| |
| |
| |
De Griekse Vrouw in de Oudheid
door Dr Arn. Witlox
NU ik in dit essay een poging doe om de Griekse vrouw te ontleden in haar liefdeleven, in haar verhouding tot de 'Heer der Schepping', zoals haar beeld ons verschijnt in literatuur en archeologie, kan ik al dadelijk verklaren, dat uit die literaire en archeologische bronnen duidelijk blijkt, dat de Griekse vrouw in de oudheid in wezen niets verschilde van haar moderne zusters en ook toen reeds het charmante raadsel was, dat ze eeuwig zal - en moge - blijven. 'Es ist eine alte Geschichte und doch bleibt sie immer neu'. Hoe dikwijls en op welke wijzen is niet de vrouw in de loop der geschiedenis bezongen, verguisd, bespot en geprezen. Ik wil mij dan ook niet verstouten een oplossing te geven van dit charmante raadsel, maar de waardering ervan in de verschillende cultuurperioden van de Griekse maatschappij aan een nader onderzoek onderwerpen.
'Sa majesté la femme' verschijnt in de literatuur en maatschappij der mensheid nu eens als een daemonisch wezen, dan weer als een troosteres en hulpee van de man, als een voorbeeld van opofferende liefde. Men zou kunnen zeggen, dat er evenveel waarderingen en depreciaties van de vrouw bestaan als er belangrijke cultuurperioden zijn. Maar nergens stuiten we op een groter contrast in waardering - ik zou haast willen spreken van 'devaluatie' - van de vrouw dan in de Griekse cultuurgeschiedenis. De positie van de Griekse (speciaal Atheense) vrouw in de bloeiperiode van de Griekse cultuur (500-350 v. Chr.) verschilt hemelsbreed van die in de Homerische maatschappij. Onder Homerische maatschappij versta ik die cultuur, die ons beschreven wordt in de gedichten van Homerus, de zanger van de Griekse riddertijd, de 'Avondzon' van de Myceense cultuur. (1200-800 v. Chr.). Deze Myceense cultuur, waarvan de voornaamste centra waren: Mycene, Tiryns op de Pelopponnesus en Troje, werd sterk beïnvloed door de Cretensische of Minoïsche cultuur. (3000-1400 v. Chr.).
Hoewel ik hierop niet te diep mag ingaan - in verband met de beschikbare ruimte - verdient toch het eiland Creta - ofschoon het door niet-Grieken werd bewoond - als centrum van de Minoïsche beschaving een speciale vermelding.
| |
| |
De herontdekking van deze verloren gegane beschaving is een van de grootste prestaties van de moderne archeologie. Opgravingen - onder leiding van Evans, voornamelijk van de paleizen Knossos en Phaistos - leren ons, dat hier een hoogstaande beschaving heeft gebloeid. Literaire bronnen staan ons van deze cultuurperiode niet ten dienste, want de gevonden kleitafeltjes bijvoorbeeld zijn helaas nog niet ontcijferd. Uit de opgravingen alleen blijkt reeds voldoende, dat het een weelderige, zonnige, gelukkige maatschappij was met prachtige paleizen en ruime naar het Zuiden gekeerde terrassen. De blootgelegde fresco's op de wanden tonen ons dames toevend in 'dolce far niente' in schaduwrijke binnenhoven of op zonnige balkons, getooid met een zeer bewerkelijk kapsel, modern-uitziende costumes, pofmouwen, een wespentaille gesnoerd in nauwsluitende gordels. Er is o.a. een beeldje uit ivoor en goud gevonden van een slangenpriesteres, gekleed in een rok met telkens wijdere banen (volants of ruches). Ze zou geen opzien baren, als ze plotseling in de Kalverstraat flaneerde.
Maar - retournons à nos moutons - laten we terugkeren naar de Homerische maatschappij.
In het Homerische epos staat de vrouw op een wondervol hoog voetstuk. Homerus spreekt van δέσπινα 'gebiedster' en πότνια μήτηϱ 'gebiedende moeder'. De huisvrouw heerst in het gezin, geëerd en geacht door man en kinderen; zij regeert het personeel, bestuurt de huishouding, en zorgt voor de opvoeding van de kinderen, waarbij ze echter geholpen wordt door de τϱοφός 'voedster' of τιϑήνη 'de min'. Schreef ik zojuist: 'zij heerst in het gezin', dan bedoel ik met deze woorden niet, dat ze 'mederegentes' was van de man in zijn optreden naar buiten. Want herhaaldelijk wordt een té energieke, té bemoeizieke vrouw terecht gewezen door haar echtgenoot of zoon met de volgende woorden:
'Maar ga in huis en wijd u aan uw eigen werk: het weefgetouw en het spinrokken, en beveel uw dienaressen aan het werk te gaan. Het woord zal de mannen ter harte gaan, allen, maar mij het meest; want op hem hier berust de macht in het huis'.
Deze verhouding tussen man en vrouw wordt treffend gekarakteriseerd door een vers in de Odyssee (7-68):
ὅσσαι νῦν γε γυναῖϰες ὑπ̕ ἀνδϱάσιν οἶϰον ἔχουσιν,
'zovele vrouwen als nu onder haar man een huis besturen'.
Dat de Homerische vrouw niet in de afzondering van het vrouwenvertrek γυναιϰωνῖτις, leefde, zoals in latere tijden, maar temidden van de mannen verkeerde en zich in het openbaar vertoonde, daarvan
| |
| |
vinden we in het epos talloze voorbeelden. Natuurlijk mogen we hierbij niet vergeten, dat het Homerische epos zich bijna uitsluitend occupeert met de schildering van de adel en hogere standen, de schildering dus van de Griekse riddertijd, hoofs en hoffelijk, vooral ten opzichte van de dames.
Welk een prachtige vrouwengestalten heeft Homerus niet geschapen in zijn onsterfelijk epos! Nergens vindt hij dan ook een warmere toon, dan wanneer hij zingt van de echtelijke liefde, van familiegeluk, en steeds prijst hij de vrouw om haar deugd en trouw, waardigheid en huiselijkheid. Mag ik dit aan een paar verzen, subliem om hun eenvoud en menselijkheid illustreren?
Wanneer Odysseus op het eiland der Phaeaken is beland en de koningsdochter Nausikaä hem de weg wijst naar de stad, voegt hij haar deze wens toe (Od. 6, 180 sq.):
'Doch u mogen de goden geven, zoveel als ge in uw binnenste u toewenst:
Een man en een huis, en eendracht u doen vergezellen.
Een goede! Want er is niets beter en uitnemender dan dit,
Dan wanneer eendrachtig van geest een huis bestieren
Een man en een vrouwe; veel kommer voor de euvelgezinden,
Maar de goedgezinden een vreugd; maar het meest ondervinden ze het zelf'.
Lapidair-eenvoudig en in hun eenvoud zo raak zijn de woorden door Achilles gesproken over de huwelijkstrouw.
Achilles beklaagt zich (in het 9e boek v.d. Ilias vers 340 vlg.) bitter, dat Agamemnon, Atreus' zoon, zijn geliefde slavin heeft laten weghalen uit zijn tent, en hij zegt:
'Beminnen Atreus' zonen soms alleen van de mensen met denkend gezicht hun vrouwen?
Want alwie een goed en verstandig man is, hij bemint en zorgt voor zijn eigen vrouw'.
Wie kent niet de prachtige scène (Ilias VI, 390-497), waarin Andromache afscheid neemt van haar man Hector, die ten strijde trekt, een motief, dat zich steeds opnieuw zal herhalen, zolang er oorlogen en gevechten zullen zijn, en moeders, vrouwen en verloofden met bloedend hart afscheid nemen van haar geliefden.
Homerus verhaalt dan, hoe Andromache, vergezeld van een dienares, die Hectors zoontje draagt, haar man ontmoet bij de Scaeïsche poort:
| |
| |
'Andromache trad op hem toe, een traan vergietend. Ze drukte hem een woord,
de hand, sprak het woord en liet het klinken: δαιμόνιε
dat bijna niet te vertalen is, omvattend een wereld van weemoed en
liefde, maar dat tevens een zacht verwijt bevat):
'Lieve dwaas, uw moed zal u ten verderve voeren, en niet hebt ge deernis
Met uw onmondig kind en mij rampzalige, die weldra uw weduwe
Zal zijn; want weldra zullen u doden de Achaeërs
Allen op u toegestormd! Voor mij zal het beter zijn,
Wanneer ik u moet missen, in de aarde te duiken, want voor mij zal er geen
Andere troost meer zijn, wanneer gij uw noodlot hebt bereikt
Maar smarten; want niet meer heb ik een vader en een gebiedende moeder......
Maar Hector, gij zijt me een vader en een gebiedende moeder
En een broer, gij zijt mijn bloeiende gemaal?'
Een dertigtal verzen verder:
'Zo sprekend reikte de stralende Hector naar zijn kind,
Maar terug naar de boezem van de schoongegordelde min
Week het kind schreiend, ontsteld voor de aanblik van zijn lieve vader
Bevreesd geworden voor het brons en de pluim van paardehaar
Die hij geducht zag wuiven van de top van de helm'.
Dan bidt Hector tot de Goden, dat zijn zoon mag uitblinken onder de Trojanen en over Troje eens mag heersen en zijn vader in roem zal overtreffen.
De dichter vervolgt:
'Zo sprekend legde hij in de armen van zijn lieve vrouw
Zijn kind; en zij dan nam het op aan haar welvende boezem
Door haar tranen heen lachend. En haar gemaal kreeg deernis, toen hij dit zag,
Hij streelde haar met de hand en sprak het woord en liet het klinken:
Lieve dwaas, wees me niet al te zeer bedroefd in het hart.
Want geen enkele man zal mij in strijd met het lot (voor mijn uur gekomen is) naar Hades zenden'.
Is Penelope niet het symbool geworden voor alle tijden van echtelijke trouw? Zij, die twintig jaar wachtte op de terugkeer van haar man, terwijl ze vele opdringerige, haar have en goed verterende,
| |
| |
vrijers om de tuin leidde door 's nachts weer uit te rafelen het weefsel, dat ze overdag geweven had. Ontroerend-mooi beschrijft Homerus het weerzien van man en vrouw in boek 23 v.d. Odyssee vers 177-311, door Boutens zo schoon vertaald.
Hoe diep menselijk is niet de passage, waarin Hecuba, de moeder van Hector, hem smeekt binnen de wallen van Troje te vluchten en zich niet bloot te stellen aan de aanval van de woedende Achilles!
Luistert (Ilias XXII, 79 vlg.):
'Maar zijn moeder weer aan de andere kant weeklaagde, tranen vergietend,
Haar boezemkleed losmakend en met de andere hand hief ze haar borst op
En tranen stortend sprak zij tot hem de gewiekte woorden:
Hector, mijn kind, heb eerbied hiervoor en heb deernis
Met mij zelve, als ik u ooit de zorgenstillende borst heb gereikt!
Denk hieraan, lief kind, en weer die vijandige man af
Ja zelfs Helena, de oorzaak van alle rampen voor Grieken en Trojanen, die, gehuwd met een oudere man, de jonge knappe verleider Paris volgde naar Troje, zij wordt ondanks alles toch nog in Homerus gezangen hoffelijk bejegend zowel door de Trojanen, als in Sparta, wanneer ze door haar man weer in de echtelijke woning is teruggevoerd.
In het vierde boek van de Odyssee vers 120 vlg., als de zoon van Odysseus op onderzoek naar zijn verdwenen vader, aan het hof van Menelaos te Sparta komt, is Helena weer de geëerde koningin en waardige gastvrouwe (ik citeer nu Boutens):
'Wijl in zijn geest en gemoed die dingen hij, Telemachus, zat te overwegen,
Daar uit het hoog zoetrokig vertrek kwam Helena binnen
Artemis sprekend gelijk, de godin met de goudene pijlen
......Neer zij zich zette op de stoel, met de schemel beneê voor de voeten
Dadelijk ging zij met woorden haar man ondervragen naar alles'.
Zoals ik reeds zeide, ook de Trojanen hebben haar schoonheid vergiffenis geschonken. In het derde boek van de Ilias (121 vlg.) verhaalt de dichter hoe Paris en Menelaos in een tweegevecht zullen kampen om het bezit van Helena, en hoe de ouderlingen der Trojanen, rondom Priamos op de Scaeïsche Poort in afwachting van de naderende tweestrijd neerzittend, Helena op de wal zien toeschrijden:
| |
| |
'Maar toen ze nu Helena op de wal zagen toeschrijden
Spraken ze zachtjes tot elkaar de gewiekte woorden:
Het is de Grieken en Achaeërs met schone scheenplaten
Niet kwalijk te nemen, dat ze om zulk een vrouw lange tijd smarten lijden,
Buitengewoon lijkt ze op de onsterfelijke godinnen in gelaat.
Maar toch, hoewel ze zo mooi is, moet ze in de schepen terugkeren
En moge ze niet voor ons en onze kinderen als een leed in de toekomst achterblijven.
Zo dan spraken zij, maar Priamos riep Helena met zijn stem:
Kom hierheen lief kind, en zet u voor mij neer
Opdat ge ziet uw vroegere gemaal, uw verwanten en vrienden!
Gij zijt me niet de schuld, de goden zijn in mijn ogen de schuldigen
Die tegen mij opwekten de tranenrijke krijg der Achaeërs'.
Maar, hoor ik deze of gene onder mijn lezers reeds zeggen, is dan bij Homerus alles even 'erhaben', edel en idealistisch? Neen, Homerus staat in - en beschrijft het volle en reële leven en hij heeft nu niet bepaald een zoetelijke feuilleton geschreven voor een of ander stichtelijk blaadje. Hij verbloemt echtbreuk en overspel niet, maar de Homerische Grieken waren zo zeer doordrongen van de onweerstaanbare en onverwinnelijke macht van het fatum en van de Goden - vooral van de God der liefde (waarvan Sophocles later dichtte: ϱως ἀνίϰατε μάχαν, 'liefde onverwinbaar in de strijd') - dat zij een gereed excuus vonden voor de zwakheden van de mens, vooral van de zwakke vrouw.
Hun sterk ontwikkeld gevoel voor de kortheid en de broosheid van het leven dreef hen er toe te trachten van dit leven te maken 'the best of it'. Daarom valt Homerus Helena niet hard, immers zelfs de Trojanen, over wie ze zoveel ellende bracht, waren niet verwonderd, dat Paris bezweek voor de betovering van haar charme en schoonheid. De enige vrouw, die hij enigermate hard valt, is Klytaimnestra, de overspelige vrouw van Agamemnon, maar zelfs in haar geval wordt de verleider Aigisthos zwaarder beschuldigd dan de overspelige vrouw; hij draagt ook de hoofdschuld van de moord op Agamemnon.
Merkwaardig is ook het feit, dat in de Homerische gedichten van 'love-making' voor het huwelijk, het eeuwig spel van het hof-maken, afstoten en aanhalen, minnekozen en kussen niets te vinden is. De
| |
| |
verliefde jongeman en het niet minder verliefd meisje bij Homerus kennen evengoed het zoete minnekozen, maar zij houden het voor zich, de dichter onthult niets hiervan, geeft dus geen literaire close-ups van liefdesscènes enz., zoals het Oosten bijvoorbeeld geen kus op het toneel gedoogt.
En de mooie versregel:
ϰύσε δὲ μὶν ϰεφαλήν τε ϰαὶ ἄμφω φάεα ϰαλά,
'hij kaste haar (of: zij kuste hem) het schone hoofd en beide de schone ogen', heeft steeds betrekking op moeder en zoon of broer en zuster. Heel duidelijk wordt de ingetogenheid en kuisheid van de dichter geïllustreerd aan een paar verzen in het 22e boek v.d. Ilias (123 vlg.), waar Hector éven overweegt om Achilles door smeking tot een compromis te bewegen, maar dan vervolgt:
'Ik ben bang dat, wanneer ik als smekeling tot hem kom, hij geen deernis zal betonen
En geen eerbied zal hebben, maar me zal doden, daar ik ongewapend ben
Zo maar, als een vrouw, wanneer ik mijn wapens zal hebben afgelegd!
Geenszins is het nu mogelijk vanaf een eik of een steen
Met hem te minnekozen, het gefluister van een jong meisje en een jonge man,
Zoals een jong meisje en jonge man elkaar plegen toe te fluisteren'.
That's all!
Het schijnt mij toe, dat de manier van werven om een meisje ook een grote factor hierbij is geweest. Bij Homerus immers bestaat nog het 'koophuwelijk' - ofschoon het omgekeerde geval, dat de vader zijn dochter een bruidschat geeft, Homerus niet geheel vreemd is (Ilias X, 51 vlg.). Doch in de regel trachtten zij, die dongen naar de hand van een meisje, elkaar te overtroeven in het aanbieden van bruidsgeschenken. Een onterende positie voor de vrouw, zal men zeggen op het eerste gezicht, behandeld te worden als koopwaar! Doch menig bruidje (zegt Groeneboom in zijn Inleiding op Lysias' eerste rede) zal wel geweten hebben, door wie zij zich kopen liet, maar bovendien werd door dit koophuwelijk de jonge vrouw iets kostbaars. De dochter van een groot heer, schoon en slank, vele werken kennend (borduren, weven, spinnen) bracht haar vader vele runderen op en de minnaar moest soms vele jaren sparen om zijn bruid te verdienen. Als de jonge vrouw het huis van haar ouders verlaten heeft, tracht ze haar man te behagen en als hij haar van harte liefheeft, komt ook bij haar de liefde - als ze die tenminste nog niet
| |
| |
reeds vóór het huwelijk voor hem koesterde - vanzelf! Het was Homerische zede, dat de 'vrijers' als gasten in het huis van hun a.s. schoonvader toefden, totdat de keuze was gevallen (meestal op de hoogstbiedende). Dat de vrijers van Penelope - die haar beschouwden als niet meer gebonden - toefden in het huis van Odysseus' zoon Telemachus en van hem verlangden, dat hij zijn moeder aan een van hen zou uithuwelijken, was in zich correct, maar zij gedroegen zich niet correct. Ook een kostelijk verhaal bij Herodotus (6, cap. 128-131) illustreert dit gebruik.
Het soberst en het meest kies is Homerus in de beschrijving van de liefde van Nausikaä, de koningsdochter, voor Odysseus.
Alle bovengenoemde vrouwengestalten verbleken bij de lieflijke gestalte van Nausikaä, zegt van Leeuwen in zijn boek: De zanger van de Griekse Riddertijd. Zij is weliswaar geen hoofdpersoon, maar is de dichter na aan het hart gewassen en tot een van de lieftalligste figuren uit de wereldliteratuur geworden. Nodig was ze niet in het verloop van de gebeurtenissen, maar wel onmisbaar om de Odyssee tot een meesterwerk te maken.
Men kent het verhaal. Odysseus is aan land gespoeld aan het strand van Scheria, het sprookjesland der Phaeaken. In het paleis van Alkinoös, welbewaakt in haar meisjeskamer, slaapt Nausikaä. Athena verschijnt haar in een droom en zegt (Od. 6, 21 vlg.):
'Nausikaä, hoe baarde u uw moeder zo nalatig?
De fraaie kleren liggen daar onverzorgd ter neer
En uw huwelijk is nabij, waar gij zelf schone kleren behoort
Aan te trekken en andere verschaffen aan hen, die u zullen begeleiden.
...... Maar welaan, spoor uw vermaarde vader aan om morgen vroeg
De muildieren en de wagen gereed te maken, om voor u te vervoeren
Gordels en gewaden en fraaie spreien;
En ook voor u zelf is het beter dan te voet
Te gaan, want ver zijn de wasbekkens van de stad'.
Nausikaä heeft zich dan met haar vriendinnen naar het strand begeven. Als de was gedaan is en de meisjes zich vermaken met het balspel, komt Odysseus te voorschijn, verwaaid en verregend. De meisjes stuiven gillend uiteen, slechts één blijft staan, Nausikaä. Zij is niet bang en niet preuts ook, de fiere prinses. Zij geeft de arme schipbreukeling kleren en zalfolie voor na het bad. Wanneer Odysseus zich gebaad heeft, giet Athena schoonheid over hem uit, 'zoals een metaalkunstenaar een zilveren vaas bekleedt met goudglans'.
| |
| |
Als goud gloeien de lokken van de held in de stralen van de ondergaande zon, en Nausikaä staart op de schone gestalte als op een openbaring. Van een spoedig huwelijk had haar droom gesproken, hier staat haar droom! Hoe onbevangen verraadt ze haar liefde in de volgende verzen (Od. 6, 239):
'Hoort me, blankarmige dienaressen, opdat ik iets zeg!
Niet tegen de wil van alle Goden, die de Olympos bewonen
Begeeft zich deze man onder de godgelijke Phaeaken.
Van te voren leek hij mij onooglijk toe,
Maar nu lijkt hij op de Goden, die de wijde hemel bewonen!
Ach, dat zodanig iemand mijn echtgenoot mocht heten
Hier wonend en mocht het hem behagen hier te blijven'.
Van dit ogenblik af ziet zij in hem haar aanstaande echtgenoot, in hem, die zo schoon is en haar in zo'n schone taal heeft toegesproken, toen hij haar om hulp smeekte: (Od. 6, 149 vlg.)
'Ik smeek u, gebiedster! Zijt ge een godin of een sterveling?
Als ge een der goden zijt, die de wijde hemel bewonen, met Artemis
De dochter van de grote Zeus
Zou ik u willen vergelijken in schoonheid, grootte en gestalte.
Maar als ge een der stervelingen zijt, die op de aarde wonen:
Driewerf gelukzalig dan uw vader en gebiedende moeder
Driewerf ook uw broeders. Gewis zwelt steeds hun hart van vreugde om u
Wanneer ze zulk een telg ten dans zien gaan.
Maar hij is weer in 't hart het gelukkigst van allen
Die u, na met een koopprijs te hebben aangedrongen, zijn huis binnenvoert.
Want nog nooit zag ik zulk een schoon wezen met mijn ogen
Noch een man, noch een vrouw...... eerbied bevangt mij bij de aanblik!
Op Delos zag ik eens bij het altaar van Apollo
Zulk een jonge boom van een palm oprijzen......
Zo, op dezelfde wijze bij de aanblik daarvan was ik verbaasd in mijn hart
Lange tijd, daar nog nooit zulk een stam uit de aarde oprees
Als ik u vrouwe, bewonder en verbaasd sta......'
Wanneer haar later blijkt, dat Odysseus, de held van haar korte droom, gehuwd is en standvastig blijft in zijn wens om naar zijn
| |
| |
vrouw terug te keren, dan is het geen verliefd meisje, maar een waardige prinses, die de gast waardig vaarwel zegt.
Er zijn mensen, die dit slot onbevredigend vinden, maar Homerus schreef geen roman of het scenario van een film met een happy end en...... nog altijd is, mijns inziens, de droom mooier dan de werkelijkheid. Toen Multatuli eens een lezing hield over poëzie, - zo verhaalt van Leeuwen - vroeg een jong meisje hem: 'Maar, meneer Dekker, wat is toch eigenlijk poëzie?' Hierop antwoordde Multatuli - en hij legde alle ridderlijkheid in dit éne woord: 'De poëzie, dat zijt gij, jonge schone vrouw, aan de ingang van het leven'.
Zo is Homerus van alle tijden, en terecht zegt Chesterton in zijn boek The everlasting man: 'In ieder geval is het waar, dat dit gedicht (de Ilias, maar het woord geldt evenzeer voor de Odyssee) ons eerste gedicht en ook ons laatste mocht zijn. Het mocht gerust het laatste, evengoed als het eerste woord zijn, dat de mens ooit gesproken heeft over zijn sterfelijk lot, zoals dit gezien wordt door een louter sterfelijk oog. Als de wereld ooit weer heidens wordt en vergaat, dan mag de laatste mens, die levend overblijft, een vers uit de Ilias fluisteren en...... sterven'.
Het wordt nu echter tijd onze aandacht te wijden aan de grote depreciatie van de vrouw in de historische tijd van Griekenland, en vooral in Athene.
| |
II.
Wanneer we dan de positie van de vrouw in de Griekse, speciaal de Atheense maatschappij van 500-350 voor Christus aan een nader onderzoek onderwerpen, dan valt ons dadelijk op, hoezeer in een paar eeuwen alles veranderd is en tot welk een serviele positie de Atheense vrouw is vernederd, opgesloten en bewaakt als ze wordt in binnenkamer of bovenvertrek. Vele historici hebben gepoogd de oorzaken op te sporen van deze depreciatie - persoonlijk heb ik verschillende sociale factoren bestudeerd - en ik geloof de vinger te kunnen leggen op de volgende wondeplekken:
1. Het maatschappelijk en politiek leven in Athene droeg een overwegend, ja sterk overheersend mannelijk stempel. De vrouw werd binnenshuis gehouden en nam geen deel aan het politieke leven. Hierop zal ik straks nader ingaan.
2. De ontwikkeling van de vrije burger nam in het cultuurcentrum Athene een hoge vlucht, waarbij de ontwikkeling van het meisje en
| |
| |
de vrouw ver achterbleef. Terwijl men immers in Athene reeds vroeg scholen voor jongens had, groeiden de meisjes zonder behoorlijk onderricht op. Ze leerden van moeder het huishouden, koken, spinnen, weven, dus alleen de typisch-vrouwelijke kennis.
3. De Atheense stad-staat waakte met jaloerse zuinigheid over het burgerrecht en schiep daarmee een grote kaste van juridisch onbeschermde vrouwen, die als hetaeren (vriendinnen) de wettige vrouw, de huissloof, verdrongen uit het gezelschap van de man.
Voor de Griek immers was de πόλις de 'stad-staat' alles, en de grootste politieke eenheid. - Eerst in de Macedonische tijd groeit de idee van één Griekse staat, zozeer tegengewerkt door de enge locaal-patriot Demosthenes. De Atheense stad-staat telde tijdens Pericles waarschijnlijk niet meer dan 30.000 burgers. Deze eng-locale gemeenschap waakte met grote zuinigheid over het burgerrecht, alleen het huwelijk tussen burger en burgeres was geldig voor de wet en hun kinderen werden alleen als burgers en burgeressen erkend. De andere kinderen, vooral de meisjes, waren 'aan de heidenen overgeleverd' en ondervonden geen bescherming van de πόλις. Daar voor haar een wettige verbintenis met een Atheens burger niet mogelijk was, ontstond vaak een onwettige verhouding en schoven ze als hetaeren (vriendinnen) in de plaats van de wettige vrouwen, vooral daar ze vaak een verfijnder opvoeding hadden genoten dan deze. Deze courtisanen waren dikwijls geestig, beschaafd, allesbehalve vulgair, - zolang ze tenminste nuchter waren - maar toch moeten we ons ervoor hoeden geloof te hechten aan de op 'n zoetelijk romantisme berustende fabel, dat de hetaeren uitsluitend gezocht werden om haar hogere ontwikkeling, want bij de symposia (drinkgelagen), waarbij ze de mannen amuseerden - ging het allesbehalve hoofs toe, vooral wanneer de drank was in de man en.... in de vrouw. Dat leren ons de afbeeldingen op Griekse vazen wel duidelijk. - Een uitzondering moeten we maken voor de begaafde Aspasia uit Milete. De grote staatsman Pericles nam haar als metgezellin, na van zijn eerste vrouw te zijn gescheiden. Zij leefden als man en vrouw tot de dood hen scheidde, ofschoon volgens de Atheense wet hun verbintenis geen huwelijk was. Aan de zoon uit dit huwelijk, Pericles, werd toch later door een wet het burgerrecht
verleend. Ofschoon om haar figuur veel gefantaseerd is, mogen we wel geloof hechten aan het verhaal, dat haar 'salon' gefrequenteerd werd door vele grote mannen van Athene, de beeldhouwer Phidias, Anaxagoras, de grote filosoof Socrates en waarschijnlijk ook Sophocles en Euripides. Het gechoqueerde burgerdom van Athene deed vele aanvallen op haar. Ze
| |
| |
werd zelfs voor het gerecht gedaagd, beschuldigd van goddeloosheid (ἀσέβεια). Pericles zelf verdedigde haar met succes.
4. De Atheense man sloot veelal op latere leeftijd een 'mariage de raison' met een veel jongere erfdochter, waarbij van liefde weinig sprake was.
5. De Athener zocht tengevolge van de grote kloof in ontwikkeling, die hem van zijn vrouw scheidde, en gemis aan liefde zijn heil(?) in verfoeilijke onnatuurlijke praktijken. De lezer veroorlooft me wel er verder over te zwijgen.
6. De invloed van het Oosten. Door de Perzische oorlogen hadden de Atheners de huwelijkszeden van de Perzen leren kennen, die hun vrouwen in strenge afzondering hielden, zoals Plutarchus uitvoerig verhaalt in Vita Themistoclis cap. 26.
Door al deze factoren werd de Atheense vrouw steeds lager gewaardeerd en teruggedrongen in de beslotenheid van binnenkamer of vrouwenvertrek.
De Atheense huismoeder, de welopgevoede dochter vertoont zich niet in het openbaar.
Reeds in de Septem, de Zeven tegen Thebe, een drama van Aeschylus, wordt de vrouwen, die naar de altaren zijn gestroomd, bars toegevoegd: 'Uw plicht is te zwijgen en te huis te blijven', en Euripides zegt in de Meleagros: ἔνδον μένουσαν τὴν γυναῖϰ̕ εἶναι χϱέων ἐσϑλήν: 'het past een brave vrouw binnenshuis te blijven'; en als Pericles in zijn beroemde lijkrede een enkel woord aan de vrouw wijdt, spreekt hij als volgt: 'Onbesproken te blijven, nóch gelaakt, nóch geprezen te worden, ziedaar úwe glorie'.
De vrouw blijft dus bescheiden thuis; Aristophanes beschouwt het als ongepast, wanneer een vrouw de huisdeur op een kier zet en even naar buiten gluurt. De voordeur sluit haar gebied af van het domein van de man: marktplein, raadhuis, gymnasia, zuilenhallen, waar de mannen vergaderen, disputeren en zich verpozen. Op de straat vertoont zij zich zelden. Trouwens, hier behoefde zij niet om te treuren. Grote zaken, die het stadsbeeld in moderne tijd zo aantrekkelijk maken voor onze dames, zijn er niet, de winkels zijn slechts kleine hokken, de handwerkslieden verkopen hun waar vanuit de werkplaats, de straten zijn nauw en worden omzoomd door eentonige rijen naakte muren, waarin vaak de vensters ontbreken. De Griekse en Romeinse huizen kregen immers hun licht van binnen uit.
De Atheense burger sloot zijn vrouw dus op. Een jonge man, die zijn vrouw meer vrijheid gaf en haar en haar zuigeling naar de
| |
| |
benedenkamer deed verhuizen, 'omdat de trap zo steil was', kwam bedrogen uit. Echtbreuk en een huiselijk drama met doodslag was het gevolg, zoals Lysias ons beschrijft in zijn eerste oratie. De minnaar had de jonge vrouw ontmoet bij een plechtige begrafenis, want aan begrafenissen, huwelijksplechtigheden en processies namen de vrouwen wel deel.
In het theater ontbreken de vrouwen niet alleen als actrices, maar ook als toeschouwsters. Alleen mannen treden op als acteurs en de tragedie getuigt van een zelfde geest. Zeker, bij Aeschylus treden ook vrouwen op de voorgrond, maar zijn heldinnen zijn naar zijn opvatting in vrouwengewaad gehulde mannen, wat ze in werkelijkheid ook waren. 'In mijn werken komt geen enkele verliefde vrouw voor', laat Aristophanes Aeschylus zeggen.
In de drama's van Sophocles valt wel meer licht op de vrouw en Antigone is een van de edelste vrouwenfiguren uit de wereldliteratuur. Maar haar liefde is broederliefde en dat ze het waagt als man te denken en te handelen is haar ondergang.
Euripides, de φιλόσοφος ἀπὸ σϰηνῆς 'de filosoof op het toneel' heeft het eerst de vrouw als psychologisch probleem behandeld. Hij toont zich niet de vrouwenhater, waarvoor hij zo vaak is uitgekreten, - edele vrouwenfiguren heeft hij op het toneel gebracht zoals Alkestis en Andromache, - maar hij onthult ook de vrouwelijke zwakheden en hartstochten in figuren als Medea en Phaedra.
Hij streefde naar de ethische opvoeding en verheffing van de positie van de vrouw. Euripides heeft een grote stoot gegeven aan het feminisme in Athene, dat echter eerst later effectief werd - bij de wende van de vierde naar de derde eeuw - voorlopig blijft de Atheense vrouw de huissloof en is de man allang blij, als ze vlijtig haar huishouding behartigt, spint, weeft en kookt.
Maar zelfs op keukengebied wordt haar niet veel zelfstandigheid gelaten. De heer des huizes gaat zelf langs de marktstalletjes en doet er als een degelijke huisvrouw inkopen. Men vond dit niet ongepast. Hoogstens kwam het de inkopen niet ten goede! Bij Theokritos lezen we een gesprek van twee vriendinnen, die zich beklagen over de dwaze wijze, waarop haar echtgenoten inkopen hebben gedaan; de een kwam in plaats van met salpeter en poeder met een zak zout aandragen, de ander had zich voor veel geld kale en versleten schapevellen in de handen laten duwen: 'Gisteren heeft hij vijf vellen meegebracht, zeven drachmen per stuk! Vodden, oude rommel! En daar zou ik aan moeten werken?'
| |
| |
Wij zijn er dan ook niet ver naast, wanneer we aannemen, dat ook in Athene de inkopen van 'manlief' dikwijls aan een niet-malse critiek werden onderworpen door 'moeder de vrouw'.
Wanneer ik deze termen gebruik, druk ik me eigenlijk in een te moderne zin uit. 'Manlief' en 'moeder de vrouw' veronderstellen een gezellig huiselijk leven en dit was in een Atheens gezin minimaal. De ideale huisvrouw is, volgens Xenophon, zij, wier man zijn tijd buitenshuis doorbrengt, 'omdat hij weet, dat het huishouden ook zonder zijn toezicht behoorlijk verloopt'.
Zij is dan ook door hem met wijsheid opgevoed als kind-vrouwtje, - als kind van 15 jaar kwam ze in zijn huis (de meisjes zijn in het Oosten vroeg volwassen!) - nu is zij ordelijk, vlijtig en zorgzaam. Als alles goed marcheert, is haar echtgenoot toegeeflijk voor haar zwakheden, vooral voor haar drankzucht! Het is verstandiger de vrouw goed te bewaren dan de wijn! De vrije Athener is dus zelden thuis, hij is politicus, zakenman, hereboer of leegloper, maar een huismus...... nooit!
Voor de vrouw is het huis tegelijk haar rijk en gevangenis. Treffend is een passage uit Lysias: 'Ik trad het vrouwenvertrek binnen, toen daar mijn zuster en mijn nichten verbleven, die een zó teruggetrokken leven leiden, dat ze zich zelfs niet op haar gemak voelen, als een huisgenoot haar gadeslaat'.
Bestond er dan totaal geen gezellige omgang tussen man en vrouw en gezin? Men mag natuurlijk niet te sterk generaliseren en de mensen zijn veelal in de praktijk beter dan hun theorieën. Parijs is Frankrijk niet en de zedeloze Franse roman geeft geen volledig beeld van het Franse gezin; zo omvat ook Athenes letterkunde niet het Atheense leven in al zijn uitingen. In de kringen van de eenvoudigen en ongeletterden - die haast geen spoor hebben achtergelaten in de boeken - was de huiselijke gezelligheid groter en moesten ook de vrouwen, daar ze geen slaven of slavinnen hadden, meermalen het huis verlaten, en de dagloner zal ook toen wel blij geweest zijn, als 's avonds moeder de vrouw zijn pantoffeltjes had klaargezet.
Maar bij de gegoede stand en de rijken verveelde de vrouw zich gruwelijk, kreeg door gebrek aan frisse lucht een bleke kleur en ging zich hevig blanketten; haar eetlust verdween en ze verzaakte meer en meer haar moederplichten; Spartaanse minnen kwamen in trek bij deze Parisiennes van de oudheid.
Ook intriges om met andere mannen in aanraking te komen, om daarmee de verveling te verdrijven, bleven niet uit; oude dienaressen brachten soms galante briefjes mee van de Don-Juans uit de stad.
| |
| |
Viel de vrouw geen moederschap te beurt, dan was ze helemaal niet in tel. 'Niet liefdesgeluk zoeken wij in het huwelijk, maar kinderen', zegt Socrates ergens bij Xenophon, terwijl hij in die passage nog wel bezig is zijn zoon eerbied in te prenten voor zijn moeder!
De echt wordt gesloten ἐπὶ τέϰνων ἀϱότῳ - zoals de officiële term luidde - 'om kroost te bouwen'. De Griek spreekt dan ook steeds van kinderen en vrouw en niet zoals wij van vrouw en kinderen.
Een comicus dichtte volgende malicieuze verzen:
ἀϰούετε λέῳ̕· Σουσαϱίων λέγω τάδἐ· ϰαϰὸν γυναῖϰες, ἀλλ̓ ὅμως, ὦ δημόται, οὐϰ ἔστιν οἰϰεῖν οἰϰίαν ἄνευ ϰαϰοῦ.
'Hoort mannen, ik Sousarion zeg dit: de vrouwen zijn een kwaad, maar toch, medeburgers, is het niet mogelijk een gezin te stichten zonder dat kwaad'.
| |
III.
Was die wanverhouding tussen de beide sexen in Athene nu inderdaad onvermijdelijk? Het zou onbegrijpelijk zijn, als in een stad als Athene, waar de grootste en scherpzinnigste denkers de wereldraadselen trachtten te doorgronden, deze zelfde denkers de vrouw buiten de kring van hun belangstelling en studie zouden hebben gehouden. Neen, integendeel, aan het vrouwenvraagstuk en de verheffing van de vrouw werd de grootste aandacht besteed - wellicht ook tengevolge van de gesprekken in de 'salon' van mevrouw Aspasia - zowel in de kring van Socrates als ook door dichters als Euripides en Aristophanes. Dat de dichters een andere visie op dit vraagstuk hadden dan de filosofen spreekt haast vanzelf.
Socrates wist uit eigen ondervinding, hoe noodzakelijk het was aan het zwakke geslacht een betere opvoeding te geven. Wie Socrates noemt, noemt immers in één adem Xantippe, de welmenende, maar bekrompen echtgenote van een buitengewoon...... maar in haar ogen ongewoon man. Hoe vaak zien we niet in eigen omgeving een burgerlijk-degelijke vrouw gehuwd met een zichzelf geniaal noemend of werkelijk geniaal zijnd artist. Welk een bron vaak van veel strubbelingen en verwijdering! Xenophon vertelt ons van haar korzelig en lastig humeur tegenover Socrates - je zult ook met zo'n onmaatschappelijke zonderling getrouwd zijn! - maar opzettelijke boosaardigheid en plagerij verwijt hij haar nergens. Xantippe wist het godenbeeld niet te waarderen, of liever, ze kón het niet waarderen, het werd haar nooit getoond! Socrates nam haar nooit in vertrouwen, ontsloot voor haar nooit zijn binnenste, zij telde voor hem niet mee.
| |
| |
Een sprekend voorbeeld: Phaedo schildert ons in de gelijknamige dialoog van Plato het sterven van Socrates (in de gevangenis), die veroordeeld was om de giftbeker te drinken. Hij verhaalt, hoe Socrates' leerlingen en vrienden bij het binnentreden in de gevangenis daar Socrates vinden in gezelschap van Xantippe en haar kinderen. Wanneer zij haar droefheid al te zeer openbaart en jammert, zegt Socrates: 'Laat haar naar huis brengen'. Aan zijn sterfbed is dus voor zijn vrouw geen plaats! Als ze in gebreke is gebleven en als ze tekortgeschoten is in waardering, dan heeft ze dit in die uren wel zwaar moeten betalen!
Plato proclameert in zijn 'Staat' de volkomen gelijkwaardigheid van man en vrouw, en hij verklaart het onderscheid, dat gemaakt wordt tussen man en vrouw, voor kunstmatig. Hij ontkent niet, dat er verschil bestaat tussen de beide sexen, maar de begaafdheden zijn door de natuur gelijkelijk verdeeld over beide. De disputerende filosofen in Plato's werk zijn het er dan ook over eens, dat de vrouwen evengoed als de mannen in aanmerking komen om opgevoed te worden tot wachters van de staat (militairen, ambtenaren), al blijft de vrouw ook zwakker dan de man. Hun educatie moet dus volkomen dezelfde zijn, dus ook dezelfde gymnastische oefeningen worden voor beide sexen aanbevolen, want ook de vrouwen moeten het vaderland verdedigen. (Spartaans-Russisch idee). Verder poneert Plato de stelling, dat alle vrouwen communistisch aan alle mannen toebehoren en niemand met een vrouw als zijn eigen vrouw mag samenwonen. De bedoeling is, dat ook hierin de begrippen mijn en dijn vervallen en als dan één grote familie is gevormd, zal onderlinge verdeeldheid vanzelf wegvallen! De kinderen behoren aan de staat en ze mogen niet weten, wie hun ouders zijn. Sterk en gezond moeten ze zijn, en daarom moet de staat ook sterke en gezonde vrouwen kweken. Misschien is dit allemaal consekwent gedacht, maar ook hier ontbreekt weer het hart! Nergens vinden we in deze filosofische gedachtengang echt menselijk gevoel. Maar wat aan de wijzen, aan de consekwente rationalisten verborgen blijft, wordt soms de kinderen geopenbaard. Dichters blijven steeds kinderen en het grote kind, dat Aristophanes heet, heeft dit gevoeld. Hij ruimt in zijn dichtwerken (het waren comedies of liever revues) voor de vrouw een gelijkwaardige plaats in naast de man en laat de heren Atheners, die zich zo ver boven hun vrouwen verheven waanden, voelen, dat ze haar eigenlijk niet waard zijn!
Vreselijk woedde de burgeroorlog in Griekenland tussen Athene
| |
| |
en Sparta met hun wederzijdse bondgenoten, de bekende Peloponnesische oorlog, die duurde van 431-421 voor Christus en van 413-404. Reeds in zijn eerste stukken openbaart ons de dichter zijn smart over de wrede oorlog en zijn heimwee naar vrede, orde en rust. Wanneer blijkt dat de vrede van 421 slechts een schijnvrede is en een gewapende wapenstilstand (een koude oorlog zouden wij heden ten dage zeggen), vlucht hij in de toverwereld van zijn fantasie en bouwt in zijn Aves, (De Vogels, opgevoerd in 414) 'n dromenrijk in de lucht.
Na de mislukte tocht tegen Syracuse en de débâcle op Sicilië staat Athene in het jaar 411 aan de rand van de afgrond. Wanneer dan de mannen gefaald hebben en alles in het honderd hebben laten lopen, laat Aristophanes in zijn Lysistrata de vrouw op het toneel verschijnen als de redster van de maatschappij! Deze diepere gedachte werd natuurlijk door de comicus op komische wijze ontwikkeld en ging voor de gemiddelde toeschouwer vaak schuil onder de grollen en grappen. Het onderwerp van de Lysistrata is: de vrouw maakt gebruik van haar natuurlijke wapens om de oorlog te bestrijden.
Het scenario is als volgt: De Atheense vrouwen zweren samen met die van de overige Griekse stammen; zij bezetten de Akropolis en maken zich meester van de staatskas en goed verschanst zeggen ze haar mannen de gehoorzaamheid en... nog meer op. Een stormaanval wordt zegevierend afgeslagen, nu wachten ze rustig de verdere gebeurtenissen af, ze weten immers, dat ze niet gemist kunnen worden! Wel kost het menige zwakke zuster moeite om standvastig te blijven! Een wanhopige vader toont de ontaarde moeder boven op de wallen een huilende baby, die in geen vijf dagen gevoed en gewassen is. De kippen lopen met haar wol weg, maar ze blijft onvermurwbaar. Door zoveel standvastigheid moeten de mannen van Athene, Sparta en Corinthe zich wel voegen en onderling vrede sluiten om de huiselijke vrede terug te krijgen. 'Ziet ge wel, dat wij de betere helft zijn van het mensdom en dat de maatschappij door ons vrouwen gered kan worden', dat is de conclusie van dit blijspel. Helaas vond deze vredesstaat van Lysistrata geen evenbeeld in de werkelijkheid!
Twintig jaar later volgde de opvoering van de Ecclesiazusae, de Vrouwenregering, als het ware een vervroegde charge op Plato's Staat en de ideeën over het gemeenschappelijk bezit van vrouwen daarin ontwikkeld. Want al is Plato's Staat veel later geschreven dan Aristophanes' Vrouwenregering, de denkbeelden, waaraan Plato een letterkundige vorm gaf, hingen reeds lang in de lucht en Aristophanes waren ze zeker niet onbekend. De conclusie van het stuk is, dat de bovengenoemde denkbeelden in de praktijk niet zijn door te
| |
| |
voeren en dat het feminisme in Athene is uitgelopen op verwildering. Misschien zou het Athene beter vergaan zijn, als het naar Aristophanes had geluisterd, maar hoe kon de dichter verwachten, dat men zijn raadgevingen voor ernst hield, als hij ze zelf niet ernstig genoeg nam?
We zagen dus, dat noch Plato's theorieën, noch Aristophanes' spot de Atheense stad-staat konden redden, daarvoor was hij te uitgeput, te eng, te zeer locaal-patriottisch.
Tenslotte gaat hij op in het grote rijk van Alexander de Groote. In de Hellenistische tijd verbetert de positie van de vrouw aanzienlijk. Maar met het Romeinse Imperium, dat zich successievelijk meester maakte van de Hellenistische rijken, deed de hoge waardering van de Romeinse matrone haar invloed gelden. Dit Romeins imperium was door de Voorzienigheid bestemd om te worden de universele, wijde voedingsbodem van het Christendom, dat in de Middeleeuwen de vrouw zo hoog waardeerde als nooit te voren, culminerend in de verering van de Gebenedijde onder de Vrouwen, Onze Lieve Vrouw!
Hoe het met de waardering van de vrouw in onze moderne tijd gesteld is, daarover zullen meer bevoegde schrijvers dan ik ons kunnen inlichten. Maar één ding is zeker, dat ook de moderne maatschappij valt of staat met het degelijke godsdienstige gezin, een gezin, gebaseerd op, en bloeiend door de onderlinge liefde van man en vrouw met als centraal punt: de liefdevolle kuise moeder van onze kinderen 'ons moeder', zoals de Brabanders het zo mooi zeggen!
LITERATUUR:
1. | Walter Erdmann: Die Ehe im alten Griechenland, Münchener Beitr. zur Papyrusforschung 1934. |
2. | U.E. Paoli: De Griekse vrouw in de Oudheid, 1948. |
3. | Th. Birt: Frauen der Antike, Leipzig, Quelle u. Meyer. |
4. | J. Burckhardt: Griech. Kulturgeschichte. |
5. | J. van Leeuwen: De Vrouw bij Aristophanes, Brill. 1905. |
6. | E. Duparc: Vrouwenfiguren bij Menander, diss. Amst. 1937. |
7. | P. Groeneboom: Lysias' eerste Rede, Noordhoff 1924. |
8. | A.E. Zimmern: The Greek Commonwealth, Oxford 1911. |
9. | J. van Leeuwen: De Zanger van de Griekse Riddertijd, Sijthoff. |
10. | B.A. van Groningen: Les prétendants dans la maison d'Ulysse (à la memoire d'André Andreadès, Athene, Pyrsos 1940). |
|
|