweede en Derde Orde, Vermaningen, Brieven, Lofzangen en tenslotte een reeks gebeden. Een tamelijk uitvoerige verantwoording over de
| |
| |
keuze der geschriften besluit het geheel.
Perquin meent terecht, dat Franciscus en zijn eerste volgelingen het beroemde zonnelied (de vertaling door Guido Gezelle vind ik nog altijd de zangerigste) en de andere lofzangen werkelijk gezongen hebben, maar kent de melodie niet. Zou hij die niet kunnen vinden, als hij eerst eens begint met raadpleging van Hélène Nolthenius, De Oudste Melodiek van Italië (Utrecht 1948)? Zij heeft aandacht geschonken aan St. Franciscus als dichter en musicus.
Van Deurne
J. de GHELLINCK, S.J. Patristique et Moyen Age. Etudes d'histoire littéraire et doctrinale. Tome II.: Compléments à l'étude de la patristique. - Bruxelles, L'Edition Universelle: Paris, Desclée-De Brouwer, 1948, 522 pp.
De eerste twee delen behandelden: 'Les recherches depuis cinq siècles sur l'origine du symbole des Apôtres' en 'Introduction et compléments à l'étude de la patristique'. Dit derde deel bespreekt enkele vraagstukken welke vroeger reeds verschenen als bijdragen in verscheidene tijdschriften, maar die hier, behalve de twee artikelen over Harnack in het eerste en tweede hoofdstuk, uitvoerig om- en bijgewerkt werden. Het eerste artikel over Harnack, verscheen bij het afsterven van de schrandere vorser en het werd om zijn objectiviteit en ruime opvatting - hoewel de kritiek daarbij niet te kort kwam - door de familie van de overledene dankbaar ontvangen. Het derde hoofdstuk werd geschreven naar aanleiding van het verschijnen van een biographie van dezelfde geleerde. In tegenstelling met het tweede deel van deze patristische studiën, dat een inleiding was tot de kennis van de patristiek en een overzicht gaf van verscheidene hulpwetenschappen, zijn de overige hoofdstukken van dit derde deel eerder aanvullingen, of zij behandelen enkele bijzondere vraagstukken: geestelijke lezingen uit de kerkvaders; een oppositie tegen het Hellenisme; de grote uitgave van het werk van Augustinus (de 'Mauriner' uitgave). De eerste studie zou reeds op zichzelf een degelijk boekje vormen.
Heel dit oeuvre munt uit door een nauwgezetheid en een belezenheid die de bewondering van de lezer afdwingen. Wie zijn kennis op dit terrein wil vervolmaken vindt hier een veilige en ervaren gids.
A. de Bil
Met de Heiligen het Jaar rond. Een boek van vele schrijvers. IVde deel. - P. Brand, Bussum, 1949, 422 blz., f 15.
Met dit vierde deel is het werk dat de Benedictijnen Dom Huyben en Scheerman met Van Duinkerken en Coolen redigeerden en dat door velen geschreven werd, voltooid. Het brengt inderdaad wat de titel beloofde: 'Met de Heiligen het Jaar rond'. Men kan over de details van mening verschillen en andere voorkeuren hebben, maar als geheel is het een werk dat de gezinnen met de Heiligen meer vertrouwd zal maken. Verschillende jongere artisten illustreerden het boek met tekeningen, zodat men zeggen kan dat heel katholiek Nederland tot de tot-standkoming heeft bijgedragen. Brand zorgde voor een fraaie uitgave. Helaas zijn de boeken tegenwoordig duur en zo zal menig gezin van dit werk verstoken moeten blijven wegens de hoge kosten. Wellicht is er in de toekomst een uitgave mogelijk die minder hoge finantiële eisen stelt.
J.v.H.
J. de GHELLINCK, S.J. Le mouvement Théologique du XIIe siècle. Sa préparation lointaine avant et autour de Pierre Lombard, ses rapports avec les initiatives des canonistes. Etudes, Recherches, Documents. - 2e édition, Bruges, Editions 'De Tempel'; Bruxelles, L'Edition Universelle; Paris, Desclée-De Brouwer 1948, 596 pp.
De eerste uitgave van dit werk, dat intussen tot een lijvig boekdeel uitgroeide, verscheen in 1914 en was, ondanks de oorlogsomstandigheden,
| |
| |
reeds in 1919 uitverkocht. Dit getuigt van de degelijkheid van deze studie; de auteur wordt onder de beste kenners van die periode gerekend. Deze tweede uitgave werd flink bijgewerkt, uitgebreid en getoetst aan de rijke literatuur over dit tijdvak. De talrijke studies, door de schrijver aan dezelfde eeuw gewijd, o.a. L'Essor de la littérature latine au XIIe siècle, in twee delen, hebben zijn horizont verbreed en zijn kennis verdiept. Om dit en andere werken over de patristiek en de Middeleeuwen, kende de Universiteit van Leuven aan de schrijver het Eredoctoraat toe.
Meer nog dan in de eerste uitgave wordt de lezer een duidelijk inzicht bijgebracht in die periode, die, hoewel er door overschaduwd, toch reeds in de knop de hoge bloei van de dertiende eeuw in zich besloot. Dit boek, de vrucht van onvermoeide werkkracht, is een monument van grondige en scherpe kennis.
A. de Bil
Pius PARSCH Het Jaar des Heren, bewerkt en aangevuld door de Rector van de Benedictinessen te Oldenzaal. 4e druk, 1e deel: Kerstkring. - Utrecht, Wed. J.R. van Rossum (1949), 648 blz., f 6,90.
Het werk van Parsch heeft reeds bekendheid. Het is vnl. te beschouwen als een vulgarisatie van de liturgische studies van Dom Odo Casel en diens school. Het is in zijn geheel vijfdelig: drie delen bespreken het kerkelijk jaar, één de H. Mis en één het brevier. De delen over het kerkelijk jaar geven voor elke dag de voornaamste liturgische motieven aan, waardoor in de viering van die dag vnl. in het misformulier een eenheid naar voren treedt, terwijl ook de lopende Schrift- en Vaderlezingen en liturgische gebruiken een goede verklaring vinden. Dit boek oriënteert ons gebedsleven op het wezenlijke van de H. Eredienst, en gaat daarbij te werk als bij de reconstructie van een oud gebouw. Het verdiept ons inzicht in de structuur van het kerkelijk jaar, en stelt de eucharistische viering met name ook voor als een gemeenschap met de verheerlijkte Christus. Hier wordt geen theologische verklaring van buiten af op het H. Misoffer toegepast, maar wordt er een uit zijn eigen tekst afgelezen. Schr. is nogal radicaal t.o.v. hetgeen hij voor zijn reconstructie denkt te moeten verwijderen. Bij zijn pleit voor een reductie der heiligenviering zouden wig hem willen bijvallen. Ook bij zijn reactie tegen het eenzijdig moraliseren in het overwegend gebed. Natuurlijk wordt deze methode ignatiaans genoemd, maar het is waarschijnlijk noch de schuld van schr. noch van de bewerker, dat de Geestelijke Oefeningen niet beter bekend zijn als een leerschool van contemplatie en geestelijk smaken, welke zich in de praktijk van het leven moeten uiten niet allereerst door het uitvoeren van een voornemen, maar door het 'God vinden in alles'. Dr Féron noemt dit boek 'een ideaal werk', en in vele opzichten stemmen wij met hem in, hoewel wij zouden opmerken, dat het een inleiding op de 'techniek' der meditatie niet overbodig maakt.
P. Schoonenberg
Od. JACOBS, pr., Edward J.M. Poppe, 1890-1925. Met inleiding van Z. Hw. Exc. Mgr Coppieters. 19e duizendtal. - Goede pers, Averbode, 399 blz., gen. Fr. 100.
Dit is de vierde uitgave van de bekende biographie, die verscheen in 1929-1930. Besnoeid, verbeterd, aan de hand van nieuwe documenten en gegevens bij delen herwerkt, is zij het doorvorste en doorgronde, het onvervangbare en bewonderenswaardige beeld geworden van de heilige priester, het wonder van Gods genade, dat wij in ons midden te weinig opmerkten. En wie weet welke geestelijke verdieping en vernieuwing, in onze rampzalige tijd, van de Dienaar van God nog kan en moet uitgaan!
Tegen de biographie hebben we nog bezwaren: 1. te weinig maakt de auteur zich los van de documenten; daardoor blijft zijn verhaal vlakker, meer verward en minder boeiend; - 2. hij gooit verschillende tonen door elkaar: de zakelijke, de romantische, de verhalende, de betogende, het feitenrelaas en de theologische of ascetische redenering; -
| |
| |
3. te weinig tekent hij de breed historische en psychologische achtergrond van Poppe's leven, te weinig dan ook diens bijzondere geaardheid en ziel.
Intussen verlangen wij, voor dit boek, de allerruimste verspreiding. Het zet het werk voort van een heilige.
Em. Janssen
Dr C.H. LAMBERMOND O.P., Sint Dominicus, de stichter van de Orde der Predikbroeders. - Boekenclub 'Sint Bavo', Antwerpen-Heemstede, 1949, 232 blz., geïll.
Van de H. Dominicus bestaat geen autobiographic, geen uitgebreide correspondentie of andere door hemzelf geschreven documenten. P. Lambermond reconstrueert dan ook de persoonlijkheid van de grote Spanjaard uit de geest van zijn orde, waarin het beeld van de Stichter trouw bewaard bleef. Ook wordt een psychologisch beeld ontworpen, dat uitgaat van het bewaard gebleven gebeente. Door dit alles vakkundig en onderhoudend te combineren schrijft P. Lambermond een echt levend leven van Sint Dominicus.
P. Sch.
Ronald KNOX, Oud en nieuw. Retraite voor priesters. Uit het Engels vertaald. - Sheed & Ward, Antwerpen, 1949, 199 blz., gen. Fr. 75, geb. Fr. 95.
We noemen deze 'retraite voor priesters' eerder geestelijke voordrachten voor priesters; maar dan precies aangepast bij hun waardigheid, werkzaamheid, bijzondere verplichtingen en behoeften. Bij de aanvang meent men een schematische retraite te onderkennen. Daarna gaat het niet meer; doch de losse overwegingen omheen het priesterlijk bestaan vormen een nogal volledig geheel.
Elke van de achttien overwegingen gaat uit van een geschiedenis van het Oude Testament. Dat geeft, aan hedendaagse beschouwingen en verplichtingen, een verre achtergrond van symbool en traditie. Dat stelt God aanwezig, die in het Oude Verbond de Verlosser voorbereidde, en in het nieuwe de priesters tot voortzetters aanstelt van zijn verlossing. Dat brengt alles over in een sfeer van goddelijke Voorzienigheid en menselijke trouw, van poëzie en eenvoud, die anders nimmer ware bereikt geweest.
Voeg daarbij de exegetische en apologetische kennis en bedrevenheid van de befaamde priester, zijn psychologische ervaring en literaire qualiteiten: wij ontvingen een boek voor priesters, dat hen veelvuldig zal interesseren, vormen, verdiepen en zuiveren.
Em. Janssen
Beda JARRETT O.P., De ontwikkeling van het kloosterleven. Uit het Engels vertaald door Dom Suitbert CARON O.S.B. - Keizersberg, Leuven, 1949, 243 blz.
Men kan het religieuze leven theologisch, canonisch, ascetisch beschouwen; telkens raakt men dezelfde bovennatuurlijke werkelijkheid: hoe God, binnen de Heilige Kerk, mensen uitverkiest tot een leven, dat ook uitwendig geheel aan Hem wordt gewijd; hoe Hij, door eeuwen en tijden, volgens nieuwe behoeften of barmhartigheid, steeds andere troepen oproept en uitrust. Van een verschillend standpunt uit, kan men dat wonder van Gods genade beschouwen; niets werkt echter meer suggestief dan een allereenvoudigste 'Ontwikkeling van het kloosterleven': dan ziet men, hoe verscheiden ook de takken zijn, vanzelf de éne kruin op de éne stam.
Onderhavig boek verdient, voor vrome leken evenzeer als voor religieuzen en priesters, een warme aanbeveling. De wisselende en toch vaste rol en plaats der religieuzen in de Heilige Kerk zal eenieder interesseren, verbazen en stichten: zo grijpt God in op de wereld! Het werd geschreven door een Dominikaan en vertaald door een Benediktijn, terwijl een andere Dominikaan er een hoofdstuk aan toevoegde: deze samenwerking van bedelmonniken en monniken geeft zoveel méér waarborg. Zoek noch volledigheid noch wetenschap; erger u niet aan ál te bon- | |
| |
dige samenvattingen; laat het geheel, als geheel, weldoend inwerken. En verspreid deze zo nuttige als troostrijke verhandeling; betreur alleen het ontbreken van een naamregister en van een zaakregister.
Em. Janssen
E. LAVEILLE S.J., Un Semeur de Joie, Adolphe Petit S.J., 1822-1914. 2e édit. revue et augmentée. - Edit. Univ. S.A., Bruxelles, Desclée-De Brouwer, Paris, 1949, 412 pp., Fr. 90.
Deze nieuwe uitgave, door P. Laveille voorbereid, verschijnt na de dood van de schrijver. Overvloedig werd gebruik gemaakt van een onuitgegeven, uitgebreide briefwisseling tussen de dienaar Gods en de Oversten van de 'Calvaire' te Brussel. Hieruit blijkt dan ook wat al zorgen en vernederingen schuilden achter de glimlach van de eerbiedwaardige oude priester. - Opvallend anderzijds de geloofsgeest, de vrijgevigheid, de sociale verantwoordelijkheidszin van de toenmalige adellijke families. Doch ook de heiligste ondernemingen hebben rekening te houden met kleinmenselijke gebreken en lichtgeraaktheid. Alleen de begrijpende goedheid en het eindeloos geduld van een heilige worden hierdoor niet verlamd.
J. Hoing
Mgr. C. van MELEKEBEKE C.I.C.M. Zegenende Handen, Mgr Hubert Otto, 1850-1938. Vert. G. Leyssens, C.I.C.M. - Vlaamse Drukkerij, Leuven, 1949, 356 pp., Fr. 100.
'Zegenende Handen' - De titel zegt het wèl: deze Brusselaar was een vader voor zijn Chinese Christenheid. Niet geniaal, maar blij en zelfvergeten; niet geweldig, maar vooral eenvoudig en goed. Aan de hand van rake, geestige en dikwijls pakkende anecdoten - meestal van de hand van Mgr Otto - volgen wij jaar in jaar uit zijn opgang naar God, vanaf de guitige vlegeljaren tot zijn stille dood op 88-jarige leeftijd.
Dit boek zal door zijn gezonde, reële kijk de jeugd allicht boeien. Doch pas later zal men ten volle beseffen 'hoeveel deugd, voorzichtigheid, handigheid en heldenmoed zulk een bescheiden leven veronderstelt' (p. 41).
J. Hoing
| |
Wijsbegeerte
Prof. Kan. Dr A. JANSSEN, Leergang van Bijzondere Moraalphilosophie. - Uitgave 'Universitas', Leuven, 1946-1949. Deel I, 3e druk, 144 pp., Fr. 65, Deel II, 1e Afl., 3e druk, 252 pp., Fr. 90, Deel II, 2e Afl., 2e druk, 282 pp., Fr. 130.
De moraalphilosophie kan zich hoofdzakelijk in drie richtingen ontwikkelen: ze kan zich steeds verder verdiepen in de metaphysische grondslagen der authentieke menselijke activiteit; ze kan in haar bekommernis om de concrete daad onmiddellijk te richten, tot een gedetailleerde casuïstiek evolueren; ze kan ook een middenweg inslaan en de algemene principes der moraliteit doordenken tot een fundering der onderscheiden verplichtingen. Dit laatste doet Prof. Kan. Janssen in zijn L.d.B.M. - Oorspronkelijk gepubliceerd als een boek van 300 blz., werd deze leergang door de auteur steeds verder met zorg bijgewerkt en nu is hij uitgegroeid tot drie afzonderlijke boekdelen van samen bijna 700 blz. Het eerste deel handelt over de meer louter zedelijke plichten, de twee volgende over het natuurrecht. De tweede druk der laatste aflevering heeft een beetje op zich laten wachten; deze aflevering handelt nl. over de staat en de internationale gemeenschap en bevat natuurlijk een aantal beginselen en beschouwingen, die onder de oorlog maar moeilijk het licht hadden kunnen zien. - Er hoeft nauwelijks op de waarde en het belang van dit reeds gunstig gekende werk gewezen te worden, vooral in een tijd waarin voor velen onder invloed van omstandigheden de principes der moraal aan evidentie verloren hebben en door anderen oprecht naar beter inzicht in die principes gezocht wordt.
L. Vander Kerken
| |
| |
Hans PFEIL, Grundfragen der Philosophie im Denken der Gegenwart. - Ferdinand Schöningh, Paderborn, 1949, 239 blz., geb. 7.80 D.M.
Dit voor een brede intellectuele kring geschreven boek bevat zes opstellen, die de schrijver vroeger reeds elders publiceerde. In nieuwe bewerking worden deze samengebundeld. Elk hoofdstuk staat op zichzelf, zonder innerlijke samenhang met de andere beschouwingen. De gedachten van de schrijver cirkelen hoofdzakelijk; rondom problemen over het wezen van de mens, zijn waarheidsbezit en zijn verhouding tot God, terwijl het laatste hoofdstuk uitvoerig het probleem van het kwaad in de wereld bespreekt.
De auteur beheerst zijn stof en weet op bevattelijke wijze over moeilijke vragen te spreken.
H. Geurtsen
Dr B.J.M. BOELEN, Eudaimonie en het wezen der ethiek. - Leuvense Bibliotheek voor Philosophie, Uitgaven van het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte, Leuven, 1949, 190 pp.
Elke mens streeft onweerstaanbaar naar geluk en anderzijds ervaart hij zichzelf als onderworpen aan de morele verplichting. Moet de plichtsvervulling zich stellen buiten de geluksstreving, of horen wellicht beide zo samen, dat ze slechts de ene door de ander tot hun recht en werkelijkheid kunnen komen? Dit is de belangrijke vraag die Dr Boelen in dit boek stelt en oplost. Zoals alle grote levensvragen is ook deze niet nieuw: geen enkele ethiek die zich niet met deze vraag heeft beziggehouden. Doch nieuw en origineel in deze studie is, dat zij heel de verhouding van streven naar geluk en moraliteit op grond van zeer soliede geestes-metaphysische principes tot een zo diepe verheldering heeft gebracht. - Een kritisch onderzoek van de geluksleer van Aristoteles, Thomas, Kant en Scheler (hst. 1) plaatst de auteur voor de noodzakelijkheid om langs een goed doordachte wijsgerige bestaansbeschrijving (hst. 2) tot het wezen der ethiek door te dringen (hst. 3), om van daaruit de essentie en de betekenis der eudaimonie te ontdekken (hst. 4). Geheel het probleem wordt hier tot een werkelijk bevredigende en overtuigende verklaring opgevoerd door het accurate onderscheid van eudaimonie en eudaimonisme: verre van onverzoenbaar te zijn met het streven naar geluk, vindt juist de morele activiteit haar voltooiing in het geluk, en anderzijds is ook weer het geluk alleen als term dezer activiteit mogelijk: maar dan het totale, waarachtige geluk, dat juist in de gelukkigmakende overgave van zichzelf aan het absolute Goed en aan de scheppende Liefde van God bestaat en waardoor de mens in het liefdevol vinden van God pas werkelijk zichzelf vindt.
Tenslotte moet hier nog aan worden togevoegd dat Dr Boelen de kunst verstaat om zijn wijsgerige inzichten met een rustige geleidelijkheid in heldere voorstelling tot expressie te brengen.
L. Vander Kerken
Hans REDEKER, Existentialisme. Een doortocht door philosophisch frontgebied. - De Bezige Bij, Amsterdam, 1949, 347 pp.
Het was zeker geen gemakkelijke, maar een haast onmogelijke opdracht waarvoor de auteur gesteld werd 'een populair althans voor zo breed mogelijke kringen toegankelijke inleiding tot de existentie-philosophie te schrijven'. Men wordt in een dergelijke opdracht altijd enigszins tot ongewenste simplificeringen genoodzaakt. Nu, daar heeft de auteur zich niet te erg aan bezondigd; maar zijn boek is dan ook allesbehalve 'populair' uitgevallen. - H.R. geeft ons een overzicht van het existentialistisch denken, zoals dit beoefend werd door zijn voornaamste vertegenwoordigers, Heidegger, Jaspers, Marcel, Lavelle, (Camus) en Sartre. Hierbij heeft hij niet geprobeerd om deze moderne gedachtenstroming voorbarig tot iets definitiefs te comprimeren, maar hij heeft ze in haar zoekende beweging zelf willen nagaan en eerder gepoogd de onderlinge dependentie van haar verschillende
| |
| |
vormen, in het licht te stellen. - Het exposé is met een interessante, soms echter te inchoatief blijvende, kritiek doorweven, waardoor echter toch vaak met juist inzicht het goede van het onhoudbare onderscheiden wordt, voor zover dit reeds mogelijk is. Toch vinden we het jammer dat deze terloopse kritiek niet tot een duidelijker en totaler synthese werd doorgetrokken; want al verklaart de auteur dat hij 'de ethische en levensconsequenties' zowel als 'de strikt ontologische en theologische beslissingen' die 'men' maar al te geredelijk in het existentialisme meent te kunnen vinden, afwijst, toch lijkt ons het gevaar niet denkbeeldig dat de afwezigheid van een duidelijker en gefundeerde concludering daaromtrent de niet vakkundige lezer - voor wie toch het boek terecht of ten onrechte bedoeld werd - omtrent de grote levenswaarheden meer verwarring dan opheldering zou kunnen brengen.
L. Vander Kerken
Prof. Dr Rudolf ALLERS, Het succes van een dwaling. - Nederlands Boekhuis, Tilburg; P. Vink, Antwerpen, 1948, 296 pp., Fr. 150.
Deze vertaling van Dr Allers' boek moet haar plaats krijgen in de bibliotheek van al wie zich interesseert voor de freudiaanse psychoanalyse. Het succes daarvan is immers zó groot, dat men onkritisch wordt, en voor waar gaat houden wat de meester en de leerlingen blijven verkondigen.
Dr Allers, die zo'n merkwaardige loopbaan van dokter en geleerde heeft gekend, die psychiater, psycholoog en thomistisch wijsgeer is, wordt hier onverbiddelijk in zijn kritiek van de leer van Freud. Psychologie is niet te onderscheiden van de philosophische ondergrond zegt hij. De philosophische ondergrond van het freudisme is materialistisch en ontkent noodzakelijk de persoon in de mens. De psychoanalytische theorie berust op valse axioma's. Haar beweringen zijn niet gecontroleerd en uiterst onwetenschappelijk opgesteld. Haar toepassingen op de ethnologie, de paedagogie en haar interpretatie van de godsdienst zijn uiterst onverantwoord.
Het zou weliswaar jammer zijn de studie van het freudisme te beginnen met de lezing van Dr Allers' boek. Als oudleerling van Adler en als thomist weet hij zijn gestrengheid maar moeilijk te beteugelen. Het boek is fel afbrekend en krijgt pas zijn volle waarde als men reeds met de geschriften van Freud bekend is geraakt. Doch de ietwat lichtvaardige enthousiasten van het freudisme zullen goed doen dit boek aandachtig te lezen en met de werkelijkheid te confronteren. Als zij zich niet laten afschrikken door de toorn van Dr Allers zullen zij door zijn eerstehandskennis van 't Weense milieu waarin Freud zijn theorie heeft opgesteld, een juister inzicht krijgen in de betrekkelijke waarde van veel freudiaanse beweringen.
A. Snoeck
Dr J. PENNOCK M.S.C., Persoonlijkheid en Opvoeding, Grondslagen van een actueel probleem in het licht van Thomas' leer, - Jason Pers, Albert de Lange, Amsterdam, 1949, 181 pp., geb. f 5.90.
In de inleiding tot dit werk zegt de schrijver, dat 'het verwondering kan wekken, dat iemand ter bekroning van zijn Universitaire studies, die aan de klassieke letteren waren gewijd, een proefschrift schrijft over het probleem persoonlijkheid en opvoeding'. Inderdaad is bij mij deze verwondering gewekt en zijn verantwoording heeft mij er niet van kunnen overtuigen, dat de verbazing misplaatst was. Hij is er niet in geslaagd het aanvaardbaar te maken, dat een proefschrift vervaardigd wordt over een onderwerp, dat met de eigen studierichting slechts zijdelings of in het geheel niet samenhangt. Dat dit geen formele kwestie is, blijkt uit dit proefschrift maar al te duidelijk.
Ik wil er buiten blijven, of de interpretatie van S. Thomas' leer wetenschappelijk verantwoord is. Het wil mij voorkomen, dat zij waardering verdient, maar ik acht mij niet competent daarover te oordelen.
Anders is het gesteld met zijn in- | |
| |
zichten in de eigen betekenis der psychologie en der paedagogiek. Het is ongetwijfeld belangrijk om te zien, hoe Thomas van wijsgerig standpunt tot specificeringen komt, die een ontmoeting met psychologie en paedagogiek mogelijk maken. Maar het is, wetenschappelijk gezien, niet juist psychologische en paedagogische leermeningen af te wijzen of minder te waarderen, wanneer zij niet op het systeem van Thomas passen. Deze stellingname moet vanuit de eigen wetenschap, die men kritisch beschouwt, gemotiveerd worden.
In dit proefschrift komt in het geheel niet uit, welke grootse bijdrage deze wetenschappen voor het menselijk begrijpen hebben verschaft, juist op het gebied dat dit werk bestrijkt. Er wordt alleen gekeken, of bepaalde, tamelijk willekeurig gekozen schrijvers een formulering gebruiken, die min of meer toepasselijk is op de formuleringen van S. Thomas, die vanuit wijsgerig standpunt de kwestie tracht te benaderen. Het eigenlijk typisch psychologische, paedagogische en sociologische wordt als minder belangrijk ter zijde geschoven of op een bijna kinderlijke manier terloops aangeraakt (Vgl. blz. 24 en 25 over de notae individuantes en blz. 133 over het gevoel).
Bijzondere bezwaren heb ik tegen zijn behandeling van het paedagogisch vraagstuk. Nadat hij in het eerste deel de personalistisch gerichte paedagogiek van Kohnstamm onder de loupe genomen heeft, vindt de schrijver in het laatste deel, dat over de opvoeding handelt, geen aanleiding zijn gedachten te confronteren met die van moderne paedagogen. Deze worden rustig geëlimineerd en de schrijver geeft even rustig zijn eigen inzichten omtrent de paedagogiek om die dan te confronteren met de inzichten van Thomas, waarbij wij ons dan niet behoeven te verwonderen, dat deze wonderwel op elkaar passen. Het is mij volstrekt niet duidelijk geworden, waarom enkele belangrijke psychologen wel aan het woord mogen komen, maar misschien even belangrijke paedagogen niet. Wellicht is hiervoor de verklaring een ernstige mate van onwetendheid op dit gebied, wat in de schamele literatuurlijst zijn weerslag gevonden heeft.
Hoewel uit dit proefschrift blijkt, dat de schrijver een talentvol man is, moet toch gezegd worden, dat hij zijn momentele krachten overschat heeft. Ik zou dit niet zo nadrukkelijk vermelden, wanneer het hem in zijn inleiding gelukt was zichzelf en zijn werk op 'n meer gematigde en minder strijdvaardige wijze voor te stel len (blz. 7, 1e alinea; blz. 11 geheel).
Dr Nic Perquin
| |
Taal- en letterkunde
EURIPIDES, Hippolutos, metrisch vertaald en toegelicht door Dr E. De Waele. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1948, 86 blz., Fr. 25.
Doorgaans missen de stukken van Euripides de krachtige en geconcentreerde bouw van die van Sophocles; afzonderlijke scènes werden eerder aan elkaar geregen dan dat ze uit elkaar groeiden. Dit verwijt treft de Hippolutos niet; hier wordt het hele gebeuren beheerst door één enkel motief: het conflict tussen de radeloos-verliefde Phaidra en de stugkuise Hippolutos. De uitbeelding van beide hoofdkarakters munt uit door psychologische waarheid en poëtische suggestiviteit.
De inleiding van Dr De Waele is persoonlijk en rijk aan ideeën, hier of daar tot overladenheid en een zekere duisterheid toe. De vertaling mag als geheel zeer geslaagd heten. Ze streeft niet naar letterlijke getrouwheid; op enkele plaatsen wijkt ze zelfs iets te veel van de grondtekst af. Maar dit nadeel wordt gecompenseerd door een sierlijke vlotheid, die de lezing bijzonder aangenaam maakt. Vergissingen ontbreken niet, maar zijn nergens van storende aard. Voor de gedialogeerde delen van Sophocles' Antigone had Dr Cluytens (zie het December-nummer) de jambische zesvoeter verkozen; Dr. De Waele wendt hier de vijfvoeter aan, en terecht: deze soepeler versvorm beantwoordt uitstekend aan de lossere stijl van Euripides. De vertaler had zich echter aan dit principe streng moeten houden en niet, uit zorgeloosheid, hier of daar
| |
| |
een vier- of zesvoeter of nog andere onregelmatigheden mogen doorlaten. Welke metrische regel hij bij het bewerken der koren gevolgd heeft, heb ik niet kunnen achterhalen, en evenmin waarom de meeste anapesten wel in de oorspronkelijke maat werden vertaald, de andere echter niet.
Alles bij elkaar, een zeer verdienstelijke vertaling, die de beweging en de sfeer van het oorspronkelijke in hoge mate weet weer te geven.
E. de Strycker
SALLUSTIUS, De samenzwering van Catilina, vertaald en ingeleid door R. Van Crombrugge. - Klassieke Galerij nr. 30, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1947, 120 blz., Fr. 25.
De historische monographieën van Sallustius zijn buitengewoon interessant om hun artistieke en geschiedkundige waarde, en niet minder omdat we er kunnen nagaan hoe deze typische Romein uit de tijd van Caesar en Cicero zich de literaire, wetenschappelijke en philosophische idealen van de Grieken heeft weten eigen te maken zonder zijn eigen aard te verloochenen.
In zijn inleiding verschaft ons Dr Van Crombrugge de onontbeerlijke inlichtingen over de schrijver en zijn werk; de breedvoerige samenvatting van de 'Catalina' (blz. 13-18) had zonder nadeel kunnen wegvallen. Daarna krijgen we enkele beschouwingen over Sallustius' betekenis; jammer dat de gedachte hier soms verward is en de formulering zwaar en onduidelijk (zo inz. de 1e alinea van blz. 21).
De vertaling streeft naar nauwkeurigheid en wil tevens iets bewaren van Sallustius' gedrongen en dissymetrische stijl. Doorgaans is de taal zuiver; hier of daar komt er een spellingsfout voor (adelijk, geweldadig); ook zijn de proeven niet met voldoende zorg verbeterd, vooral in de Inleiding, waar we ook enkele vergissingen in de eigennamen aantreffen. Het tamelijk ongewoon woordgebruik van Sallustius heeft de bewerker soms op 'n dwaalspoor gebracht; hieruit ontstond een aantal vergissingen, die de bruikbaarheid van het boekje verminderen.
E. de Strycker
James D. HART, The Oxford Companion to American Literature. - Oxford University Press, New York, 1948, VIII, 890 pp.
Deze 'Companion' is een opnieuw bewerkte en aangevulde uitgave van een boek dat voor het eerst in 1941 verscheen. Het bevat vooreerst, alphabetisch gerangschikt, een zo volledig mogelijk overzicht van de hele Amerikaanse literatuur, onder de vorm van bio-bibliographische nota's over schrijvers, samenvattingen en beschrijvingen van belangrijke werken, bepalingen en historische overzichten van literaire stromingen of genres en allerlei inlichtingen over periodieken, drukkers, bibliophielen, letterkundige verenigingen enz. Ook verengelste Amerikanen (zoals T.S. Eliot) en vreemde schrijvers, die op één of andere wijze kunnen in verband gebracht worden met de Amerikaanse literatuur (zoals Dickens, door zijn bezoek aan Amerika) komen aan de beurt. Het woordje 'literatuur' is in een zeer ruime betekenis genomen, zodat ook aan politieke, wetenschappelijke en philosophische werken een plaats wordt gegund. Maar de schrijver heeft zich niet tevreden gesteld met een overzicht van de literatuur zonder meer. Hij heeft ook de hele sociale achtergrond van de Amerikaanse letterkunde behandeld. Zo komt het dan dat we hier artikels vinden over cinema en muziek, over Indianenstammen en jazz, over de Ku Klux Klan en de Rooms-Katholieke Kerk in Amerika, over Wereldoorlogen I en II, over Pater Damiaan en Pater De Smet S.J.....
Achteraan in het boek komt dan nog een chronologische index voor, waarin literaire en sociale mijlpalen naast elkaar zijn opgenomen. Dat alles en nog meer vinden we in deze 'Companion'. Het moet een reuzenwerk gekost hebben, maar het is een pracht van een boek geworden. De beoordelingen van auteurs en werken zijn eerder bondig: het is klaar, dat de auteur minder appreciatie dan informatie beoogde. Dat was ook wel het veiligste middel om zijn boek zo objectief mogelijk te houden. Maar dit werk is zo volgepropt met wetenschap en wetenswaardigheden, dat het onontbeerlijk is voor alwie belang stelt in de Amerikaanse litera- | |
| |
tuur. Het is, in de echte zin van het woord, een 'companion' voor studenten zowel als voor gewone lezers. Ook voor onze literatuur zou een boek als dit buitengewoon interessant zijn. Wie bezit de moed, de tijd en de kwaliteiten om zo'n 'Vademecum bij de Nederlandse letterkunde' samen te stellen?
Maurits Engelborghs
Prof. Dr Gerlach ROYEN, Taalpan-optikum. - Het Spectrum, Utrecht-Brussel, 1948, 544 pp., geb. f 17,50.
Romantiek uit het spellingtournooi. - Dekker en van de Vecht, Utrecht-Nijmegen, 1949, 384 pp., f 12,50 en 14,25.
In deze twee verzorgde uitgaven heeft de Utrechtse hoogleraar een aantal dagblad-artikelen, die ook voor belangstellenden practisch onbereikbaar waren geworden, terecht voor een bredere lezerskring behouden en tot een interessant geheel samengevoegd.
In Taalpanopticum bundelt hij de artikelen, die van zijn hand verschenen in Vrijdag, Herstel en Taal en Leven: 'onvoorziene grepen in de onoverzienbare veelheid van taalverschijnselen', van aard zo uiteenlopend, dat de lezer zich inderdaad in een panopticum waant, waar hij immers alles en nóg wat te zien krijgt. Syntactische, historische, dialectische, grammaticale, volksethymologische, tot lyrische en dramatische taalkwesties staan hier ten toon met een air dat te waarderen blijft, als men voor ogen houdt, dat deze hoofdstukjes als krantenartikels geschreven zijn.
In Romantiek uit het spellingtournooi vindt men de documentatie van de strijd, een tien jaar lang in de dagbladen over de orthographie van het Nederlands gevoerd. Van deze documentatie zegt de bundelaar zelf: 'Ze heeft de profetiese pretentie de spelers bij een volgende nieuwe spelling in te wijden in de knepen van het spellingsspel: in naam van de kunst en de kultuur, in naam van de wetenschap en het geloof, in naam van de ernst en de gein, in naam van de zich bij elke spelling-verandering 'uiteraard' eendere herhalende historie'. Ze heeft dunkt ons, bovendien de verdienste, naast veel vaderlandse pietepeuterigheid ook veel Hollandse secuurheid en een brok scherpzinnigheid aan de vergetelheid te ontrukken.
T.
| |
Kunst en cultuurleven
Marcelle WERBROUCK, 'Le Temple d'Hatshepsout à Deir el Bahari. - Brussel (Fondation Egyptologique Reine Elisabeth) 1949, 139 pp., XLVIII pl.
Mej. M. Werbrouck biedt ons hier een mooie synthetische studie van wat misschien de schoonste tempel is van het Nieuwe Rijk. De tempel te Deir el Bahari, met zijn protodorische zuilen, is van zeer bijzondere aard, zodat men op 't eerste gezicht uitroept: 'Maar dat is toch niet Egyptisch!' De bouw werd in het begin van de 18e dynastie (rond 1500 vóór Chr.) begonnen, en hoofdzakelijk door Senmoet (of Senenmoet), de geniale architect van koningin Hatsjepsowet, tot stand gebracht. Hij staat midden in een circus, aan de voet van steile 200 m hoge rotsen. Nooit paste een gebouw beter bij zijn omgeving. De horizontale lijnen van de berg, die van de verscheidene terrassen, en de zuiver loodrechte zuilen vormen daar een architectonische symphonie, die ons in de wereld der goden overbrengt.
Hoe vreemd het ook mag schijnen, nooit werd deze tempel op voldoende wijze bekend gemaakt. Om er een idee van te hebben, moet men - om er maar enkele te noemen - eerst twee boekdelen van de Fransman Mariette raadplegen, voorts de zes of zeven volumen van de Zwitser Ed. Naville, die voor het 'Egypt Exploration Fund' werkte. Men bedenke daarbij, dat de Egyptologen van de laatste eeuw er enkel om bezorgd waren de monumenten te herstellen en de opschriften te copiëren; dan zal men begrijpen, dat de tekeningen die toen gemaakt werden geen idee kunnen geven van de artis- | |
| |
tieke waarde van het besprokene. Ten slotte, deed de Amerikaan Winlock er gedurende lange jaren opzoekingen, en het resultaat van deze opgravingen moet men in de talrijke brochures van The Metropolitan Museum of Art, te New York, opzoeken (van 1929 tot 1935).
Men moet dus Mej. Werbrouck, die lange jaren te Deir el Bahari werkzaam is geweest, dank zeggen, dat zij voor ons de gehele tempel, zaal na zaal, bespreekt en ons a.h.w. een geleid bezoek van Deir el Bahari doet medemaken.
Tijdens dit rondleiden legt zij ons de verschillen in stijl uit, want de tempel werd reeds tijdens de twisten tussen de koningin en haar neef, Thutmosis III, en later gedurende de hervorming van Achnaton, beschadigd en door latere koningen hersteld.
Zij leert ons ook tal van bijzonderheden aangaande de rituële scènes kennen, in één woord, leert ons het monument begrijpen en beminnen.
Oorspronkelijk was de bedoeling van de Egyptologische Stichting het gehele complex van gebouwen, waarvoor onze Meester J. Capart een hele reeks foto's had genomen, volledig te publiceren, maar de moeilijkheden van deze tijden hebben zulks belet.
De 48 platen, die uitstekend uitgevoerd zijn zoals ook het typografisch werk, geven ons dan enkel een keus van de merkwaardigste aspecten van dit monument, dat zeer belangrijk is niet alleen in de Egyptische Kunst, maar ook in de geschiedenis der beschaving, waarvoor als equivalent in de Griekse kunst slechts het Parthenon kan genoemd worden.
Al is dit werk dan van kleiner formaat dan 'Thebes' en 'Memphis' van J. Capart, waaraan Mej. Werbrouck trouwens medegewerkt heeft, toch kunnen wij het eenzelfde belangstelling vanwege het intellectuele publiek voorspellen, als te beurt is gevallen aan voornoemde wetenschappelijke vulgarisatiewerken.
Zowel de student, of de toerist die een praktische gids zoekt, als degene die thuis blijft en de kunst in deze tempel van uit zijn clubzetel wenst te leren waarderen, zal met dit werk ingenomen zijn.
Dat het in een prachtige, vloeiende taal geschreven werd, zonder ooit de gedachte aan een les in kunstgeschiedenis te doen oprijzen, is nog een van de verdiensten van dit werk, dat wij graag aan de Vlaamse lezers aanbevelen.
C. de Wit
Dr Hélène NOLTHENIUS, Eroïca. Het leven van Ludwig van Beethoven. Deel I van de Sonatinereeks: Levens van beroemde componisten verteld aan jonge mensen, onder redactie van Wouter Paap. - Uitg. Nederland's Boekhuis, Tilburg, 1949, 192 blz., Geb. f 5,75, Gecart. f 4,75.
Will. KORTEKAAS, Het wonderkind van Salzburg. Het leven van Wolffgang Amadeus Mozart. Deel II van de Sonatinereeks. - Uitg. Nederlands Boekhuis, Tilburg, 1949, 191 pp., Geb. f 5,75, Gecart. f 4,75.
Met deze twee componisten-biografieën heeft een nieuw type in de Nederlandse boekenwereld zijn intrede gedaan. Eigenlijk 't ei van Columbus! Er bestonden in ons land reeds biografieën voor de jeugd maar nog niet van componisten. De verdienste van beide boeken is, dat de levensloop der behandelde componisten met levendige fantasie omweven aan het geheugen van jeugdige lezers wordt toevertrouwd, terwijl toch deze franje streng geconcentreerd blijft om de historische feiten, die door de auteurs vrij grondig zijn bestudeerd.
Vooral het boek over Beethoven is geschreven met frisse fantasie die altijd 'niveau' houdt. Deel 2 is eenvoudig van stijl door veelvuldige toepassing van enkelvoudige zinnen, die zelfs een kind in zich kan opnemen; daarom vallen de citaten uit oude Nederlandse dagbladen enigszins uit de toon.
Tot de kleine vergissingen behoren in deel 1: het verhaaltje over Goethe en Beethoven in Teplitz (pag. 121), dat ontleend moet zijn aan een onechte brief van Beethoven aan Bettina Brentano; in deel 2: de vertalingen van de toonsoort Bes uit het
| |
| |
Duits. Het Duitse B als toonsoort heet bij ons Bes, niet B zoals de auteur blijkbaar meent.
J.C.
E.H. KOREVAAR-HESSELING, De Madonna in de beeldende Kunst. - De Toorts, Heemstede, 1949, 223 pp., 136 afbeeldingen.
Vanaf de vroegste tijden tot heden heeft de Moeder Gods een dominerende plaats ingenomen in het werk der grote kunstenaars en zeer vaak inspireerde zij hen tot de schoonste schilderstukken en beeldhouwwerken.
Het spreekt vanzelf dat niet alleen de persoonlijkheid van deze artisten uit hun werk naar voren komt: ook de sfeer en de mentaliteit van de periode waarin het ontstond gaf er een speciaal accent aan.
Het is - ook voor niet-kunsthistorici - interessant de ontwikkeling te volgen van de Madonna-voorstelling doorheen de eeuwen en de visie der verschillende kunstenaars uit de zo andere tijdsperioden op dit eendere onderwerp: de Madonna te leren kennen.
Hoe heel anders werd aan de Moeder Gods gestalte gegeven in de oud-christelijke kunst, in de middeleeuwen, de renaissance-tijd, barok en moderne kunst!
In dit rijke boek van mevrouw Korevaar-Hesseling vindt de lezer over elke dezer belangrijke cultuurperioden een beknopte kunstgeschiedenis rond de Madonna-figuur, terwijl hij vele vruchten van Haar inspiratie bewonderen kan via de 136 goede afbeeldingen.
E.W.
Jos. de KLERK, Uit de Schatkamer der Oud-Nederlandse Polyphonie. Eerste deel, Met zeven volledig uitgewerkte muziekvoorbeelden. - Intern. Muziekuitgeverij 'Harmonia-uitgave', Hilversum-Holland, 1949, 96 pp.
Deze kleine studie is een juweeltje. Het is er de schrijver om te doen de meesterwerken van de oud-Nederlandse polyphonie voor mannen- en gemengde koren en ook voor kleine ensembles toegankelijk te maken. Niet alleen brengt hij zeven representatieve koorwerken uit de 15e eeuw in modem notenschrift over, maar hij plaatst ook deze geestelijke en wereldlijke chansons in het vereiste kultuur-historische kader. Het beste wat de musicologie ons over de 15e eeuwse Nederlandse polyphonie te vertellen heeft wordt hier op een even bevattelijke als wetenschappelijk verantwoorde wijze medegedeeld. De wenken voor de interpretatie, de uitspraak en de klank alsmede de juiste analyse van ieder koorwerk, stellen thans onze dirigenten in staat om op een uiterst verzorgde en getrouwe wijze onze muziek die eeuwen geleden Europa beheerste, weer te doen leven.
A. Vandenbunder
Louis PIERARD, Pierre Paulus. - 15 pp., 26 buitentekstplaten, waarvan één in kleur, 24,5 x 18 cm.
Maurice ROELANTS, Edgard Tytgat. - 13 pp., 26 buitentekstplaten, waarvan één in kleur, 24,5 x 18 cm.
Monographieën over Belgische Kunst, 2e reeks. Voor het Ministerie van Openbaar Onderwijs, De Sikkel, Antwerpen, z.j., per deel Fr. 60.
Met een lyrisch enthousiasme verheerlijkt L. Piérard het werk van de Waalse schilder P. Paulus, de uitbeelder van de nederigen uit de kolenstreek, met al hun eenvoud maar ook met hun pathetische grootheid, wat zijn werk menigmaal aan de plastiek van Meunier doet herinneren.
Maur. Roelants gebruikt zijn beste talent, om ons in de 'kinderlijke' maar daarom nog niet altijd gemakkelijk te begrijpen kunst van Ed. Tytgat in te wijden. Hij slaagt er in, ons het werk van deze schilder te leren bekijken met diens eigen verrukte, 'nooit verflauwde bewondering voor die paradijsattributen' van kermissen, mallemolens en foorwagens, of voor de wonderbare wereld die aan het raam van onze kamer voorbijtrekt. Enkele der reproducties maken deze monografie minder geschikt voor schoolbibliotheken.
A. Deblaere
| |
| |
| |
Sociologie en economie
VERSTRAELEN, Inleiding tot de Geschiedenis van de Arbeidersbeweging. Sociaal-Economische Studiën, Dl 5. - A.C.V., Brussel, 1949, 200 pp., Fr. 50.
De voornaamste verdienste van deze Inleiding bestaat hierin dat ze ons niet enkel de 'onverdiende ellende' van de arbeidersstand in de vorige eeuw beschrijft maar ons tevens de achtergrond er van, nl. de industriële omwenteling en de materialistische liberale mentaliteit waarin ze voltrokken werd, in zijn schrille werkelijkheid voorhoudt. Daardoor geeft zij ons een volledig beeld van hetgeen wij noemen mogen: de zwarte eeuw van de arbeidersstand en maakt zij het ons mogelijk vast te stellen wie moet verantwoordelijk gesteld worden voor de toenmalige misstanden.
K. du Bois
L'Entreprise et son destin: rapports préparés par J. BOONEN, Jean LANNOYE, Jacques LOHEST, Pierre LOUVEAUX, Jean MICHIELS. - Association des Patrons et Ingénieurs Catholiques de Belgique, Bruxelles, z.j., 137 pp., Fr. 35.
Het vraagstuk van de structuurhervormingen, en in de eerste plaats van de medezeggenschap der werknemers in de onderneming, staat in het middelpunt van de belangstelling der christelijke werkgevers. Hun organisatie bestudeerde het en de 'Regionale de Bruxelles' biedt ons hier de tekst aan van een 'Rapport sur les relations industrielles en studies over L'Entreprise, Communauté du travail, Le sort du profit, L'Autorité dans l'entreprise, Economie de marché ou économie de commandement, die zij verleden jaar bespraken.
Men zal ze met belangstelling lezen. Wij hadden echter een nauwkeuriger bepaling gewenst van het ingenomen standpunt. De opstellers blijven wel eens weifelend waar het gaat om de kern van het vraagstuk. Een paar opmerkingen over de houding van de werknemers en van hun organisaties laten uitkomen dat men tracht elkanders standpunt te begrijpen en te benaderen, maar dat niettemin de tegenstellingen blijven bestaan.
K. du Bois
Prof. Dr C. van GESTEL, O.P., Inleiding tot de sociale leer der Kerk. - 't Groeit, Antwerpen, H. Nelissen, Bilthoven, 1949, 96 pp., Fr. 42.
Pater Van Gestel biedt ons hier een Inleiding aan in de volle zin van dat woord: hij leert ons nl. waarom de H. Kerk zich met het maatschappelijk vraagstuk moet inlaten en wat, uit dat vraagstuk, het onderwerp zal uitmaken van hare lering. Daarna handelt hij over de wijze waarop ze ons die lering meestal meedeelt, nl. door encyclieken, en zet hij uitvoerig uiteen wat noodzakelijk is tot een juiste interpretatie van die pauselijke documenten. Die interpretatie zal ons de ware toedracht doen beseffen van hetgeen de encyclieken ons voorhouden en ons helpen er uit af te leiden wat zij ons werkelijk opleggen, aanraden of verbieden aangaande ons optreden op maatschappelijk gebied. De bedoeling van de schrijver is voorzeker niet de betekenis van de encyclieken te minimaliseren, maar elk eenzijdig interpreteren en.... aanwenden er van te voorkomen. Door een kernachtige en duidelijke uiteenzetting van het moeilijk onderwerp dat hij behandelt, heeft P. van Gestel ten volle zijn doel bereikt en is hij voor ons een veilige gids bij het bewandelen van een pad waarvan wel eens de moeilijkheden niet voldoende beseft worden.
K. du Bois
Wilh. ROEPKE, Civitas Humana. Vert. uit het Duits. - Elsevier, Amsterdam-Brussel, 1949, XI-337 pp., Fr. 179.
In zijn merkwaardig boek 'Civitas humana' komt Prof. Dr W. Röpke, de Geneefse hoogleraar in de staathuishoudkunde, op tegen de 'uitholling' van de menselijke persoonlijkheid en bindt hij de strijd aan tegen
| |
| |
de dogmatische ordening van het economisch leven.
Als elementen uit zijn cultuurdiagnose vermelden wij vooral de dwaalwegen van het rationalisme, de staatsstructuur met haar tegenwichten, het probleem van de massa en de proletarisatie. Om sociologische en om strict economische redenen veroordeelt hij zowel de jungle economie van het liberalisme als de commando economie van het collectivisme, want geen van beide kan de middelgrote bedrijven in stand houden, de agrarische kern van de maatschappij bewaren, de conjunctuurbewegingen uitschakelen of verzachten, de internationale economie op vreedzame wijze ordenen. Alleen de 'derde weg' kan een politieke, juridische en economische structuur uitbouwen waarin de fundamentele menselijke vrijheden gewaarborgd blijven en de noodzakelijke maatschappelijke ordening gerealiseerd wordt.
Graag hadden we aangetoond gezien welke krachten uit de vrije markteconomie voortdurend streven naar een monopolistische structuur en met welke 'institutionele' middelen de gemeenschap het vrije markt-mechanisme steeds weer zal redden.
J. de Mey
| |
Geschiedenis
Prof. Dr J. VERSCHUEREN, S.J. Algemene historische Atlas voor staatkundige, economische en culturele geschiedenis. Tweede herziene en bijgewerk te druk. - Brepols, Turnhout, 1949, VII - 78 pp. (kaarten) - 22 pp (register), ingen. Fr. 175, gecartonn. F. 200.
In deze historische atlas zijn een 250 kaarten opgenomen van af Oud-Egypte en Babylonië tot Europa na de tweede wereldoorlog (1948). Zo krijgen België en Nederland - steeds samen behandeld - 21 kaarten (pp. 41-46), Frankrijk 12 (pp. 33-36), Duitsland eveneens 12 (pp. 37-40). De kaarten zijn fijn afgewerkt en de kleuren met zorg gekozen; onderaan elke bladzijde staat een gedrongen historisch commentaar, en achteraan de atlas geeft een uitvoerig register van 110 lange kolommen alle eigennamen op.
Slechts één wens voor de volgende druk. Indien de kaarten niet systematisch, d.i. per land, geordend waren, maar strict chronologisch, zou de bruikbaarheid van de atlas nog aanmerkelijk verhoogd zijn. Want met uitzondering van de nationale geschiedenis behandelt de professor en de leraar in de geschiedenis zelden de historie van één land de eeuwen door; hij verlangt dan ook de kaarten van alle landen in een bepaalde tijd bij elkaar te vinden.
Zoals de aardrijkskundige atlas van dezelfde auteur voor de aardrijkskunde is deze historische atlas voor alle geschiedenisonderricht van het middelbaar en zelfs hoger onderwijs een uitstekend hulpmiddel.
M. Dierickx
Christopher DAWSON, Vooruitgang en Religie. Een historisch Onderzoek. Uit het Engels vertaald door Dan. Houtman. - Sheed & Ward, Brussel; De Koepel, Nijmegen, 1948, 224 pp., ingen. Fr. 80, geb. Fr. 105.
Onder de hedendaagse kultuurhistorici staat de Engelse hoogleraar en katholieke bekeerling Chr. Dawson geheel vooraan. Zijn meesterlijke studie 'Progress and Religion', die voor het eerst verscheen in 1929 en sindsdien herhaaldelijk werd herdrukt en in verscheiden talen vertaald, getuigt van zijn scherp en juist inzicht in het kultuurprobleem. In een eerste deel toont hij hoe de vooruitgangsgedachte in de XVIIIe en de XIXe eeuw voor velen een mythe en zelfs een religie geworden was, maar hoe ze de gekoesterde verwachtingen heeft beschaamd en de hedendaagse mens onbevredigd laat. Het tweede deel is gewijd aan de godsdienstige factor. De religie leidde de primitieve volkeren in hun schuchter opgaan naar een beschaving, en blijft ook natuurnoodwendig verbonden met alle echte kultuur. Het Christendom redde het Westen van een wegzinken in het barbarendom toen de oude wereld onderging, en schonk Europa een
| |
| |
harmonische synthese van religie en wetenschap, van natuur en bovennatuur. Dan ontleedt de grote denker het proces van de secularisatie van onze christelijke kultuur en hier is hij werkelijk ongeëvenaard. Wij kennen geen denker die van uit de geschiedenis zo een dieptekijk geeft op de hedendaagse malaise van onze gelaiciseerde kultuur.
M. Dierickx
A.M. JACQUIN O.P., Histoire de l'Eglise. Tome I. L'Antiquité chrétienne, 1929; Tome II. Le haut Moyen Age, 1936; Tome III. La Chrétienté, 1948. - Desclée De Brouwer, Parijs, XVI-698, 683 en 1038 pp.
Dit werk is heel wat uitvoeriger dan de Geschiedenis der Kerk onder redactie van de Plinval en Pittet (zie K.C.T. Streven, II, pp. 650-653): het eerste deel gaat tot aan de invallen der Barbaren, het tweede tot aan Karei de Grote, het derde tot aan het einde van de Investituurstrijd (1122). De auteur, ereprofessor van de universiteit van Freiburg in Zwitserland, wil niet een handboek schrijven, maar hij richt zich 'au grand public catholique, surtout aux jeunes gens et aux prêtres du ministère qui cherchent une Histoire de l'Eglise, suffisamment informée et d'une lecture aisée' (I, p. XV). Hij is hierin ook geslaagd. Doordat het hele werk van één schrijver komt, is het uit één stuk en sterk geconcipieerd. Terecht volgt de auteur niet de strict chronologische orde, maar beschrijft in elk hoofdstuk een gesloten geheel, zoals b.v. het kloosterleven in de eerste vier eeuwen, de H. Joannes Chrysostomus, de Spaanse Kerk, de missies in het Oosten, het Monothelisme, Photius, het Byzantijns Schisma, de eerste Kruistocht, enz. In aanhangsels behandelt hij enige belangrijke detailkwesties als de komst van Petrus te Rome (I, pp. 61-67), het doopsel van Clovis (II, pp. 329-333), de pausin Johanna (III, pp. 231-235). Voegen wij hier nog aan toe, dat een of twee ondertitels op elke bladzijde het lezen vergemakkelen, en dat achter elk deel een personen- en plaatsenregister en een alfabetische tafel der voornaamste onderwerpen zijn ingelast, dan zal men begrijpen, dat deze degelijke vlot geschreven, uitvoerige Kerkgeschiedenis werkelijk grote diensten kan bewijzen. Gezien de opzet, is de lezer verwonderd dat het werk niet geïllustreerd is.
M. Dierickx
Dr P. Em. VALVEKENS, O. Praem., De inquisitie in de Nederlanden der zestiende eeuw. Reeks 'Catholica' V: Kerkgeschiedenis, nr 1. - De Kinkhoren, Brussel-Amsterdam, 1949, 347 pp., gen. Fr. 110.
Een posthuum werk van de journalist-historicus P. Em. Valvekens, een vulgarisatiewerk berekend op een ruim katholiek publiek. Aan de hand van de beste synthesen over dit netelig onderwerp schetst de auteur eerst de geschiedenis van de inquisitie en haar procedure in het algemeen om daarna meer uitvoerig de inquisitie in de Nederlanden in de roerige zestiende eeuw uiteen te zetten. Het geheel is onderhoudend geschreven en met de uitgesproken bedoeling de historische waarheid weer te geven.
De auteur legt er terecht de nadruk op, dat men deze betwiste instelling in haar tijd moet terugplaatsen om ze te begrijpen en rechtvaardig te beoordelen: 'Pour comprendre l'inquisition il faut se faire une âme d'ancêtre' schreef Vacandard.
Toch wil het ons voorkomen dat de auteur met lichte voet over tal van moeilijkheden heenstapt. Dat de veroordeling van Galilei het natuurwetenschappelijk onderzoek der Katholieken ten zeerste heeft gehinderd en ook wel verhinderd, schijnt hij niet te weten. De moeilijkheden die de veroordeling van de heilige Jeanne d'Arc door een kerkelijk tribunaal stelt, en die P. Doncoeur in de Jeanne d'Arc-film zo schitterend oploste, gaat de schrijver uit de weg. Als de protestanten voorgesteld worden als 'grappenmakers', 'gedebandeerden of verholen opstandigen', enz. (pp. 341 en passim), dan wordt het eer een caricatuur. Men kon meer voorbeelden aanhalen.
Dit boek is dus niet een grondige wetenschappelijke studie, wel een prettig geschreven, degelijk, verhelderend vulgarisatiewerk.
M. Dierick
| |
| |
Rudolf ROCKER, Die Entscheidung des Abendlandes. - Verlag Fr. Oetinger, Hamburg, 1949, 2 dln van samen 799 blz., halflinnen: DM 28; geheel linnen: DM 32.
De auteur moest kort na Hitlers machtsovername Duitsland verlaten. Zijn persklaar boek verscheen aldus eerst in Spaanse, Engelse en Nederlandse vertaling en kan nu pas in de originele tekst verschijnen.
Een menigte kultuurhistorische problemen worden belicht van uit het standpunt, dat de vrijheid het opperste goed van de mens is. De auteur loopt storm tegen alle vormen van staatsverafgoding: in de religie ziet hij vooral een middel tot onderdrukking; de democratie steunend op de soevereiniteit van het volk leidt tot dwang door de massa; het Marxistisch centraliserend socialisme eveneens; ook het kapitalisme en het opvoeren der techniek zonder groeiende moraliteit, leiden tot slavernij. In het tweede deel richt hij van verscheidene zijden een aanval tegen het nationalisme. Het liberalisme echter, met als grondprincipe dat de Staat zichzelf zoveel mogelijk overbodig moet maken, bewondert hij uitbundig, al stipt hij bij de liberalen zelf heel wat tekorten aan.
Dit echt Duits 'grübelnd' boek stemt tot nadenken, en men begrijpt dat Thomas Mann, Albert Einstein en Bertrand Russell er lovend over schreven. Het is echter groen en rijp samen: naast uitstekende bladzijden over het gevaar van het steeds toenemend ingrijpen van de Staat op alle gebied, zijn er ook van die eenzijdige, verwrongen voorstellingen, die karikaturaal aandoen.
M. Dierickx
Ph. SCHMITZ, O.S.B., Histoire de l'Ordre de Saint Benoît. Tome V. Oeuvre civilisatrice du XIIe au XXe siècle. Première Partie - Les Editions de Maredsous, 1949, 352 pp.
Na in de twee vorige delen de uitwendige en de constitutionele geschiedenis van de Benediktijnerorde sinds de XIIe eeuw gegeven te hebben, behandelt de geleerde monnik van Maredsous in dit deel de intellectuele activiteit in dezelfde periode, om later in een zesde en laatste deel de artistieke bedrijvigheid en de Benediktijnse spiritualiteit uiteen te zetten. Schematisch en overzichtelijk schetst de auteur het aandeel der Benediktijnen in de landbouw, handel en nijverheid, in het beheer der goederen en de werken van barmhartigheid. Belangrijker is de invloed van de zonen van St. Benediktus op het geestesleven: terwijl verscheidene als theologen naam maakten, heeft de Orde op het gebied van het kerkelijk recht (sinds het einde der XIIe eeuw) en van de philosophie weinig gepresteerd; haar grootste verdienste echter ligt op het gebied der geschiedenis: namen als Mabillon en de Mauristen zeggen genoeg. Al komen er in dit deel zeer veel namen en titels van werken voor, toch heeft de auteur ons een tamelijk leesbare tekst geschonken.
M. Dierickx
Dr G. RENSON, Frederik Perrenot en zijn strijd met Willem van Oranje. Kath. VI. Hogeschool-uitbr., Nr 405. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen-Brussel-Gent-Leuven, 1949, 54 pp., Fr. 25.
Deze brochure is een gedrongen synthese van een onuitgegeven belangrijke doctoraatsdissertatie 'Frederik Perrenot, heer van Champagney. 1574-1584'. De auteur brengt een menigte nieuwe gegevens over deze broeder van Granvelle, goeverneur van Antwerpen en later van Gent. Het samenballen van een massa details in een korte tekst belemmert wel enigszins het vlot lezen.
M. Dierickx
A. CASSIMAN, Sint Poppo. De grootste Burger van Deinze 978-1048. - Lannoo, Tielt, 1949, 166 pp.
De H. Poppo was eerst ridder en pelgrim naar het H. Land, dan monnik, abt van Stavelot en vooral een groot kloosterhervormer. In 1948 werd zijn Mis in het proprium van het bisdom Gent opgenomen en in 1949 heeft het Poppospel duizenden naar Deinze gelokt. Daarom zal deze biografie, die geen critische studie wil zijn maar een volksverhaal, velen interesseren.
M. Dierickx
| |
| |
Geschiedenis van België in het kader van de algemene geschiedenis, onder leiding van L. VERNIERS en P. BONENFANT. I. Dl: Van de oorsprong tot en met de XIVe eeuw, door P. BAEKENS. - De Boeck, Brussel, 1949, 141 pp., geïll., Fr. 45.
Dit handboek ten gebruike van de vierde-graad-klassen van het lager onderwijs en de eerste klassen van het middelbaar, geeft een boeiend, prettig en juist overzicht van de Belgische geschiedenis tegen de achtergrond van de algemene geschiedenis, van af de voorhistorische tijden tot aan de intrede van de Boergondiër (1384). Al worden lovende woorden over Jesus-Christus geschreven, toch spreken de enkele zinnen over het ontstaan van het Christendom niet van het goddelijke in Christus en Zijn Kerk.
M. Dierickx
P. Antonellus VERSCHUERE O.F.M. De Minderbroeders te Eekloo. 1649-1949. - Sint Franciscus-drukkerij, Mechelen, 1949, 139 pp.
In een prettige verhaaltrant met veel oud-Vlaamse citaten geeft de auteur een overzicht van het leven en het werk der Minderbroeders te Eekloo van 1649 tot 1797 en van 1866 tot 1949. Het met enkele platen verluchte boekje zal niet alleen de bewoners van Eekloo interesseren, maar is ook een bijdrage tot de geschiedenis van het kloosterleven in Vlaanderen.
M. Dierickx
| |
Romans
J.W. HOFSTRA, Een man alleen. - H.P. Leopold, Den Haag, 1949, 216 pp., f 5,90.
Als men Hofstra's roman 'knap' noemt, zoals dat tegenwoordig betaamt, heeft men nog maar de minste van zijn goede kwaliteiten vermeld. Dit verhaal is geen louter psychologisch en literair experiment. De schrijver voert hier levende mensen ten tonele, die voor hem niet louter proefkonijntjes zijn. Neen, hun lot gaat hem - en dus ook de lezer - ter harte. Het zijn mensen met grote fouten en gebreken, maar zij hebben nog voldoende bewustzijn van iets hogers om het eeuwige heimwee van hun hart te laten verstikken door de roes van de al te luidruchtige wereld, waarin zij zich bewegen.
Technisch gezien is de intrige van deze roman - als men hier al van een intrige spreken kan - die van een short-story. Een aantal mensen komen min of meer toevallig bij elkaar, een moord heeft plaats (die overigens niets met moorden uit detectiveverhalen te maken heeft) en ze staan plotseling voor het mysterie van de dood. Vanuit dit centrum tekent de auteur nu in ieder hoofdstuk het karakter van een der hoofdfiguren. En dit in een strakke en sobere stijl, die, glashelder en hard soms, mensen en feiten voor ons zet.
Ofschoon het verhaal niet opwekkend is, is het evenmin pessimistisch. Deze kijk op de ellende van een mensenleven is niet somber, wel eerlijk. Hier worstelt het goede met het kwade en de overwinning van het goede blijkt mogelijk. Hofstra's roman lijkt ons tot het beste te behoren van wat er in de laatste tijd in Nederland verscheen.
Bern. van Meurs.
André DEMEDTS, In het Morgenlicht. - De Kinkhoren, Brussel-Amsterdam, z.j. 310 blz., Frs 75 en 110.
Deze roman is een vervolg op 'Voor de Avond valt'. Ofschoon beide boeken afzonderlijk kunnen gelezen worden, blijft toch veel onbegrijpelijks in het tweede zo men niets afweet van het eerste. Het is de geschiedenis van een boerenfamilie omstreeks de jaren 1860. Moeder Mathilde kwijnt en sterft betrekkelijk jong aan de gevolgen van de kanker; de vader, Karel Van Leyda, is de meest raadselachtige van alle personages; hij laat zijn ouderlijk erf vervallen, geeft zich over aan de drank, en blijkt achteraf toch een veel beter mens te zijn dan zijn huisgenoten het meenden. Zij hebben vijf kinderen: de jongste, Alfred, is ziekelijk, sterft jong, slachtoffer van vaders drankzucht; Cecilia gaat naar
| |
| |
het klooster, Rosa trouwt, de mislukte student Edmond trekt naar Amerika samen met zijn oom Ferdinand. Het gaat echter vooral om Hugo, een echte vastberaden koppige Van Leyda, naar het hart van zijn grootvader; hij is het die de hoeve weer opwerkt, alle moeilijkheden overwint.... Ten slotte huwt hij dan toch met Friederika Leenknecht een dochter uit een familie waarmee de Van Leyda's sinds jaren in ruzie liggen.
Alles samen een goed verhaal, vlot leesbaar, gezond, met menige treffende bladzijde. Wij moeten ook een paar tekorten aanstippen: die boerenmensen práten te veel, en zeggen te véél; er blijft te weinig over voor de lezer zelf. En bovendien is het jammer dat ze zo stijf spreken, zo'n gemaakte taal, met ettelijke plechtige schrijf taalwoorden. Demedts schrijft 'ongeveer' algemeen beschaafd Nederlands, en vervalt dan opeens, blijkbaar bewust, in een soort Vlaams, en dit vooral in de dialogen. Zijn werk lijdt er zeer onder.
Niettegenstaande deze aanmerkingen blijft zijn roman een verdienstelijk boek.
J. Noë
Evelyn WAUGH, Work Suspended, and other stories. - Chapman & Hall, London, 1948, 239p., 7s. 6d.
Het titelstuk is een 100 pagina's lang roman-fragment. Mr. Waugh kan de onderbreking waarschijnlijk beschouwen als een van de goede effecten van de laatste oorlog. De rest van het boek bestaat uit een verzameling short-stories van gevarieerde waarde.
v.d.P.
Elisabeth ZERNIKE, Een Vrouw als zij. - De Salamanderreeks, N.V. Em. Querido's Uitg., Amsterdam, 1949, 243 pp., f 1,90 per deel.
Deze vrouw is een gescheiden vrouw, die alleen woont op een dorp, waar men van 'een vrouw als zij' niet veel begrijpt. Totdat haar man tot haar terugkeert nadat de vrouw, die met hem samenleefde er van door is gegaan. Een gevoelig, misschien ietwat overgevoelig verhaal, waarin dit gevoel de plaats inneemt van duidelijke religieuze opvattingen.
B.v.M.
Aar van de WERFHORST, De Eenzame. - Em. Querido's Uitg., Amsterdam, 1949, 298 pp., geb. f 6,90.
Een jongeman, die een eenzame jeugd achter zich heeft, trouwt tenslotte en het ziet er naar uit, dat alle voorwaarden voor een gelukkig huwelijk aanwezig zijn. Toch laat de man zich verleiden door een andere vrouw en maakt zo zijn huwelijk stuk.
Het gegeven is niet nieuw en de verteltrant van de schrijver biedt te weinig variatie om blijvend te boeien, al blijkt uit zijn stijl wel talent. Maar de roman mist vaart en diepte en zo komen we slechts moeizaam naar het einde.
B.v.M.
Arthur van SCHENDEL, Een zwerver verliefd, Een zwerver verdwaald. Nederl. uitgave in één deel, 1ste druk. - Uitg. J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1949, 168 pp., f 4,30 en f 5,90.
Van Schendels hier vermelde boeken nog aan te prijzen, is overbodig. Bekend en geliefd zijn deze beide schrifturen uit zijn vroege jaren. Nog voelt de lezer met welk een liefde en overgave deze twee delen geschreven zijn. Mag het tweede deel iets achterstaan bij het eerste, tezamen mogen ze tot de klassieke werken - in de edelste betekenis des woords - gerekend worden. Er komen zeker zwakke plekken in deze 'Zwervers' voor - reeds Scharten wees hier vroeger op - doch werken van zulk een gedragen taalschoonheid en zulk een vloeiend rhythme, blijven een waar kunstgenot voor elke taalgevoelige lezer. 'Een zwerver verliefd' en 'Een zwerver verdwaald' zullen om de genoemde stijlschoonheden en om de fijnzinnige uitbeelding van de hoofdfiguur een sieraad blijven van onze letteren. Ze behoren tot het beste wat Van Schendel ons heeft gegeven.
Joh. Heesterbeek
|
|