laat zijn logica een bittere smaak na: 'Oh! Caesonia, je savais qu'on pouvait être désespéré, mais j'ignorais ce que ce mot voulait dire. Je croyais comme tout le monde que c'était une maladie de l'âme. Mais non, c'est le corps qui souffre. Ma peau me fait mal, ma poitrine, mes membres. J'ai la tête creuse et le coeur soulevé. Et le plus affreux, c'est ce gôut dans la bouche. Ni sang, ni mort, ni fièvre, mais tout cela à la fois. Il suffit que je remue la langue pour que tout redevienne noir et que les êtres me répugnent. Qu'il est dur, qu'il est amer de devenir un homme!'
Ondanks al die bitterheid overtreft Caligula bij gelegenheid de eerlijke Cherea in eerlijkheid, de dichterlijke Scipio in dichterlijkheid, de slimme Helicon in slimheid, de gevoelige Caesonia in gevoeligheid en kon men een ogenblik zijn moordlust vergeten, dan kon men even wanen met een bijzonder, een groot mens te doen te hebben. Maar zijn bloeddruipende handen staan altijd gereed tot wurgen en zo blijft hij het onmenselijke, onaannemelijke monster. De nog zo handige toneelschikking en de psychologische vindingrijkheid van Camus helpen daai niet overheen. Ten slotte wekt hij zulk een algemene weerzin en verzet bij wie dagelijks om hem heen zijn, dat zij hem vermoorden.
Legt men 'Caligula' Shakespeares zienswijze, die hij Hamlet laat uitspreken tegenover de te Elseneur optredende toneelspelers, als maatstaf aan, dat namelijk 'de strekking van het schouwtoneel is de natuur als het ware een spiegel voor te houden, aan de deugd haar eigen trekken, aan de verworpenheid haar eigen beeld te tonen', dan blijft er van dit stuk niet veel goeds te zeggen. Shakespeares uitspraak getuigt van een hoge morele opvatting: de deugd moet als het goede en na te strevene, de ondeugd als het kwade en verwerpelijke voorgesteld worden. Camus' psychologie slaat een andere weg in; zij heeft geen ander doel dan Caligula te 'ontmonsteren', dan hem aannemelijk, bemedelijdenswaardig, sympathiek voor te stellen. Camus schikt en verdeelt zijn figuren zo, dat allen het tegen Caligula afleggen, op een lager! niveau staan, mensen zijn van een lagere orde dan de despoot. Dat hij1; zo Caligula toneelfahig maakt en een sterk effect bereikt valt niet te ontkennen. Maar is een dergelijke voorstelling moreel verantwoord? Worden hier aan de deugd haar eigen trekken en aan de verworpenheid haar eigen beeld getoond? Wordt hier de perversiteit en de grofste ondeugd niet zo subtiel en psychologisch ingelijst dat ze dreigt als vergefelijke abnormaliteit aan te doen? Caligula's omgeving komt tot zulk een walging en afkeer van zijn wezen dat zij hem uit de weg ruimt, Camus baant bij de toeschouwers de weg voor zoveel begrip en medegevoel dat het hem vaak bewondert en zijn omgeving veracht.