| |
| |
| |
De Stervende Korrel
door Dr H.v. Waesberghe S.J.
DE vraag naar de zin van het lijden laat ons niet los.
Met 'lijden' wordt hier bedoeld elke vorm van pijn en leed: lichamelijk, vanaf een schram via vermoeienis en lusteloosheid tot honger, ziekte, verminking en dood; en psychisch, vanaf downheid en verveling via een figuur-slaan, misverstand, pech en teleurstelling tot miskenning, afkeer, laster, angst, verlatenheid, opstandigheid, onmacht en wanhoop.
Ieder leven kent elk dezer vormen van lijden.
En wij vragen ons af: waar is dat goed voor? Waarom ik? Waarom nú? Wij kunnen het niet plaatsen. Het lijkt ons een zinloze verstoring, iets dat er niet moest zijn, een blinde kracht, die ons aangrijpt en zich bruut over ons uitviert, een onbegrijpelijk en zuiver willekeurig werkend noodlot, dat slachtoffers maakt zonder er bij na te denken, een onberekenbare macht, die plezier heeft in destructie, afbraak en vernietiging.
Om van dit fatalisme los te komen grijpen wij naar God, die alles kan en enkel goede dingen wil. Maar nu wordt ons menselijk probleem een nog veel nijpender religieus probleem: '.... als ik alles in mijn macht had, dan zou ik mijn kinderen dit alles besparen'.
God is almachtig en ongelooflijk goed. Bovendien weet Hij heel precies, waar wij aan toe zijn. Maar Hij doet niets. Waarom?
| |
Onvoldoende oplossingen
1. Men zegt: 'God wil het niet, maar laat het toe'. Dit is waar. Niet God, maar wij mensen hebben als nasleep van onze zonden het lijden in de wereld gebracht. God heeft dit toegelaten en niet verhinderd. Hij heeft ons een vrije wil gegeven en wie eenmaal een vrije wil gekregen heeft, moet ook de ruimte krijgen voor het verkeerde gebruik van deze gave, met alle daaraan verbonden consequenties. Zou God dit niet toelaten, dan is onze vrije wil een farce. Dan ontneemt Hij met de ene hand, wat Hij ons geeft met de andere. Dit is niet de stijl van de vrijgevige God. Als Hij a zegt, zegt Hij ook b.
Hoe juist dit alles ook moge zijn: God blijft hier in de rol van iemand, die laat betijen, iemand die er niets aan doet. Die door een harde trouw aan het eens gegeven woord er niets aan mag doen. Onze
| |
| |
redenering pleit Hem vrij van liefdeloosheid door Hem er buiten te houden. Maar wij zouden Hem juist zo graag er in halen, in heel ons leven en juist vooral in dit meest penibele deel des levens. De zuiver toelatende God kweekt een distantie op het moment waarop wij hunkeren naar nabijheid, geborgenheid en contact.
2. De gebruikelijke slagzinnen van het dagelijkse leven, als: 'het is nu eenmaal niet anders', 'het kan niet altijd goed gaan', 'het zal wel ergens goed voor zijn', 'such is life' enz..... lossen niets op. Waarom is het leven zo? Waarom kan het niet anders? Waarom mag het niet altijd goed zijn?
3. Het hiernamaals. Hier op aarde lijdt de rechtvaardige en de zondaar leeft in voorspoed. Later keren de rollen om. Ook dit is waar. Maar het blijft een beetje zuur. Bovendien moeten wij hier op aarde in kiem bezitten wat hierna tot volle ontplooiing zal komen. In de zondaar moet reeds op aarde de hel beginnen. Waar begint in de rechtvaardige de hemel?
4. Het boek Job. Het Oude Testament staat op het standpunt, dat de deugd hier op aarde beloond moet worden en de zonde gestraft. Ook te dien tijde constateerde men dikwijls het omgekeerde. Hierdoor kwam dan Gods rechtvaardigheid in opspraak. De gelovige Jood echter klampt zich aan Gods eerlijkheid vast. Maar als er niets mankeert aan de goddelijke rechtvaardigheid, dan moet er iets mankeren aan 's mensen vroomheid. Jobs vrienden trachten hem dit duidelijk te maken, aanvankelijk tactisch, later hardhandig.
Dit neemt Job niet. 'Zulke beweringen heb ik nu al meer dan genoeg gehoord. Gij zijt allemaal onuitstaanbare troosters' (Job 16:2).
Job voelt zich van God vervreemden:
'Wil Hij iets, wie kan het Hem beletten?
Begeert Hij iets, Hij voert het uit!
En daarom ben ik voor Hem zo bang
Sidder ik, als ik aan Hem denk' (Job 23:13-15).
en:
'Ik roep tot U, maar Gij antwoordt niet,
Ik sta overeind, maar Gij let niet op mij,
Gij zijt wreed tegen mij' (Job 30:20).
Dan houdt God een verpletterend requisitoir tegen Job (38 en 39) en besluit:
'Zal nu de bediller van de Almachtige zwijgen?
Of weet de vitter op God hier nog antwoord op?'
| |
| |
Job antwoordt:
'Ik ben lichtzinnig geweest.
Wat zal ik hierop zeggen?
Ik leg mijn hand op mijn mond,
Ik heb eens gesproken, maar doe het niet weer.
Tweemaal, maar ik begin niet opnieuw' (Job 40:1-5).
Tenslotte: 'herstelde Jahwe hem niet alleen in zijn vroegere staat, maar schonk hem het dubbele van wat hij vroeger bezat' (Job 42:10).
Daarmee zijn we weer terug op het oudtestamentische uitgangspunt, dat de vrome hier op aarde beloond wordt en de zondaar gestraft. Alleen tijdelijk schijnt het anders te zijn, maar op den duur blijkt het toch waar. Gods voorzienigheid is nu eenmaal onnaspeurlijk: wij moeten geduldig een wending afwachten en in vertrouwvolle overgave berusten.
Dit is ook voor het Nieuwe Testament onontbeerlijk. Maar het boek Job maakt intussen de vraag naar de zin van het lijden tot een precair geval. Is het ongepast om bescheiden maar nadrukkelijk te vragen naar het waarom van zo overstelpend veel en diep leed?
| |
Het christelijk antwoord
Dit berust op de binding tussen Christus en de christen, die in het Doopsel aangelegd, door de Eucharistie gesterkt, ons hele christelijk bestaan aangrijpt.
Zonder Gods transcendentie tegenover ons te verkleinen, wordt door Christus de immanentie van God in ons vergroot. Wij worden in God ingeplant en God in ons. De sfeer van afzijdigheid en distantie, die het lijdensprobleem schept tussen Gods onnaspeurlijkheid en ons onbegrip, wordt opgelost in het meest letterlijke mede-lijden: wij met Hem en Hij met ons. Alles voortaan samen. Zelfs zo, dat Hij ingaat in ons en in ons lijden en dat wij wederkerig in Christus zijn, zoals het druppeltje water in de wijn: niet meer uit elkaar te halen. Het punt is niet meer te vinden, waar ons lijden ophoudt en het Zijne in ons begint. Er is niets in ons dat van ons alleen is. Alles is medeleven en medelijden. Ons lijden is condoléance met Zijn lijden.
Ons lijden is een mysterie van Christus' leven geworden. Dezelfde bespotting, die Jezus ondervond in de nacht voor Zijn verhoor, wordt doorgetrokken op Mindszenty in zijn cel. Het is het lijden van de contemporaine Christus, 20 eeuwen na het lijden van de historische Christus. Wij staan niet buiten Zijn historisch lijden, want Hij leed
| |
| |
toen door onze zonden-van-nú. Hij staat wederkerig binnen ons actueel lijden, car Jésus sera en agonie jusqu'à la fin du monde (Pascal). Ons lijden heeft niet alleen evenveel zin als het Zijne: ons beider lijden heeft een en dezelfde zin. Door de genadebinding van Christus-in-ons is de vraag naar de zin van het christelijk lijden geworden tot de vraag naar de zin van Christus' lijden.
'Waar is dat goed voor?' vroeg op de avond van de 10e Mei iemand, die de gewonden binnendroeg.
'Hetzelfde als waar dát goed voor is', antwoordde met een blik op het kruisbeeld iemand, die de gewonden verzorgde.
De zin van Christus' lijden is de verlossing der wereld.
Welnu, als ons lijden de huidige vorm is van het lijden van Christus, dan moet ons lijden de huidige vorm der wereldverlossing zijn.
Wij huiveren voor een zo verregaande conclusie. Het lijkt spelen met woorden. Deze consequentie moet nader onderzocht worden.
Het systeem van het Nieuwe Testament is: alles samen delen, wat maar enigszins gedeeld kan worden.
Maar niet alles kán over en weer uitgewisseld worden. Wij zijn niet samen God; dat is Hij alleen. Wij zijn niet samen zondaar; dat zijn wij alleen. Maar het wegnemen van de zonde, die wij alleen bedreven, wil Hij wel samen doen. Omdat wij 'aanvullen wat aan Jesus' lijden ontbreekt' (Col. 1:24) zijn wij samen 'agnus Dei, qui tollit peccata mundi'. Hij, die ons zonder onze medewerking heeft geschapen, heeft ons niet zonder onze medewerking verlost (Augustinus).
Waar staat het geschreven, dat ons lijden verlossende kracht heeft? Deze leer ligt geheel besloten in die ene zin van Christus over de stervende graankorrel. Het wegkwijnen van de korrel heeft zin. Terwijl de korrel langzaam sterft, groeit de halm op. Een talrijke oogst van nieuwe korrels wordt uit dat verstervingsproces geboren: 'Zo ze sterft, brengt ze rijke vruchten voort' (Joh. 12:24).
Maar zoals de leerlingen soms vroegen naar een regelrechte formulering van Jezus' leer, zonder beelden en vergelijkingen, zo vragen ook wij dit. Wij zullen deze vraag in alle vrijmoedigheid richten aan de Paus, als de lerarende Christus-van-nú. Zoals Jezus met Zijn eigen woorden leraarde aan Zijn tijdgenoten-van-toen, zo blijft Hij doorspreken tot ons, mensen-van-nú, bij monde van de Paus.
De leer van de stervende graankorrel is, bij mijn weten, door geen Paus ooit zo nadrukkelijk en rechtuit verklaard als door Pius XII die tot driemaal toe hierop terugkomt in zijn encycliek over de Kerk als Christus' Mystiek Lichaam (1943).
| |
| |
Eerst zegt de Paus: 'Deze overvloed van genaden had Hij zelf onmiddellijk en persoonlijk aan het gehele mensengeslacht uit kunnen delen; Hij wilde dit echter doen door middel van een zichtbare uit de mensen te vormen Kerk, opdat door haar allen Hem tot op zekere hoogte hun medewerking zouden verlenen in de uitdeling van de vruchten van de verlossing'.
Vervolgens: 'Ook hieraan moet men vasthouden, hoe verwonderlijk het ook schijnen moge, dat Christus namelijk zijn leden nodig heeft. Onze Zaligmaker wil door de leden van Zijn Mystiek Lichaam geholpen worden in de uitvoering van Zijn verlossingswerk. Waarlijk een huiveringwekkend en nooit voldoende te overwegen geheim, dat namelijk het heil van velen afhangt tevens van de medewerking der gelovigen, inzonderheid ook van de vaders en moeders in hun gezin. Deze allen moeten toch de Goddelijke Zaligmaker in een ware zin behulpzaam zijn'.
En tenslotte: 'Ons is het gegeven in dit werk der zaligmaking onze medewerking te verlenen, uit den Ene en door den Ene: verlosten en verlossers' (Clemens van Alexandrië).
Enkele dagen na onze bevrijding past de H. Vader deze zelfde leer toe op het oorlogsleed in Nederland:
'Het heeft immers aan de goddelijke Wijsheid behaagd, dat aan ons met Christus verbonden lijden de vervolmaking en voltooiing van het verlossingswerk is weggelegd; hetgeen dan aan alle ledematen van Jezus Christus' Mystiek Lichaam ten goede komt, ook aan hen die geen boetvaardigheid beoefenen voor bedreven zonden, hun zinnen niet beteugelen, noch zich een vrijwillige en passende versterving opleggen' (brief aan het Nederlands Episcopaat van 12 Mei 1945).
Wie in geloof beleeft, dat ons lijden de voortzetting is van het verlossingslijden Christi, is niet meer toegankelijk voor de indruk dat een véraffe God ons aan ons lot overlaat, ten prooi aan duistere krachten, die Hij niet in Zijn macht schijnt te hebben. In plaats van distantie en verwijdering, ervaren wij compassie en vereenzelviging. Nergens staat God zo aan 's mensen kant als in Christus' lijdende ledematen. Wie christelijk geleden heeft weet dit.
De vraag naar de zin van het lijden zullen we nooit oplossen, als we slechts over 'het' lijden praten, alsof dit een onpersoonlijk cosmisch verschijnsel was, zoals bv. de lente en het onweer. Lijden is een persoonlijke aangelegenheid. 'The tragic nature of the universe' (E.G. Lee) is geen principe, dat iets verklaart, omdat het zelf verklaring behoeft.
| |
| |
Wij zullen de vraag naar de zin van het lijden ook niet oplossen, als wij er wel een persoonlijke aangelegenheid van maken, maar dan van onze persoon alleen. Twee-personen-in-één zijn er noodzakelijk bij betrokken: Jezus en ik.
Wij zullen zelfs de vraag naar de zin van het lijden niet oplossen, als wij trachten zouden om God in ons lijden te betrekken buiten Christus om. Buiten de enige Middelaar tussen God en mens kunnen wij de levende band met God niet vinden. Het geval Job demonstreert dit duidelijk.
Het Nieuw Verbond is het tijdperk van de nieuwe binding tussen God en ons, in Christus. Het enige antwoord op de vraag naar de zin van het lijden is het christelijk antwoord. Het is het antwoord, dat de in-ons-levende Christus geeft. Zijn antwoord is: uw lijden is een verlengstuk van het Mijne. Dat komt omdat gij in Mij zijt ingeplant. Wij zijn vergroeid (Rom. 6:5). Daarom is de uitboetende, herscheppende en verlossende kracht van Mijn lijden ook de uwe.
Vandaar, als wij onze vragen met katechismusachtige kortheid beantwoord willen zien:
- Waarom lijden wij nú?
Omdat de wereld-van-nu verlost moet worden.
- Waarom lijden wij zoveel?
Omdat de wereld zoveel verlossing behoeft.
- Waarom lijd ik?
Niet ik lijd, maar Christus lijdt in mij.
Toch zijn nog niet alle waaroms verstomd. Er blijft nog één waarom over, dat niet is opgelost, doch slechts verplaatst. Eigenlijk deden wij tot nu toe niets anders dan de vraag naar de zin van het lijden verschuiven naar de zin van Christus' lijden. Maar waarom verlost Hij door te lijden? Waarom niet op een andere manier? Hij is toch almachtig, d.i. Hij kan álles. Hij had dit lijden zowel aan ons als aan Zichzelf kunnen besparen. Hij had zijn almacht en vindingrijkheid kunnen stellen in dienst van Zijn liefde voor ons. Het is waar, dat Hij ons niets aandoet, wat Hij Zichzelf niet aandeed. Maar waarom deed Hij het Zichzelf aan en trok Hij ons mee op deze weg?
Dit laatste waarom ligt geheel in Hemzelf besloten. Wij voelen nog iets van een tegenstelling tussen Zijn almacht en Zijn liefde. Hier raken wij de diepste zin van het christelijk lijden.
Lijden en dood zijn gevolgen van de zonde. De menselijke therapie is geneigd om de oorzaak - hier de zonde - aan te grijpen en daardoor
| |
| |
de gevolgen te doen ophouden. Om zo te saneren, behoeft men in het geheel niet almachtig te zijn.
Maar het is wel zeer almachtig, om de gevolgen zelf te keren tegen de oorzaak, d.i. om met behulp van het lijden de zonde uit te drijven. Het is een superieure therapie, om de wondverschijnselen om te vormen tot medicijn. Een tegengif van buitenaf injiciëren is een teken van betrekkelijke onmacht. Het lijden doen ophouden is niet zo souverein als het in zijn tegendeel doen verkeren. De meest radicale overwinning van de zonde is het, om de zonde in zijn eigen uitwerkselen op te rollen en te vernietigen. Het grootste meesterschap over de pijn toont hij, die uit de pijn zelf nieuw leven doet voortkomen. Alle weeën ter wereld heeft Hij tot barensweeën gemaakt voor de geboorte van 'de nieuwe mens'.
Deze endogene sanering - zonder hulpmiddelen van buitenaf - formuleert de liturgie op de haar eigen lapidaire wijze. Zo bv. in de prefatie van het heilig Kruis:
'ut unde mors oriebatur, inde vita resurgeret'
- opdat vandaar het leven zou oprijzen, vanwaar de dood was voortgekomen.
En met een plastisch beeld, aan Irenaeus ontleend, verduidelijkt de Kerk deze leer, door aldus te vervolgen:
'et qui in ligno vincebat, in ligno quoque vinceretur' d.i. als alle ellende begonnen is met de geschiedenis van een boom, dan zal het ook een boom zijn, van waaruit alles wordt hersteld: de kruisboom.
De hymne 'Pange lingua' van Goede Vrijdag formuleert dezelfde doctrine op deze wijze:
'et medelam ferret inde - hostis unde laeserat'
- de verwonding zelf wordt omgevormd tot medicijn.
Hoe komt het toch, dat wij zo moeilijk doordringen in deze leer, die de laatste sleutel van het lijdensprobleem bevat?
Misschien ligt het hieraan, dat wij niet van jongsaf geleerd hebben, om kruisdood en verrijzenis te beschouwen als twee momenten van één grote verlossingsdaad. En we hebben ook niet geleerd, om Jezus' historisch leven op ons actuele leven-van-nú door te trekken. We weten wel dat het sterven van de korrel en het opgroeien van de halm één continu proces is, maar we weten niet, dat Goede Vrijdag en Pasen twee zijden zijn van de ene penning der verlossing.
'Pour Saint Paul la crucifixion et la résurrection sont moins deux événements séparés qu'un mystère à deux faces, l'un temporaire, mais nécessaire, l'autre glorieuse et définitive' (Huby).
| |
| |
Misschien worden we gedupeerd door het feit, dat er enkele dagen liggen tussen dood en verrijzenis, waardoor de innerlijke band van de ene heilsdaad ons ontgaat. Nog meer worden we wellicht gedupeerd door het feit, dat er 20 eeuwen liggen tussen die ene tweekantige gebeurtenis en onze tijd van heden. Wij hebben moeite om te wennen aan een toestand, waarbij het Hoofd in de hemel is en de ledematen op aarde zijn; aan het Hoofd dat verrezen is, terwijl de ledematen aan het medeverrijzen zijn.
De prefatie van Pasen stapt over deze moeilijkheden zeer licht heen en zegt eenvoudig:
'qui mortem nostram moriendo destruxit, et vitam (nostram) resurgendo reparavit' - die door Zijn dood onze dood (die we nog tegemoet zien) heeft vernietigd en ons leven (van nu) heeft gerepareerd door Zijn verrijzenis.
Paulus heeft blijkbaar geen last gehad van het feit, dat er een paar jaar lagen tussen zijn leven en Jezus' historisch bestaan. Lees de eerste helft van Romeinen 6 en daarna het geweldige 15e hoofdstuk van de eerste Corintiërbrief. Het 'in Christus zijn' van Paulus doorbreekt alle tijdsafscheidingen. Uit zijn leven van toen kunnen wij gewoon aflezen, wat er nu met ons gebeurt. Het enig blijvend effect van Jezus' lijden en dood is: Zijn verrijzenis. Zo werd Zijn lijden in vreugde verkeerd en Zijn dood in leven.
Welnu, wij zijn in Christus. Hij trekt zowel Zijn lijden als Zijn verrijzenis op ons door. Ook in ons doet Hij lijden in vreugde verkeren en dood in leven. Onze mede-verrijzenis en ons mede-lijden maakt Hij tot onze mede-verlossing. In Hem staan wij door het lijden uit onze zonden op. Onze mede-verrijzenis bestaat in de louterende, zuiverende, zondedelgende, uitboetende, heiligende en verlossende werking van ons lijden en van onze dood. Pascal had ook kunnen zeggen: 'Jésus sera en resurrection jusqu'à la fin du monde'. 'Zo koesteren wij goede hoop met betrekking tot u, dat gij deel zult hebben aan de vertroosting, zoals gij deel hebt aan het lijden' (2 Cor. 1:7).
Tenslotte nog een vraag: op welk moment in ons leven stelt het lijdensprobleem zich in zijn meest acute vorm?
Op het eerste gezicht lijkt deze vraag naïef en het antwoord voor de hand liggend. Gezien onze egocentrische natuur n.l. zouden wij verwachten, dat wij het smartelijkst zochten naar de zin van het lijden, toen wij zelf in ons eigen leven het hevigst door leed werden bezocht.
Hoe vreemd het ook klinken moge: dit is niet waar. De greep van het lijden op ons leven laat altijd nog iets in ons vrij, dat naar een uitweg
| |
| |
zoekt. Er blijft altijd nog iets van een hoop op een wending. Altijd ondernemen wij er nog iets tegen. We geven nooit onszelf helemaal prijs.
Waar buiten ons bereik anderen lijden, valt dit weg. Wij staan erbij, werkeloos want machteloos. Dit is de meest navrante vorm waarin het lijdensprobleem in ons leven wordt gesteld. Met name wanneer die ander daarbij nog onschuldig lijdt.
Een moeder staat bij het bed van haar kind, dat oorpijn heeft. Zij kan er niets aan doen. Het is een onschuldig kind. De twee scherpste vormen van het lijdensprobleem vallen hier samen.
Wil men de proportie verbreden, dan denke men aan de huidige lijdensweg van volkeren als die van Hongarije, China en Polen. Zij zijn stervende korrels in het groot. Tegenover deze zeeën van nameloos leed schijnen de evangelische en paulinische teksten niet meer opgewassen. Zij 'doen' het niet meer. Ze zijn wel waar, maar ze dringen niet meer door.
Dan moet men de heilige boeken dichtslaan, gelovig de handen vouwen en de ogen richten op het teken aan de wand.
Jezus hing onschuldig te sterven aan het kruis. En Zijn Moeder kon er niets aan doen. Zo Christus, zo de christen.
|
|