| |
| |
| |
Iets over hagiographie en 'Monsieur Vincent'
door J. Colsen C.M.
HAGIOGRAPHIE is een bepaald genre met eigen wetten, regelen, normen en methode. Welke zijn deze?
Met algehele instemming lees ik in K.C.T. Streven van October 1.1.:
'Een echt heiligenleven... is alleen datgene wat er werkelijk ergens ter wereld, onder de reële invloed van Gods genade, beleefd werd. Dat is onaanraakbaar. Wie daaraan verandert, prutst en knoeit aan Gods werk. Men heeft dat te nemen, zoals het daar ligt of lag, of men moet iets anders gaan ondernemen... Wie het leven (van een heilige) wil beschrijven, kniele met deemoed en onthechte dienstbaarheid geheel onbaatzuchtig voor de goddelijke feiten en beschrijve die met niets anders. Men heeft zich daaraan te houden, of men moet geen echt heiligenleven willen schrijven.
'Daarbij doet zich nog het onloochenbare feit voor, dat we het leven van vele heiligen voor grote delen niet kennen... Wat men niet weet en toch neerschrijft, is fantasie... niet dat werk van God en mens, dat toen en ginds op aarde werd gewrocht.'
Deze heldere, algemeen geldende formule van Pater A. van Groenewoud O.P. is reeds zeer waardevol. En voor zijn doel (een afstraffing van Werfels 'Lied van Bernadette'), afdoend. Voor een volledige methode misschien nog te algemeen.
Rector de Rooy, op het einde van zijn zeer verdienstelijk 'Monsieur Vincent', pag. 404 et seq. gaat daar nader op in:
'De laatste vraag die een heiligenleven oproept, is: hoe heeft de genade deze mens aangegrepen? Het antwoord op deze vraag kan slechts zeer gebrekkig gegeven worden door de historische kritiek. Zij kan hoogstens vaststellen, dat een bepaalde mens plotseling of na verloop van lange tijd geheel anders is gaan handelen dan te voren, dat in hem nieuwe motieven tot ontwikkeling zijn gekomen, waardoor zijn handelen, denken en streven voortaan gedragen worden. Men kan wellicht nauwkeurig het ogenblik aangeven, waarop dit nieuwe een aanvang nam. Maar het hoe en waarom zijn verborgen.
'God bouwt het werk van Zijn genade op de natuur. Hij neemt het natuurlijke op in de goddelijke sfeer en doordringt het met Zijn kracht. Onder die nieuwe bezieling gaat het natuurlijke anders wer- | |
| |
ken en anders reageren, maar daarmee heeft het toch niet opgehouden natuur te zijn... (Dit) betekent niet, dat God aan het natuurlijke niet raakt. Hij laat weliswaar het zuiver menselijke in zijn grondtrekken onaangetast, maar Hij kan de individuele ziel wel danig in haar natuurlijke kern aangrijpen, want het bederf der zonde heeft de wortels van het bestaan vergiftigd. God breekt dikwijls de individuele aanleg en het natuurlijke karakter tot de grond toe af, om dan met het oude materiaal of met volkomen nieuw materiaal Zijn werk op te bouwen. Een andere maal laat Hij het natuurlijke werkelijk intact en brengt Hij het alleen tot gloeien, zodat het gezuiverd en gelouterd wordt. Sommige heiligen behouden hun natuurlijke ziele-architectuur, andere worden herbouwd in nieuwe stijl. Zo is de hergeboorte, waar Christus van spreekt tot Nicodemus...'
Men kan er over twisten - vak-psychologen, vermoed ik, zullen bedenkingen maken, en theologen ook - of dit alles wel even vast staat als de stelling van Pater van Groenewoud. Om maar iets te noemen: wat bedoelt Rector de Rooy precies met 'het zuiver menselijke dat God in zijn grondtrekken onaangetast laat' waar het even verder heet: 'God breekt dikwijls de individuele aanleg en het natuurlijke karakter tot de grond toe af, om dan met het oude materiaal of met volkomen nieuw materiaal Zijn werk op te bouwen'?
Het wil mij voorkomen, om maar aanstonds bij het begin te beginnen, dat men het criterium van de Kerk moet nemen als uitgangspunt en stevig houvast: een heilige is iemand, die de goddelijke en kardinale deugden op heldhaftige wijze heeft beoefend.
Wie een heiligenleven schrijven wil, een echt heiligenleven, geen roman of geromantiseerde biographie, maar een hagiographie, al is hij nog zo'n vernuftig historicus, scherpzinnig psycholoog of bewonderenswaardig artist, staat voor de vraag: heeft die mens, die toen en ginds op aarde leefde, in heldhaftige graad, de goddelijke en kardinale deugden beoefend?
En wie een literair product over heiligen objectief beoordelen wil, kan onmogelijk deze norm ter zijde laten.
Dit jaar gaf Rector de Rooy een boek uit: 'Monsieur Vincent' (een leven van de H. Vincentius à Paulo) en, naar aanleiding van dat boek, heeft Anton van Duinkerken in 'de Tijd' van 10 September een artikel gepubliceerd: Liefde en werkelijkheidszin, De heilige Vincentius. Duidelijk portret.
Zo objectief mogelijk wagen wij enkele kanttekeningen bij deze beide publicaties, om met een concreet voorbeeld aan te tonen tot
| |
| |
welke gewaagdheden... en erger men komt, wanneer men de wetten en methode van het genre hagiographie niet volgt.
Rector de Rooy dan heeft een zeer verdienstelijk werk geschreven. Interessant, leerzaam, van eruditie boordevol. 'Hij bestudeert,' zo luidt de recensie in 'de Tijd' 'Vincentius in diens tijd. Hij bekijkt de man in zijn werk, met aandacht voor de historische, sociologische en culturele omstandigheden, en wat er bovennatuurlijk is, laat hij zien door een degelijk onderzoek in te stellen naar de grondslag dier bovennatuurlijke verschijnselen, dat is: het gegevene van de natuur.'
In 'Monsieur Vincent' wordt inderdaad geschiedenis gepleegd. In overstelpende mate zelfs. Elke biograaf of hagiograaf kan niet anders dan 'zijn held bekijken met aandacht voor historische, sociologische en culturele omstandigheden'. Immers, er leefde toen, daar, in die omstandigheden, die mens!
Maar primair gaat het om die mens. En secundair om de rest.
Joh. van Spaandonk (Missiefront H. Vine, à Paulo, 15 Sept. '49) heeft dat goed gezien: 'Het is of de Rooy telkens, als er iets of iemand ter sprake komt, een greep doet in zijn kaartenbak naar de alphabetische fiche, waarop alles over die persoon of zaak staat genoteerd, welke hij dan los van het geheel uitwerkt, het moet gezegd, grondig en meesterlijk; zo is het boek een verzameling prachtige filmopnamen, die niet tot een sluitend rhythmisch geheel zijn samengebracht; het boek geeft de indruk te zijn een encyclopedie omtrent Vincentius en zijn tijd.'
Mijn grieven tegen het verdienstelijke boek - er zijn zeer bruikbare, zeer kostbare elementen in aan te wijzen en de talenten van de schrijver zijn vele - gaan veel verder, want raken de essentie.
Is het wel een hagiographie?
De Rooy zelf noemt zijn boek: het epos der menselijke goedheid.
Voor een heldendicht ter ere van een echte heilige, een canonisatus, doet die titel ietwat vreemd, veel te flets aan.
Immers, het specifieke van de heilige is de bovennatuurlijke, goddelijke liefde, met een stoet van goddelijke en morele deugden, geworteld in de heiligmakende genade, gesterkt door de gaven van de H. Geest en geactiveerd door genaden van bijstand.
Zonder twijfel bestaat er harmonie, aanpassing tussen natuurlijke en bovennatuurlijke krachten. Maar om heilig, om goddelijk te doen leven, moeten de bovennatuurlijke krachten de natuurlijke genezen, richten, beter gezegd, sublimeren en verheffen. Dat wil zeggen, dat de bovennatuur, dat de genade, om iemand heilig te doen leven, de door
| |
| |
de erfzonde gekwetste natuur, de gemakkelijk verkeerd gerichte of verkeerd zich willende richten krachten, voortdurend in bedwang moet houden en bestrijden door ascese, de natuur moet buigen en beheersen (gratia sanans) om haar tegelijkertijd te kunnen verheffen (gratia elevans). Het is het gezond-geblevene en gezond-gemaakte dat verbovennatuurlijkt wordt. Nog anders gezegd: alleen het goed-gericht natuurlijke wordt verbovennatuurlijkt. Het verbovennatuurlijkte richt dan weer het natuurlijke meer en meer naar God.
Dit spel nu van natuur en bovennatuur, deze divina comedia, kan inderdaad slechts zeer gebrekkig door de historische kritiek worden achterhaald. Daarom zij men met het toepassen van heiligen-psychologie op een bepaald persoon uiterst voorzichtig. Een enkel voorbeeld: pag. 409 lees ik: 'Waarschijnlijk heeft Vincentius op een bepaald moment van zijn leven een afgrond gezien'.... en pag. 410 'het ogenblik waarop de beslissing viel is waarschijnlijk de scène, die zich afspeelde in de Parijse dakkamer, waar Vincentius ziek lag, toen de beschuldiging van diefstal hem overrompelde...'
Waar dit laatste voorviel in 1609 of 1610 is de veronderstelling van de Rooy niets meer dan.... een veronderstelling, zonder grond.
Het is veel en veel waarschijnlijker dat het proces van heilig-worden oneindig meer gelijdelijk is gegaan. Het is bijna zeker dat er bij Vincentius van plotse ommekeer geen sprake is, dat de verstrengeling van schone tendenzen met tamelijk aards-gerichte - dit minder perfecte hoeft men daarom nog niet zondig te denken - heel wat tijd van node heeft gehad, om de eerste, onder invloed van de genade, volledig te doen uitgroeien en de tweede totaal te beheersen. Rector de Rooy bestudere eens de documenten 24 en 31 van deel XIII St. Vincent de Paul. Correspondance, Entretiens, Documents, van Pierre Coste. Paris, Lecoffre. Hij zal dan zien dat het tot 1626 heeft geduurd eer Vincentius afstand deed van zijn parochie Clichy, die hij in 1613 reeds verlaten had, en pas in 1630 - scrupelgeld zou men het kunnen noemen - aan een van zijn opvolgers, pastoor Souillard, de vier honderd pond terug schonk, die hij bij het resigneren van zijn ambt, wel niet wederrechtelijk, maar toch niet geheel magnaniem bedongen had.
Men is zeker dichter bij de waarheid, wanneer men het tijdperk 1610-1620 beschouwt als groei- en zuiverings- en louteringsproces, om met de Rooy te spreken, en, als uiterste eindterm, 1630 neemt. Dan volgen nog minstens dertig schone jaren van heldhaftig deugdenleven, van echte heiligheid.
Henri Bremond ziet dat alles veel juister, want veel dieper. Het
| |
| |
complex van invloeden, dat met de genade op Vincentius inwerkt, is zijn omgang met de Bérulle, met Franciscus van Sales, met Jeanne de Chantal en tal van in-christelijke, mystieke persoonlijkheden der Contra-Reformatie in het christelijk-virulente Paris van die tijd. Hij ontvangt en geeft daar tegelijk. Zijn rijke natuur gedijt er voortreffelijk; stoere plant in goede aarde en gunstig klimaat.
Is het boek van de Rooy wet voldoende historie?
'Wat men niet weet en toch neerschrijft is fantasie'.
Het wil mij voorkomen dat de Rooy te veel fantaseert. Zo pag. 19: 'Als Vincentius werkelijk gelijk heeft met zijn geboortejaar (Vincentius heeft werkelijk gelijk. J.C.) moet hij dus gezorgd hebben dat op zijn wijdingsbrieven... een fictieve leeftijd vermeld stond... Een valse datum op zijn documenten zal Vincentius geen gewetenswroeging hebben veroorzaakt.'
Het is veel eenvoudiger: er stond helemaal geen leeftijd op vermeld. Zie Coste XIII, documenten 1 tot en met 8.
Pag. 406 komt de Rooy er heftig op terug: 'Als brieven met valse datum zijn doel dienstig konden zijn en dit bedrog overigens niemand schade deed, belastte het Vincentius' geweten niet in het minst...'
Schrijft men zo geschiedenis? Waar zijn de bewijzen?
Op bladzijde 30 nog gewaagder: 'Zo trok Vincentius als priester de wereld in. In zijn armelijke bagage had hij enkele brieven met valse data en een verklaring van de universiteit van Toulouse dat hij zeven jaar theologie had gestudeerd. Een zeer verwarde chronologie! De gehele jeugd van Vincentius is er door in een mist gehuld en later heeft hij er zelf geen raad mee geweten om de eerste jaren van zijn jeugd naar waarheid te construeren; hij zou te veel lichtzinnige machinaties hebben moeten onthullen...'
Arme Pierre Coste, die heel uw leven hebt besteed aan de prachtige, kritisch-verantwoorde uitgave van uw standaardwerken: Le grand saint du grand siècle (drie delen) en St Vincent de Paul. Correspondance, Entretiens, Documents, (veertien delen)! Men heeft u maar te consulteren en de teksten na te zien, om te weten dat men (om te beginnen zijn eerste biograaf Abelly) na de dood van Vincentius de pia fraus heeft gepleegd hem vijf jaar ouder te maken, om zijn priesterwijding in 1600 - Vincentius was toen nog geen twintig - in overeenstemming te brengen met de voorschriften van het Concilie van Trente, dat n.b. in Frankrijk pas in 1615, na registrering van het Parlement, van kracht is geworden.
Men heeft u maar te lezen en de teksten te consulteren om te weten
| |
| |
dat Vincentius zelf op twaalf plaatsen van zijn brieven en getuigenissen over zijn leeftijd en dus over zijn geboortedatum ons de gegevens verschaft die we nodig hebben en dat ze alle, zonder uitzondering, geheel betrouwbaar zijn en precies kloppen. Het zijn I. 593; II. 21; II. 70; III. 488;V. 368; VIII. 89; VIII. 26; VIII. 117; X. 252; X. 283; XI. 364; XIII. 67; XIII. 86. Ze lopen van 1628 tot 1660. Aan de hand juist van deze door Vincentius zelf verschafte gegevens heeft Coste de pia fraus van Abelly en navolgers ontdekt.
Hier en daar is mij de historicus de Rooy niet kritisch genoeg. Bij betwiste vraagstukken kiest hij niet altijd klaar en duidelijk partij. B.v. de vermaarde brieven van 1607 over Vincentius' avontuur in Tunis. De Rooy vermeldt wel dat de waarheid van wat ze behelzen, in twijfel wordt getrokken. Doch verder wordt het stramien door hem, zonder kleur te bekennen, als deugdelijk gebruikt op het weefgetouw.
Een historicus schenke klare wijn.
En waar de Rooy belooft (pag. 17) met iedere legendevorming af te rekenen, zou ik hem willen wijzen op de passus pag. 56 et seq.: 'In 1608 is hij met een diplomatieke zending naar de hoofdstad van Frankrijk gegaan'... Wie Coste aandachtig leest (Le grand saint I. 60) zal het geval zeer ernstig gaan betwijfelen, om niet te zeggen naar het land der legenden verwijzen.
Ook tegen de logica en de psychologie wordt er m.i. in 'Monsieur Vincent' hier en daar gezondigd.
Met een paar nog al krasse voorbeelden meen ik te kunnen volstaan: 'Iedere Gasconjer is een leugenaar... Daarom kan iedere Gasconjer een bedrieger zijn en Vincentius is er bijna een geworden. Als er in zijn leven niet ergens de genade was opgevlamd, had hij even gemakkelijk een struikrover, een kwakzalver of een charlatan kunnen worden. In zijn latere portret ziet men nog de oude slimheid...'
Ik heb me twee streepjes veroorloofd: onder iedere en onder als. Is dat iedere niet de valse voorzanger van een vals koor? En dat als niet minder? Avec des si on met la Seine en bouteille...
Het fraaiste echter levert bladzijde 408: 'Vincentius' oorschelpen zijn ongewoon groot en staan van het hoofd af, omdat deze mens een perfect luisteraar is. Zozeer is hij luisteraar, dat hij volkomen vergeten had de Gregoriaanse melodieën te studeren, die hij als Pastoor van Clichy zo dikwijls nodig had...'
Men zou zo zeggen dat goed horen en goed luisteren zeer bevorderlijk zijn voor het aanleren van de Gregoriaanse melodieën!
| |
| |
Maar dat iemand, die goed hoort, vergeet te leren zingen, naarmate hij perfecter luisteren kan... dat is toch wel ongehoord!
Ondanks deze ernstige feilen, die in het Gesamtbild niet verwerkt worden - gelukkige illogica! - wordt de Vincentius-figuur toch nog enigszins gered. Zij is tenminste nog goed herkenbaar.
Met het zogenaamde 'duidelijk portret' van Anton van Duinkerken is dit niet het geval. Het is er totaal naast. Het is hagiographisch, historisch en psychologisch, volkomen mistekend. Uitgaande van een schromelijke vergissing, die de Rooy tot driemaal toe hardnekkig poneert, en daar omheen jonglerend met allerlei cultuur-historische beschouwingen, die het valse uitgangspunt moeten confirmeren, komt hij tot de verbijsterende conclusie dat Vincentius een heilige leugenaar was.
Zijn betoog - ik citeer letterlijk - komt hierop neer:
'Vincentius loog... Dit betrof niet alleen de betwiste brief van 24 Juli 1607... neen, het betrof zijn hele verhouding tot de feiten, bij zijn geboorte te beginnen, want ongeveer al wat hij hierover zei, is onbetrouwbaar en klopt niet... Er waren in Vincentius beslist karaktertrekken, die wij ons bij een heilige moeilijk kunnen voorstellen... Vincentius was en bleef een Gasconjer. niet alleen door zijn grote neus herkenbaar als een landgenoot van Cyrano de Bergerac en de cadetten van Carbon de Castel-Jaloux, immers ook 'bretteurs et menteurs sans vergogne'... Wat hij aan waarheidsliefde schijnt te missen iri allerlei achterafkomende motiveringen van zijn daden, vergoedt hij aan werkelijkheidszin... Waar hij onwaarachtig schijnt in zijn mededelingen of verantwoordingen, vertoont hij nooit de leugenachtigheid van de dolle fantast... Hij verdraait de feiten naar de omstandigheden. Hij vertelt wat hem gelegen komt... Vincentius loog, maar was geen fantast... Hij gaf ergernis door goed te zijn. De moed die hiertoe nodig was, werd bij hem heldhaftigheid en hierom is hij heilig...'
De vergissing van de Rooy wordt hier nog eens aangedikt, doorkruist moet ik misschien zeggen, door een andere, die meer een denkfout is dan een gebrek aan feitenkennis. Zij betreft het beruchte Tunis-geval.
Laat ik de lezers van K.C.T. Streven over het interessante, ofschoon wat ingewikkelde vraagstuk van Vincentius' Afrikaanse avontuur, zo beknopt mogelijk inlichten.
Van de ene kant is daar de absoluut zeker authentieke brief van 24 Juli 1607, waarin Vincentius in geuren en kleuren, met een over- | |
| |
vloed van details, verhaalt hoe hij tussen Marseille en Narbonne door Turkse zeeschuimers gevangen genomen, op de markt te Tunis werd verkocht, in verschillende handen overging en eindelijk met zijn, door hem bekeerde, meester ontvluchtte, om 28 Juni 1607 in Aigues-Mortes te landen en daarna te Avignon zijn bekeerling met de Kerk te verzoenen.
Van de andere kant wijst de archivaris, Pierre Grandchamp, een specialist op het gebied van barbareske zeeroverij, op tal van onwaarschijnlijkheden, als men niet zeggen moet onmogelijkheden, die Vincentius als feiten vermeldt. Daarbij komt dat geen enkel positief historisch gegeven bij het Afrikaanse avontuur aanknoopt, dat Vincentius zelf er opzettelijk nooit meer van heeft gewaagd en dat hij, op het laatst van zijn leven, in 1658, wanneer hij hoort dat die brief aan de Cornet nog bestaat, bidt en smeekt om teruggave, met de duidelijke bedoeling hem te vernietigen.
Gezien dit alles rijst vanzelf de vraag: In hoever is die brief van Vincentius betrouwbaar? Heeft hij misschien zijn avontuur verzonnen om twee duistere jaren van zijn bestaan te bemantelen? In 1607 is Vincentius zeker geen heilige, doch een middelmatig, aards-gericht priester, die vooruit wil komen in de wereld, die een beneficie, een lucratief ambt zoekt te bemachtigen. De hypothese dat zijn brief van 1607 qua inhoud, gefingeerd, gelogen is, lijkt niet absurd. De hypothese, alhoewel hypothese, zolang geen positieve bewijzen in het geding worden gebracht (Grandchamp erkent zulks) lijkt vele ernstige Vincentius-kenners voldoende gegrond en wetenschappelijk verantwoord, om er rekening mede te houden.
Ook Coste verwerpt ze niet. Hij aarzelt. Hij twijfelt. En als ik me niet vergis, ging zijn twijfel zeker in de richting dat de opwerpingen van Grandchamp eerder sterk dan zwak moeten heten. Zo kan men zijn typisch woord aan Prof. Dagens 'Que voulez-vous, mon ami; il mentait', verklaren. Als... let wel... als Vincentius niet in Afrika is geweest... in de hypothese dat hij zijn avontuur heeft verzonnen, volgt onverbiddelijk: dan heeft hij in dat geval gelogen.
Maar niet, maar dan ook absoluut niet: dus hij is een leugenaar, in de zin dat hij heel zijn leven, ook na zijn bekering, ook in de minstens dertig schone jaren van onbetwiste heiligheid, voor onbetrouwbaar, voor leugenaar moet of kan worden gedoodverfd.
Coste schrijft een biographic in drie delen: Le grand saint du grand siècle, en verklaart: Rien ne nous autorise à douter de sa franchise et de sa droiture. I. 59.
Dat peccatum juventutis - nog immer niet bewezen trouwens -
| |
| |
tot een habitus gaan opschroeven en die vervlechten in het latere leven, met een kolossale vergissing (Vincentius de pia fraus van Abelly aanwrijven, in plaats van zijn eigen, precies kloppende getuigenissen, waarvan twaalf passages onweerlegbaar het bewijs leveren, als feiten te aanvaarden; zie boven) en dan verder in elk algemeen historisch gegeven een confirmatur te suggereren van het verkeerd vooropgezette... het brengt tot verbijsterend resultaat.
In casu tot het resultaat dat een heilige, een echte heilige, een gecanoniseerde, die onzegbaar goed, ergerniswekkend goed, heldhaftig goed is geweest, tegelijkertijd onwaarachtig was en het met de waarheid niet zo nauw nam. Hier is toch werkelijk van hagiographie geen sprake meer. Wie zich waagt aan hagiographie en het waarschuwingssein: 'denk er om, u hebt met een echte heilige te doen', intrekt, rijdt door alle slagbomen heen.
Het sophisme 'ab uno disce omnes' heeft een pendant oftewel tegenhanger 'a multis disce unum' waarvoor een biograaf en zeker een hagiograaf steeds op zijn hoede dient te zijn. Het kan geleerd staan en verlokkelijk zijn met algemeen cultuur-historische beschouwingen een verhaal te kruiden of op te smukken,... het gaat toch immer om feiten en daden van die uitzonderlijke mens. Maak er een passende omlijsting omheen, doch wring ze niet kunstmatig of gewelddadig in uw subjectivistisch kader. Gij hebt, in andere woorden, de waarheid niet te maken, maar te zoeken, en u aan de waarheid eerbiedig te onderwerpen.
Deze regel klemt niet alleen voor het Gesamtbild maar ook voor elke afzonderlijke trek van de heilige, die ge uitbeelden gaat.
Geen sophismen van het genre 'a multis disce unum.' Cf. het Gasconjer zijn van Vincentius. Men herkent hem aan zijn grote neus. En waar de Gasconjers bekend staan als 'bretteurs et menteurs sans vergogne' (tenminste in de meesterlijke Cyrano de Bergerac van Rostand) moet de Gasconjer Vincentius als model, als prototype van 'bretteur et menteur sans vergogne' doorgaan, want Cyrano en de cadetten zijn dat immers ook. Zo zou men b.v. van Pascal de luchthartige en ietwat oppervlakkige representant van de Fransman kunnen maken.
Vincentius is van boerenafkomst. Dus.... slim, sluw, berekend.... onwaarachtig. Zie b.v. zijn 'onverwacht en onverantwoord heengaan uit de woning van Mevrouw de Gondi'. Dat was een sluwe, berekende zet...!!!
Het was in ieder geval geen zet van Vincentius. Maar van de Bérulle, die op dat moment zijn chef en leidsman was. De Bérulle
| |
| |
heeft Vincentius Pastoor van Clichy gemaakt, daarna precepteur bij de de Gondi's en nu weer Pastoor van Chatillon-les-Dombes. De Oratorianen van Lyon hadden aan hun algemene Overste, de Oratoriaan de Bérulle om een priester gevraagd, die hij bekwaam achtte in het totaal verworden Chatillon, orde op zaken te komen stellen. De Bérulle zond Vincentius die gehoorzaamde, zoals hij gehoorzamen zal, als de Bérulle hem bij de de Gondi's terug roept. Un point. C'est tout. Het heeft met boerenafkomst niets te maken.
Vincentius is van boerenafkomst. Dus.... 'traag, duldend, sluw, achterdochtig, nieuwsgierig, voorzichtig, min of meer in een scheve maatschappelijke positie, die hem in staat stelde zich ongemanierd te gedragen, indien hij daar nut in zag; maar goedig, de naastenliefde opnieuw tot oorspronkelijk kenmerk van het christendom herscheppend nadat hij de toestanden met eigen ogen scherp had opgenomen....' A prioristische constructies alweer.
Vincentius is traag (tegen de draad in van zijn Gasconjer-zijn) omdat hij de man van de goddelijke Voorzienigheid wil zijn. Hij is de mysticus 'qui veut cotoyer la divine Providence' om ze moedig en naarstig te volgen, wanneer ze gesproken heeft.
Henri Bremond, die met fijner naalden etst (Histoire du sentiment religieux III. 246 en v.) heeft Vincentius, die misschien te veel herhaald heeft dat hij maar een boer, een varkenshoeder was, beter door. 'Cet homme au port grave, et au front majestueux, eet homme fort distingué' die de uiterst gedistingeerde dames van de Franse gouden eeuw aan zijn levenswerk wist te binden, die door de aristocraat Franciscus van Sales werd uitverkoren om de delicate ziel van Jeanne de Chantal te leiden, wordt onder de scherp- en fijnzinnige blik van Bremond de ware gentilhomme van de XVIIde eeuw, de gentleman, naar het patroon van Newman.
Met een keur van teksten en feiten bewijst Bremond - geen Vincentius-kenner zal hem tegenspreken - het tegenovergestelde van wat zo voor de hand schijnt te liggen. Ik bedoel: Bremond herstelt eenvoudig de relatie: oorzaak en gevolg. 'Niet de liefde voor de mensen heeft Vincentius tot de heiligheid gebracht; het is eerder de heiligheid die hem waarlijk en daadwerkelijk menslievend heeft gemaakt. Niet de armen hebben hem aan God gegeven, maar God integendeel heeft hem aan de armen gegeven. Wie in Vincentius eerder de filanthroop dan de mysticus ziet, wie in hem niet vóór alles de mysticus ziet, stelt zich een Vincentius voor, die nooit heeft bestaan'.
Volbloed Bérullien, volbloed theocentrist en realist tevens, is hij man van actie en van organisatie zonder weerga. Dat alles tegelijk.
| |
| |
Veel gecompliceerder, veel genuanceerder, veel rijker dan zijn populariteit hem oppervlakkig toont.
Vincentius heeft geleefd in een tijd 'die streed ook theoretisch over de restrictio mentalis en aanverwante verschijnselen'... denk aan de strijd tussen Jezuïeten en Jansenisten... Met Saint-Cyran kreeg ook Vincentius te maken; 'geheel onpartijdig blijven was onmogelijk, zodat Vincentius in deze affaire wel getracht heeft te schipperen, zonder in dit geval er veel gunstig resultaat mee te behalen. Hij schipperde veiliger op de vloot.'
Wat betreft die 'restrictio mentalis en aanverwante verschijnselen', zou men kunnen volstaan met de opmerking dat alle tijden met dit vraagstuk zullen blijven worstelen, theoretisch en practisch. Niet altijd moet noch mag men alles aan iedereen mededelen, blijft een bruikbare formule, die de casuistiek voor elk afzonderlijk geval met veel omzichtigheid zal moeten benutten.
En het geval de Saint-Cyran!! Buitengewoon interessant, want hier zijn we door de geschiedenis volkomen ingelicht. Het resultaat van Vincentius' tussenkomst en getuigenis in het semi-politiek proces tegen de Saint-Cyran, is op zijn minst hoogstwaarschijnlijk, ja bijna zeker, dat hij zijn oud-vriend het leven heeft gered, door een kerkelijke rechtbank te eisen allereerst. Hoe hij zich gedraaid heeft, hoe hij geschipperd heeft - veilig en zeer veilig! - kunnen we precies nagaan. In Coste XIII 86-93 kan men Vincentius' getuigenissen van 31 Maart, 1 en 2 April 1639 letterlijk terug vinden.
Een officieel oordeel over dat 'schipperen' is eveneens bekend.
In de voorbereidende congregatie voor het proces ter zaligverklaring van Monsieur Vincent (Dec. 1717) is het geval Saint-Cyran zeer nauwkeurig en zeer streng behandeld. De advocaat van de duivel was niemand minder dan de beroemde en geduchte canonist Prosper Lambertini. Na een heroïsche strijd tussen Lambertini en de postulator Couty werd Vincentius' beoefening van de goddelijke en kardinale deugden ridderlijk erkend. Feitelijk is hier beslist over zijn heiligverklaring.
Als ik het slot van het gewraakte Tijd-artikel goed lees, dan zouden de Vincentianen rectoor de Rooy zeer verplicht zijn 'nu hij het beeld van hun stichter zo duidelijk ontkalkte'.
De Nederlandse Lazaristen achten deze z.g. ontkalking, om het zo fluwelig mogelijk te zeggen, niet zo bizonder geslaagd. Zij menen haar, en veel meer nog wat zijn recensent er van maakte, in naam der historie te kunnen en te moeten afwijzen.
Geschiedenis, waarheid, feiten zijn onverbiddelijk.
|
|