Streven. Jaargang 3
(1949-1950)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 361]
| |
James Ensor: Virtuoos of Kunstenaar?
| |
[pagina 362]
| |
vielen, de man van de straat hebben overtuigd van diens ontegensprekelijke verdiensten. We willen haar beslist onder de loupe nemen, uitgaand van dit eenvoudige feit: indien James Ensor een grootmeester der Vlaamse Kunst is geweest, dan kan dit slechts te danken zijn aan zijn totale oorspronkelijkheid zowel in de behandeling der kleur als in de keuze der onderwerpen. Deze twee elementen zijn algemeen erkend als specifiek Ensoriaans. Gaan we dus na hoe hij tot beide kwam en welke hun betekenis en waarde zijn.
***
James Ensor was te scherpzinnig om het tegenstrijdig onderwijs van zijn leermeesters aan de Academie van Brussel niet door te hebben, en tevens te begaafd om er zich lang om te bekreunenGa naar voetnoot2). Nog geen twintig jaar oud schept hij, tegen alle academische regels in, zijn eerste meesterwerken: Zelfportret, de Dame met de Wipneus, de Lampenjongen. Wie de kwaliteit van deze doeken nagaat staat versteld over de durf van die jongen van negentien jaar. Hij behandelt zijn onderwerp met mannelijke zelfverzekerdheid in de weergave. De rake toets suggereert ten volle de gewenste atmosfeer: al het overbodige wordt geweerd om de soberheid van de stemming niet te breken. Want hier treffen we een essentieel element van Ensors kunst: hij ontroert door de weergave en de uitdrukking van een diep-menselijk gevoelen. Als men de Lampenjongen van Ensor naast le Fifre van Manet stelt, kan men misschien getroffen worden door de oppervlakkige gelijkenis. Maar zowel factuur als inspiratie zijn totaal verschillend. Manets kleuren zijn vlak en scherp-omlijnd. Bij Ensor krijgt de pate relief en volume dank zij de ruwe maar geniale verfstreken. Meer nog: bij Manet is het onderwerp een voorwendsel voor een kleuren- | |
[pagina 363]
| |
harmonie; bij Ensor is het slechts de uitdrukking van een diep gevoel waaraan werkwijze en kleurenstemming geheel zijn aangepast. Deze geniaal-slordige schilderwijze doet denken aan Hals' regentessen, aan Rembrandts laatste zelfportretten, aan Rubens' landschappen. Maar James Ensor is amper twintig jaar oud! Deze factuur moest onuitstaanbaar zijn voor de gewetensvolle academici, tot wie ze ongegeneerd riep, naar de woorden van L. en P. Haesaerts: 'La peinture, ça n'est pas difficile, quand on a de la patte.' Ook de interieurs en de portretten uit de sombere periode zijn telkens weer staaltjes van die heerlijke kleurenvaardigheid. Het Portret van zijn Moeder is in diepe, sombere tonen gehouden, maar in 't midden spreiden drie bloemen - wit, rood en geel - zachte berusting en weemoedige vreugde over het hele portret. Het Portret van zijn Vader treft door de meesterlijke verdeling van de koele blauwe tonaliteiten terwijl de Dame met de Parasol boeit door de warme, somber-rode atmosfeer. De grijs-soorten van de Oestersnoepster zijn de eerste besliste stap naar een lichter palet. Toch is deze ommekeer naar het lichtere toe, geen breuk met het voorafgaande genre. Wie in het museum van Antwerpen, de sombere stilte van de Namiddag te Oostende, naast het felle licht der Oestersnoepster bewondert, merkt dadelijk dat het gevoelen, het medeleven van de kunstenaar niet veranderde: het werd slechts in een andere toonaard gesteld. Deze werken uit de eerste periode worden sedert Emile Verhaeren - de eerste begrijpende biograaf van onze kunstenaar - door velen als de beste beschouwd. Ze spreken zeer direct tot het gevoel en zijn in hun sombere of lichte tonaliteiten steeds een genot voor het oog. Specifiek Ensoriaans mag men ze echter niet noemen. Waren dit zijn meesterwerken, dan was Ensor een verdienstelijk schilder, wat dieper dan Claus, maar geen door-en-door oorspronkelijk kunstenaar. Daarvoor moeten we wachten tot zijn lichtere periode, waarin het totaal-eigene van zijn licht-studie tot haar volle waarde komt. Hierbij zal hij zich radikaal kanten tegen ieder neo-impressionisme, ook van de Vingt. Zijn eigen houding omschreef hij in een gesprek met Emile Verhaeren in de volgende bewoordingen: 'Les recherches des pointillistes m'ont laissé indifférent: ils ont seulement cherché la vibration de la lumière, sans aboutir à donner sa forme. En effet, ils appliquent froidement et méthodiquement leurs pointillages entre des lignes correctes... La lumière et l'atmosphère mangent les formes. C'est pourquoi je substitue l'étude de la forme épandue de la lumière | |
[pagina 364]
| |
à celle de la forme emprisonnée des objets, où tout est sacrifié au ton solaire, surtout au dessin photographique et banal.' Het zou zeker de moeite lonen dit onderscheid nog verder te analyseren, doch dit zou een meer technische uiteenzetting vergen. Daarom gaan we het totaal-eigene van Ensors kunst verder na in het tweede specifiek Ensoriaanse element, namelijk het masker.
***
In het doek de Geërgerde Maskers, - daterend uit 1883 - duikt voor het eerst een masker op. Het is de schilder minder te doen om een vermakelijke farce, dan wel om een verhogen van de stemming, die hij vroeger trof in zijn volkstypen als de Lampenjongen of de Roeier. Wie de maskers wegneemt van de personnages - en bij de zittende figuur vooral is dat zeer gemakkelijk - vindt terstond een werk terug uit de eerste periode. De kleur van het fond en de hele compositie zelf liggen in de gewone lijn. Het is best mogelijk dat dit nieuwe procédé eenvoudigweg een vondst was bij Ensor, evenals het masker in de rechterhoek van De Braekeleers Kaartspel. Ensor had immers zoveel maskers gezien in de winkel van zijn moeder. Maar die vondst maakte op hem een zeer diepe indruk en openbaarde hem een picturale uitbeeldingswijze, met weergaloze mogelijkheden: het masker was niet alleen een schilderachtig voorwerp, het kon uitdrukking worden. De aanwending van dit nieuwe element zal worden bepaald door de aanvallen van de onbarmhartige kritiek, die zelfs zijn vroegere vrienden van de Vingt hem niet sparen. We ontdekken die zin het beste in het belangrijkste werk van dit genre: de Intrede van Christus te Brussel, dat vijftig jaar lang in het atelier van Ensor een dominerende plaats innamGa naar voetnoot3). Wie de eerste maal dit doek ziet, staat verstomd over het schreeuwerige kleurgeschetter dat op de toeschouwer aandromt en hem meesleurt in het luide schateren der velen. Men moet meelachen om de fantastische farce, om de grove boert der verheerlijking: ziedaar de triomf van Ensor! - Men vergete niet dat Ensor zichzelf meermalen onder de trekken van een mishandelde of bespotte Christus heeft uitgebeeld... Doch wanneer men terug komt voor het doek, telkens en telkens | |
[pagina 365]
| |
weer, dan dringt zich iets oneindig-pijnlijks aan de toeschouwer op. Al die tronies en maskers worden diep-menselijk, tragisch-menselijk. Men had hartelijk gelachen om die maskarade: mettertijd wordt men onmiskenbaar gewaar dat men gelachen heeft om reële mensen. Niet om de deftige burger op de straat, die zijn waardigheid in acht neemt, maar om diezelfde heer, op een ogenblik waarop hij, alle zelfrespect vergetend, met de anderen aan 't schateren is gegaan en zijn diepste wezen - zijn verdrongen ik - buiten zijn weten en zijn willen, aan 't licht is gekomen. Die ontdekking doet pijn, niet omdat Ensor u heeft beetgenomen - daarvoor kijkt hij u te ernstig aan - maar omdat ge inziet dat ge met die 'heer' terecht hebt gelachen: de mens is werkelijk zoals Ensor hem uitbeeldt. En wilt ge daar niet bij wenen, dan moet ge maar voortschateren met de grote groep onnozelen voor u, die niet eens weten dat ze lachen om eigen leegte en zinloosheid te vergeten. De grote fanfare van rood, blauw en wit, overschetterd door nijdig geel, wordt op dat ogenblik een enig 'document humain'. Nooit zal zo'n schilderij academisch schoon zijn, doch het is een meesterwerk in het satirisch genre, niet zozeer omdat het een aantal mensen ontmaskert wier gelaat wij toch niet meer kennen en wier naam ons voor altijd onbekend zal blijven, maar vooral omdat het 'de' mens zijn masker van opgeschroefde deftigheid en zorgvuldig opgemaakte eigenwaarde afrukt en hem toont zoals hij isGa naar voetnoot4).
Van het ogenblik af dat Ensor deze vondst gedaan heeft, zal hij zijn gemoed kunnen uitstorten. Reeds in het Zelfportret van 1883 staren zijn doordringende ogen de toeschouwer aan. Niets laten ze door van eigen gevoelens, ze peilen de waarde van de mens. Ensor doorstond vele aanvallen, heftige kritieken, harteloze miskenning. Nooit kon hij bij de mens die zich tegen hem kantte, een objectieve | |
[pagina 366]
| |
grond ontdekken ter rechtvaardiging van die handelwijze: hij stiet slechts op conventie, ijdelheid, afgunst, zelfingenomenheid of, erger nog, totale leegte.... Later in zijn Zelfportret met Maskers stelt hij die huiveringwekkende leegte aan de kaak. Hij alleen kijkt de toeschouwer aan, hij alleen geeft zijn gevoelens niet bloot zoals de maskers en de tronies die hem omringen. Men is geneigd hem van hoogmoed te beschuldigen, daar hij zichzelf zo boven de anderen durft stellen. Misschien is hij slechts een rusteloos zoeker, uitziend naar een gelaat dat eindelijk een ziel weerspiegelt... Voortaan wordt het masker op tweevoudige wijze uitgebuit. Nu eens bedient hij zich ervan als de virtuoos, wien het originele onderwerp een heerlijk kleurenspel toelaat, zo in Geraamten zich warmend bij het Vuur en Geraamten in het Atelier. Dan weer als wreed satirist wiens bezetenheid zich uitviert in het bespotten van weerzinwekkende laagheid, zo in de Intrige en in de Maskers en de Dood. Die twee genres zijn niet immer scherp van elkaar te onderscheiden, zoals Ensor zelf aantoont in zijn uitlating: 'Le masque dit fraïcheur de ton, expression suraigue, décor somptueux, grands gestes inattendus, mouvements désordonnés, exquise turbulence.' De picturale aanwinst van het masker is tevens een mogelijkheid voor meer emotionele uitbeelding.
Dat het Ensor nooit te doen was om de satire alleen, wordt bevestigd door zijn stillevens. Hier verlaat hij de studie van de kleur voor die van de irradiatie. Maar hij vervluchtigt nooit tot het absoluut vage van Monet. Zeer karakteristiek in dit genre is het werk Christus stilt de Storm. De figuur van Christus is één licht, stralend over heel het schilderstuk in de diepe dom van het roze-rode hemelgewelf, geschraagd door de lichtgroene zee. Diezelfde irradiatie vindt men weer in alle latere stillevens. De Kool (1880) vertoont dezelfde kleurenverhouding als de Boerenkool (1892): het rode tafel- | |
[pagina 367]
| |
blad leidt de blik onweerstaanbaar naar het rustige groen in het midden van het doek. Maar 't bruinrode in het eerste werk, is heftig rood in het tweede; de somber-groene kleur verheldert tot groen met wit gerand, en de achtergrond vooreerst somber, wordt nu helwit met een heerlijke olijf-groene ketel, vol blauw spiegelend water. In vele stillevens vinden we een gelijksoortige kleurenomzetting bij eenzelfde onderwerp. Hierbij dient men te onderlijnen met welk een natuurgetrouwheid (binnen de impressionistische werkwijze, natuurlijk) James Ensor deze stillevens weergeeft. Het is alsof hij, die de mensen niet kon bezien zonder te ontdekken hoe ze logen in hun diepste wezen, hier eindelijk vastheid en werkelijkheid vond. De realiteit dezer voorwerpen, omhangen met de heerlijkheid van zijn penseel, schenken hem de genotsogenblikken van zijn kunst.
***
In dit perspectief: James Ensor de rusteloze zoeker naar de waarachtigheid van mensen en dingen, komt het werk van de schilder, zo verscheiden en uiteenlopend op het eerste gezicht, tot een wezenlijke eenheid. Het hele oeuvre getuigt van één enkel, diep-menselijk gevoel. Vooreerst trachtte Ensor de mens te benaderen in zijn verwanten en in zijn gewone omgeving van burgers en kleine lieden, die hij ontmoette in zijn geboortestad. Toen de storm van verontwaardiging opstak tegen zijn werk, toen zelfs zijn strijdgenoten hem uitstieten, toen de dagelijkse wrijvingen in eigen familie hem geen enkele schuilplaats meer lieten, moest dat gevoel van humaniteit zich wel uiten in een aan de kaak stellen van deze ongerechtvaardigde harteloosheid, voortspruitend uit hopeloze oppervlakkigheid. Sedertdien is nog slechts één mens uitgebeeld op zijn doeken: Ensor zelf. Zelfs van zijn moeder, die hij zo pakkend schetst op haar doodsbed, tekende hij nog slechts een masker: haar dodenmasker. Door allen verstoten, zal deze zoeker naar oprechtheid en diepe menselijkheid zich troosten in zijn kunst. Zij stelt hem in staat het echte aspect van de wereld uit te beelden en tevens om te vormen tot een heerlijkheid van kleur en harmonie, hoe afstotelijk ook de daarin voorkomende wezens zijn. Bij zijn meest schampere spot en zijn bitterste satire, blijft de hoop uit zijn werken spreken, de hoop op het diepere, op het echte: cynisme ligt niet in zijn aard. Doch ten volle kan hij zich slechts uiten in zijn stillevens, waar de waarheid van het voorwerp samenvalt met de schoonheid van de kunst. | |
[pagina 368]
| |
Vanaf 1895 is de productie van Ensor zeer sterk geslonken. Emile Verhaeren schrijft deze inzinking toe aan de vermoeienis geboren uit de miskenning. Deze zienswijze lijkt moeilijker te staven, daar het juist de verwoede oppositie is geweest die Ensor prikkelde tot de uitdrukking van zijn diepste gevoelens en tot de volle ontplooiing van zijn eigen genie. Toch moeten we toegeven dat hij rond die jaren zijn gehele boodschap had ontdekt en uitgezegd. Daar het hem hierbij slechts te doen was om de diep-menselijke en persoonlijke uiting van zijn eigen levensinzicht, kon hij, na de uitdrukking van deze visie, nog wel mooie werken produceren, als b.v. zijn stillevens, maar de hem gestelde levenstaak had hij tot een goed einde gebracht. De wezenlijke en blijvende waarde van Ensors kunst ligt dan ook hierin, dat hij, alleen tegen allen, trouw bleef aan zijn levenstaak, waarvan hij zich kweet met een ongeëvenaard talent. Een virtuoos kan wel zijn techniek bevrijden van alle schoolse voorschriften om te spelen met de kleur, maar die techniek uitsluitend in dienst stellen van de uitbeelding is eigen aan de ware kunstenaar. Bij James Ensor is de kleur immer de uitdrukking van zijn diepste beleven, of hij ze nu schreeuwerig-vlak gebruikt als in vele masker-scènes, of geïriseerd-subtiel, als in vele stillevens. Deze totale oprechtheid in het streven naar de uitdrukking van zijn diep-menselijke ondervinding met louter picturale waarden, maakte hem tot een geniaal kunstenaar: de grootste wellicht die ons Vlaamse volk schonk aan Europa sedert de dood van de Meester van de Slag der Amazonen. | |
[pagina *27]
| |
James Ensor (Zomer 1949)
Presse Univers | |
[pagina *28]
| |
De Lampenjongen (1880)
A.C.L. | |
[pagina *29]
| |
Portret van James Ensor met de Maskers (1899)
A.C.L. | |
[pagina *30]
| |
Bloemen en groenten (1896)
A.C.L.
Christus stilt de storm (1891)
A.C.L. |
|