Streven. Jaargang 3
(1949-1950)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
Historische kroniek
| |
I. - Ontwikkeling der historiographie in de Lage LandenDe van buiten opgelegde en daarom alleen reeds als dwang aangevoelde vereniging der Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden in 1814 viel, tot veler verbazing, reeds in 1830 uiteen. In hoever de sinds meer dan twee eeuwen gegroeide innerlijke vervreemding, de onhandige politiek van Koning Willem I, het nawerken der Franse bezetting en de blijvende aantrekking en ook de propaganda van Frankrijk hieraan schuld hebben, kunnen wij hier in het midden laten. Eén zaak staat vast: Nederland en België gingen elk hun eigen weg, en die weg leidde tot grote successen. Beide prezen zich gelukkig van den hinderlijken nabuur af te zijn. Toen in diezelfde XIXe eeuw de historiographie zich tot een echte wetenschap opwerkte, was het dan ook heel natuurlijk, dat de nationale geschiedschrijvers hun onderzoekingsterrein met de staatsgrenzen afbakenden. Na de nodige voorstudiën kon tegen het eind der eeuw een eerste synthese gewaagd worden. Prof. Blok publiceerde van 1892 tot 1907 zijn Geschiedenis van het Nederlandsche Volk in acht delen, en als tegenhanger schreef Prof. Pirenne van 1900 tot 1932 zijn Histoire de Belgique in zeven delen. Deze imponerende grote werken waren als het zegel der geschiedenis op de huidige staatsvormen. Toen kwam de eerste wereldoorlog, die langs Nederland heenging, maar België grondig beroerde. Sinds verscheidene tientallen jaren reeds hadden Vlamingen protest aangetekend tegen de stelselmatige verfransing van Vlaanderen waarop de Belgische staat aanstuurde, en geleidelijk hadden zij ook enige rechten voor hun volk veroverd. Tot 1914 bleef dit echter uitsluitend een voor België ongevaarlijke taalstrijd. De Duitse bezetting echter van 1914-18 bracht er enkele Vlaamse idealisten toe, een radikale oplossing van de Vlaamse kwestie door te zetten: door het federaal regime, de vervlaamsing van de universiteit van Gent, enz. schonken zij met één slag aan het Vlaamse volk de volledige gelijkheid en een zekere zelfstandig- | |
[pagina 80]
| |
heid binnen het Belgisch staatsverband. Anderzijds hadden vele frontsoldaten erg te lijden om hun Vlaams-zijn. Een en ander waren oorzaak, dat na de eerste wereldoorlog de Vlaamse taalstrijd ook een politiek karakter kreeg. Velen vroegen zich af: staat het werkelijk in de sterren geschreven, dat het Vlaamse volk in een ander staatsverband moet leven dan het stamverwante Noordnederlandse volk, en dat het noodzakelijk moet samengaan met het Waalse volk? Wat zegt de nationale geschiedenis, wat zeggen de vele eeuwen ervaring van ons volk hierover? Opmerkenswaard is, dat een Noordnederlandse historicus, die nog wel professor was te Londen, zich het eerst aan het bestuderen en het beantwoorden van deze vraag heeft gezet. In 1925 en weer in 1930 bundelde Prof. Dr P. Geyl een reeks lezingen en artikels onder de titel De Groot-Nederlandsche Gedachte, met de typérende ondertitel Historische en politieke beschouwingen. Wegens deze niet te miskennen politieke bijtoon bleef de Nederlandse en de Belgische geschiedschrijving - door Prof. Geyl klein-Nederlands en klein-Belgisch genoemd - lange tijd doof voor deze nieuwe klank. De Londense hoogleraar, die weldra te Utrecht doceren zou, ging echter onverstoord door en publiceerde van 1930 tot 1937 drie delen van zijn Geschiedenis van de Nederlandse Stam waarmede hij tot het jaar 1751 kwam, en in hetzelfde jaar 1937 nog eens een merkwaardige bundel bijdragen: Kernproblemen van onze geschiedenis. Hij betoogde: de grens tussen Nederland en België werd pas op het einde der XVIe eeuw getrokken door willekeurige oorzaken; daarenboven is er in de loop van de geschiedenis wel een zekere oppositie tussen het Vlaamse en het Waalse volk waar te nemen. Intussen werkte H. Pirenne tot 1932 zijn Histoire de Belgique rustig af. In Nederland publiceerde Blok in de jaren 1923 tot 1926 een derde druk van zijn Geschiedenis van het Nederlandse Volk; zelfs kwam er in de late jaren 1935 tot 1938, onder leiding van Prof. Dr H. Brugmans, een tweede achtdelige Geschiedenis van Nederland tot stand. Anderzijds was het Vlaamse volk zich meer en meer als een eenheid gaan voelen, zodat er nu ook in 1936 een Geschiedenis van Vlaanderen begon te verschijnen, waarvan in 1940 het vijfde en voorlaatste deel van de pers kwam. Dit verschil in opvattingen had ontegenzeggelijk het voordeel de historische gezichtseinder te verruimen, en het volle licht te laten vallen op geschiedkundige feiten, die tot dan toe, meestal onbewust, waren veronachtzaamd. Eén zaak stond vast: de klein-Nederlandse en de klein-Belgische ban was definitief verbroken. Het duidelijkst kwam dit tot uiting toen Prof. Dr L. Van der Essen, in een bijna sensationeel te noemen lezing, in 1938 hierover boudweg verklaarde: 'Met Professor Geyl ben ik overtuigd dat zulk een voorstelling absoluut geen steek houdt en dat zij, van wetenschappelijk standpunt uit, niet verdedigbaar is. Daarom ben ik, na over dit probleem lang nagedacht te hebben en alles wat er over geschreven werd oordeelkundig gelezen te hebben, een kordaat voorstander van de “Groot-Nederlandsche” geschiedschrijving'Ga naar voetnoot1.. | |
[pagina 81]
| |
Weer kwam een wereldoorlog over de Lage Landen gevaren en trok ditmaal niet enkel België maar ook Nederland in zijn maalstroom mee. Veel terughoudendheid, veel vooroordelen, veel engheid en chauvinisme werden meteen meegesleurd. Nu was de atmosfeer geschapen waarin Belgen en Nederlanders zich rustig, zonder vooringenomenheid, zowel over de toekomst konden bezinnen als op het verleden terugblikken. Uit het in 1946 verschenen en reeds in 1947 herdrukte Deux mille ans d'histoire, opgesteld door een groep Belgische historici, blijkt dat ook de Fransschrijvende Belgische historiographie van het goed recht der Lagelandse opvatting onzer nationale geschiedenis overtuigd is geworden. Dat ook de Noordnederlandse historici deze opvatting huldigen zal dadelijk blijken. Deze background moesten wij even met forse trekken schetsen om de grote geschiedkundige publicaties der laatste maanden naar hun volle waarde te kunnen schatten. | |
II. - Geschiedenis van BelgiëIngaande op een oude wens van den in 1935 overleden Prof. Pirenne, publiceert 'La Renaissance du Livre' een prachtig verluchte groot-in-4o uitgaven van diens Histoire de BelgiqueGa naar voetnoot2.. Reeds kwamen twee zware delen van de pers, waarbij er nog twee moeten aansluiten (de oorspronkelijke uitgave telde zeven in-8o delen). Meer dan 3.000 platen waarvan een twintigtal gekleurde bui ten tekstplaten illustreren de tekst. Dat er 9.000 inschrijvingen kwamen op dit werk, toont voldoende het succes van deze uitgave. De platen werden met zorg uitgekozen en gecommentarieerd door Dr Franz Schauwers, conservator der Koninklijke Bibliotheek van Brussel, en Drs Jacques Paquet. Hun bedoeling was niet enkel de beschreven gebeurtenissen maar nog meer de geest van Pirenne's opus weer te geven: vandaar de uitgesproken voorkeur voor het economisch en sociaal leven. Alle merkwaardige hallen, belforten, hanzehuizen en beurzen werden opgenomen, handel en nijverheid, landbouw en krijgswezen in beeld gebracht, er zijn charters en munten, autographe brieven en titelpagina's van boeken, maar vooral een mooie galerij portretten. Ook wie met het illustratiemateriaal van de Belgische geschiedenis vertrouwd is, wordt bij het doorbladeren van deze rijk verluchte uitgave telkens weer aangenaam verrast. De samenstellers van de iconografie hebben zoveel mogelijk vermeden platen te geven die reeds in L'Art en Belgique werden opgenomenGa naar voetnoot3.. Toch hadden wij meer schilderijen en meer religieuze kunst gewenst: het schilderij van Egmont en Hoorn op hun praalbed door Louis Gallait, de Gothische O.L. Vrouwe-kerk van Antwerpen of een volledige voorgevel van een barokkerk mist men node. De commentaren verklaren niet enkel de platen maar geven het historisch belang van de voorgestelde personen en van de dokumenten aanGa naar voetnoot4.. | |
[pagina 82]
| |
Als tekst voor deze geïllustreerde uitgave heeft men de laatste druk zonder de minste wijziging overgenomen. Sommigen betreuren dat het publiek in de waan zal verkeren hier de laatste wetenschappelijke gegevens te vinden, terwijl Pirenne de verscheidene delen van zijn werk voor het laatst tussen 1922 en 1932 heeft geschreven of herwerkt: toch was het veruit verkieslijk niet te raken aan de tekst van dezen grootmeester der Belgische historiographie. In Pirenne bewonderen wij de grondige bronnenstudie en de uitzonderlijke gave van synthese, de glanzende stijl en de beeldrijke reconstructie van het verleden. Het meest opvallend is nog, dat hij bij perioden waar hij minder in thuis was, met enige peiligen vaak zo juist de werkelijkheid wist te achterhalen. Daarom kan geen historicus der Belgische geschiedenis hem ongestraft op zij laten. Dat neemt niet weg, dat de liberale Pirenne zijn aandacht te veel op het economische en sociale phenomeen heeft toegespitst en dat hij de christelijke geest van het 'Ancien Régime' nooit heeft gerealiseerd. Wanneer hij schrijft: 'Il n'est pas douteux que, dès le XIIIe siècle, la Flandre n'ait présenté, quant à l'emploi des langues, une situation analogue à celle que l'on y constate encore aujourd'hui' (I, p. 203), kunnen wij hem evenmin volgen, daar de verfransing van Vlaanderen sinds de tweede helft der XVIIIe eeuw steeds heeft toegenomen en nog toeneemt. Het is een feit, dat men Pirenne meestal in klein-Belgische zin heeft begrepen, en dat zijn epigonen een eng Belgicistische historiographie hebben verbreid. En toch is er reden toe om te menen, dat deze grootste onder alle Belgische historici met de nieuwe richting van een Lagelandse geschiedschrijving zou instemmen. Reeds vóór de oorlog schreef Prof. H. Van Houtte terecht: 'Rien ne justifie l'opinion que les thèses fondamentales de son Histoire de Belgique sont au contre-pied de la conception Grande-Néerlandaise ou sont même inconciliables avec elle'Ga naar voetnoot5. | |
III. - Geschiedenis van de Nederlandse StamEinde 1948 verscheen een herziene uitgave van het eerste deel van Prof. Geyl's Geschiedenis van de Nederlandse StamGa naar voetnoot6.. In tegenstelling met de eerste uitgave, waarvan het eerste deel slechts tot aan het Twaalfjarig Bestand (1609) kwam, reikt deze tweede uitgave tot de Vrede van Munster (1648). Het formaat is meer dan dubbel zo groot, wat de rijke illustratie zeer ten goede komt en ook mogelijk maakt de grote kaarten op de geschikte plaats aan te brengen. De auteur heeft nauwkeurig zijn tekst nagezien en, rekening houdend met de huidige stand der wetenschap, heel wat alinea's herschreven of bijgevoegdGa naar voetnoot7.. | |
[pagina 83]
| |
De onevenwichtigheid in de eerste uitgave tussen de Middeleeuwen en de Moderne Tijden, heeft de auteur in deze herziene uitgave, jammer genoeg, niet weggenomen. De Middeleeuwen tot 1555 moeten het stellen met 180 bladzijden, terwijl de 'Onafhankelijkheidsstrijd en Scheuring' (1555-1648) 345 bladzijden toebedeeld krijgen. Blok besteedde zowel aan de eerste als aan de tweede periode twee delen; en Pirenne, die het Zuiden op het oog had, waar de Middeleeuwen een hoge bloei brachten, wijdde bijna drie delen aan het eerste tijdvak en jets meer dan één deel aan het tweede. De hoofdlijnen van het werk zijn integraal behouden. Men kan ze zó samenvatten: de geschiedenis der Zeventien Provinciën bewijst, dat deze in de XVIe eeuw tot één natie aan het samengroeien waren, en dat niets de scheuring tussen Noord en Zuid liet voorzien. Indien er door de Nederlanden een kultuurgrens liep, dan liep deze niet van Oost naar West, maar van Noord naar Zuid: de pas in de eerste helft der Zestiende eeuw genaaste gouwen in het Noordoosten stonden nog vreemd tegenover de kern der Lage Landen, terwijl in het Zuiden het onafhankelijke prinsdom Luik met het ver afgelegen hertogdom Luxemburg eveneens afzijdig stonden. Dat de scheuring er toch kwam tussen Noord en Zuid is te wijten, niet aan wezenlijke verschillen tussen de bevolking, maar aan militaire en geografische factoren (p. 269). Daarna heeft het Calvinisme de Noordelijke Nederlanders en de Contra-Reformatie de Zuidelijke zo beïnvloed dat deze in den loop der XVIIe eeuw meer en meer vreemd en onbegrijpend tegenover elkaar gingen staan. Deze stelling wordt in haar grote lijnen - afgezien van enkele eer bijkomstige schakeringen - door nagenoeg alle huidige Noorden Zuidnederlandse historici aangenomen. Het is de grote en blijvende verdienste van Prof. Geyl het eerste deze stelling te hebben verdedigd en ze door dertig jaar onophoudende studie als grondslag van onze nationale geschiedenis te hebben doen aanvaarden. Het belang echter der taalgrens, de tegenstelling tussen Diets- en Waals-sprekende Nederlanders heeft Prof. Geyl zeker overdreven. De Vlaams-Waalse tegenstelling bij de Atrechtse en Utrechtse Unies in 1579, en het verdelingsplan der Zuidelijke Nederlanden volgens de taalgrens, in 1632 door enige Waalse edelen uitgedacht, zijn nagenoeg alleenstaande feiten en dan nog vooral aan andere oorzaken dan taal- of rasverschillen toe te schrijven. Alleen de centraliserende politiek van de Belgische staat en haar onderdrukking der Vlaamse taal en kultuur hebben een Vlaamse beweging doen ontstaan, en de Vlamingen tegen de Walen opgezet. Tot dan toe hadden Vlamingen en Walen steeds in peis en vrede samengeleefd. Het voornaamste bezwaar tegen Prof. Geyl's baanbrekend werk is, dat hij het Waalse volk, een, historisch gezien, integrerend deel der Lage Landen, uit zijn beschouwingen uitsluit. Dezelfde moeilijkheid rijst voor een Geschiedenis van Vlaanderen. | |
[pagina 84]
| |
IV. - Geschiedenis van VlaanderenZo pas verscheen, na een onderbreking van 9 jaar, het zesde en laatste deel der Geschiedenis van VlaanderenGa naar voetnoot8.. Aangezien Vlaams-België nooit een politieke eenheid heeft uitgemaakt en het Vlaamse volk zich pas de laatste decenniën als volk enigszins is bewust geworden, waren er voor deze geschiedenis, van wetenschappelijk standpunt uit, grote bezwaren. Voortdurend immers moet de historicus over de staats- en taalgrenzen heengrijpen om instellingen en feiten van de Vlaamse gouwen te verklaren. Nochtans waren juist voor dit laatste deel de bezwaren heel wat geringer. Dr Max Lamberty, de bekende schrijver van Philosophie der Vlaamse Beweging heeft het leeuwenaandeel voor zich genomen: ongeveer twee derden van dit deel heeft hij gewijd aan de politieke geschiedenis en de Vlaamse Beweging; Prof. Dr H. Van Werveke beschreef de economische ontwikkeling en Dr R.F. Lissens het geestesleven, terwijl Prof. Dr F. Van Goethem zeer in 't kort de sociale stromingen schetste. De namen alleen reeds van de medewerkers staan borg voor de degelijkheid en betrouwbaarheid van de bijdragen. Wij constateren echter met verbazing, dat een hoofdstuk over de godsdienstige toestand in Vlaanderen in de pen is blijven steken. Of is het huidige Vlaanderen reeds zo gelaïciseerd dat men zijn katholiek verleden mag doodzwijgen? Over de godsdienstvervolging onder de Franse Revolutie, over de opheffing der kloosterorden, de jacht op 'onbeëdigde priesters', het Konkordaat van de Paus met Napoleon en zijn gevolgen, zouden pakkende bladzijden te schrijven zijn. De godsdienstpolitiek van Koning Willem I en het verzet van het episcopaat, het grote katholieke réveil na 1830, het krachtig heroplevende kloosterleven, de heroprichting van de universiteit van Leuven, de volksmissies en de vrije scholen met later de schoolstrijd, de reactie op de Syllabus, het uitzenden van duizenden missionarissen, de sociale actie en de katholieke jeugdbewegingen, de houding van het episcopaat gedurende de twee wereldoorlogen, het retraitewerk en de H. Hartbonden, enz. enz., al die kwesties worden slechts heel eventjes in een vreemd verband aangeraakt of volstrekt niet behandeld. Men heeft maar P. de Moreau's L'Eglise en Belgique, V. Deel: 'Style Moderne' (pp. 207-263) te lezen, om het pijnlijke tekort in deze geschiedenis van het katholieke Vlaanderen aan te voelen. Wat in dit zesde deel vooral de aandacht zal trekken, is wel een uitvoerige geschiedenis van de Vlaamse Beweging. Max Lamberty besteedt er nagenoeg twee vijfden van de hele band aan (pp. 117-268). Hoe het Vlaamse volk de verfransingspolitiek van de Belgische Staat, de ondermijnende actie van zijn eigen verfranste leidende standen en de economische achteruitzetting is te boven gekomen, om door een hopeloos zware taalstrijd, die weldra een breed-kulturele en zelfs politieke strijd werd, zijn essentiële rechten te veroveren, dat is van een epische grootheid. Blijkbaar heeft de auteur zich door dat epische laten meeslepen om zich op het einde aan lyrische ontboezemingen en aan een apologie van de Vlaamsgezinde te wagen, die in | |
[pagina 85]
| |
een wetenschappelijk tractaat minder passen. De Zuid- en nog meer de Noordnederlanders kunnen hier een kennis van de zo moeilijk te begrijpen Vlaamse Beweging opdoen, die zij elders tevergeefs zullen zoeken. | |
V. - Geschiedenis der Nederlanden1. Bijdragen voor de Geschiedenis der NederlandenBoven schreven wij, dat de groot-Nederlandse gedachte reeds vóór de tweede wereldoorlog in de historiographie meer en meer veld won. Dit blijkt o.a. ook uit het feit, dat in 1938 de Nederlandse Historiebladen begonnen te verschijnen, waaraan verscheidene vooraanstaande geschiedschrijvers in Noord en Zuid hun naam verbonden. Na den laatsten oorlog is dit tijdschrift versmolten met de Bijdragen voor geschiedenis en oudheidkunde die sinds 1838 bij de firma Nijhoff verschenen, tot de Bijdragen voor de geschiedenis der Nederlanden. Het uiterst representatieve redactie-comité is samengesteld uit: Prof. Dr Van der Essen, Leuven; Prof. Dr F.L. Ganshof, Gent; Prof. Dr P. Geyl, Utrecht; Prof. Dr R. Post, Nijmegen; Prof. Dr B. Thom, Stellenbosch; Prof. Dr H. Van Werveke, Gent en Prof. Dr Jhr P.J. van Winter, Groningen. Het doel van het tijdschrift is, niet enkel de hele Nederlanden in het geschiedkundig onderzoek te betrekken en de elementen van historische gebondenheid op te sporen, maar ook en vooral een band te leggen tussen de historici zelf van Noord en Zuid. Zo bevat het laatste nummer van de Bijdragen voor de geschiedenis der NederlandenGa naar voetnoot9. de volgende artikels: Dr W.J. Forsma: Vormen van bestuur ten plattelande in de Noordoostelijke provincies vóór 1795 (slot); J. Craeybeckx: De organisatie en de konvooiering van de koopvaardijvloot op het einde van de regering van Karel V; D. Grosheide: De Maatschappij 'Tot Nut van 't Algemeen' in de Zuidelijke Nederlanden. Merkwaardig is weer de lange Kroniek (pp. 240-297) waarin, na enige personalia, alle belangrijke boeken en artikels over de geschiedenis der Nederlanden worden aangegeven en toegelicht. Tenslotte volgt een uitvoerige bespreking van een tiental ingezonden boeken. Een voortzetting van dit tijdschrift is het 'Nederlands-Belgisch historisch Congres' dat elk jaar een 20 vooraanstaande Noordnederlandse en even zoveel Zuidnederlandse historici verenigt. Het vorige jaar kwamen aldus bijna alle meest markante geschiedschrijvers der Nederlanden te Utrecht samen, en dit jaar te Leuven. De te houden referaten zijn meestal zo gekozen, dat een discussie over essentiële punten der nationale geschiedenis de verschillende standpunten en bevindingen confronteert: het meest vruchtbaar echter is telkens het persoonlijk contact der historici met elkaar. | |
2. Geschiedenis der NederlandenHet vorig jaar verscheen onder redactie van Prof. Dr L.G.J. Verberne het eerste deel van een op vulgarisatie afgestemde driedelige Geschiedenis | |
[pagina 86]
| |
der NederlandenGa naar voetnoot10.. De bekende Leuvense hoogleraar Dr L. Van der Essen en Pastoor W. Nolet schreven enthousiaste inleidingen. Het moet wel niet gemakkelijk zijn de tot nog toe angstvallig gescheiden gehouden gegevens over Noord- en Zuid-Nederland tot een harmonisch geheel te verwerken; toch is Dr C.P. Boeren er in geslaagd, met wetenschappelijke accuratesse en met zin voor synthese, zowel de interessante details als de historische gebondenheid der Nederlanden weer te geven. Men kan zich evenwel afvragen of de Noordbrabantse auteur niet al te veel het hertogdom Brabant als het hart der Nederlanden voorstelt: zo komt o.a. bij het bespreken der Gothische bouwkunst alleen Brabant ter sprake (pp. 291-294); zeker was in de Middeleeuwen het graafschap Vlaanderen politiek en economisch het hertogdom verre vooruitGa naar voetnoot11.. Dit eerste deel, op glanspapier uitgegeven en rijk geïllustreerd, reikt tot aan het einde der Bourgondiërs (1477). Deel II door Drs H. Wigman zal de Eenheid en Scheiding behandelen, terwijl de hoofdredacteur van het hele werk, Prof. Verberne, zelf het III. Deel zal schrijven: Het Koninkrijk der Nederlanden. Door zijn bescheiden omvang, prettige voorstelling, en mooie uitvoering zal dit werk ongetwijfeld een ruime verspreiding vinden. | |
3. Algemene Geschiedenis der NederlandenEen opus van internationale betekenis is de Algemene Geschiedenis der Nederlanden in twaalf delen, waarvan het I. Deel pas is verschenenGa naar voetnoot12.. Hoofdredacteur is Prof. Dr J. Romein; redacteuren zijn voor het Noorden Prof. Dr J.F. Niermeyer en Dr J. Presser - alle drie van de universiteit van Amsterdam - en voor het Zuiden Prof. Dr J.A. Van Houtte (Leuven) en Prof. Dr H. Van Werveke (Gent). Bijna alle vooraanstaande historici van Noord en Zuid, katholieke, protestantse en ongelovige, werken mee. Slechts wanneer het werk volledig voor ons zal liggen, zullen wij een waardeoordeel kunnen vellen; de redactie schijnt evenwel haar best te doen om een voor alle Nederlanders aanvaardbare geschiedenis te creëren en heeft daarom geen te hoekige persoonlijkheden tot medewerking uitgenodigd. In zijn algemene inleiding op het magnum opus schrijft Prof. J. Romein dat deze Algemene Geschiedenis der Nederlanden in drie opzichten zal verschillen van Blok's Geschiedenis van het Nederlandsche Volk en Pirenne's Histoire de Belgique. Vooreerst, aangezien de omvang der kennis van het nationaal verleden zo geweldig is toegenomen en een dergelijke synthese door één historicus voortaan is uitgesloten, zal dit werk uit de samenwerking van deskundigen worden opgebouwd. Vervolgens, terwijl Blok zich tot het Noorden en Pirenne tot het Zuiden beperkten zal deze geschiedenis | |
[pagina 87]
| |
de hele Nederlanden omvatten, dit zijn de 'Zeventien Provinciën' met het prinsbisdom Luik, of juister nog, de huidige staten Nederland, België en Luxemburg. Ten slotte, terwijl, overeenkomstig de toen geldende opvatting, vooral Blok maar ook Pirenne hoofdzakelijk de politieke geschiedenis beschreven, zal in deze algemene geschiedenis een ruime plaats worden gegeven aan de economie, de sociale toestanden en de kultuurgeschiedenis. Wat brengt ons het eerste deel? In een lange 'Algemene Inleiding' zet Prof. J. Romein de opzet van het werk uiteen en sluit zijn klare expositie met een letterkundig hoogstaande schildering der Nederlanders van af de holbewoners tot de twintigste eeuw. Daarna - zoals vooraan elk deel zal gebeuren - geeft Prof. Dr H. Van Werveke een synthese van dit eerste deel. Docente Helène Danthine behandelt in het eerste hoofdstuk de praehistorie van het Zuiden en Prof. Dr A.W. Byvanck in het volgende de praehistorie van het Noorden. Die scheiding tussen Zuid en Noord is natuurlijk vreemd; Prof. Van Werveke tracht dit dan ook in zijn Inleiding te verontschuldigen: 'Die twee synthesen op hun beurt tot één sluitend geheel te verwerken, door het overbruggen van talrijke nog voorhanden moeilijkheden, zou een inspanning hebben vereist, die de verschijning van het boek wellicht nog voor lange tijd had uitgesteld' (p. XXXI). Prof. Dr A.W. Byvanck beschrijft daarna in het derde hoofdstuk de verovering en de bezetting door de Romeinen, iets te veel Noordnederlands gezien, waarop de Zuidnederlandse Dr Germaine Faider-Feytmans met het vierde hoofdstuk: 'de Romeinse beschaving in de Nederlanden' het evenwicht herstelt, en Mr P.C.J.A. Boeles een afzonderlijke studie wijdt aan de terpencultuur in Friesland tot omstreeks 400. Docent Dr Ch. Verlinden geeft daarna een werkelijk meesterlijke uiteenzetting van de Frankische kolonisatie, waarbij hij achtereenvolgens het getuigenis der grafvelden, der plaatsnamen, der streektalen en van den woonbouw onderzoekt om tot een non liquet te besluiten. De geschiedenis en de kultuur van de Merovingers en de Karolingers met het ontstaan van het graafschap Vlaanderen en van de Lotharingse gravenhuizen tot 925, zijn van de hand van de grootste mediaevist van Noord en Zuid, Prof. Dr F.L. Ganshof. Ten slotte schetst Mr S.J. Fockema Andreae beknopt de geschiedenis van Friesland van de vijfde tot de tiende eeuw en rekent af met een heel stel eerbiedwaardige Friese legenden, terwijl Prof. Dr B.H. Slicher van Bath een tiental bladzijden wijdt aan de toen op zichzelf levende Oostelijke gouwen van Noord-Nederland in dezelfde periode. Een beredeneerd overzicht van bronnen en literatuur besluit dit eerste deel. Uit de inhoudsopgave blijkt, dat de redactie werkelijk eersterangs deskundigen voor de onderscheidene perioden heeft kunnen aanwerven: degelijkheid samen met een doorgaans vlotte uiteenzetting kenmerken het werk. Prof. Dr Ganshof heeft aan het kerkelijk leven talrijke en grondige bladzijden gewijd die ons volledig bevredigen; zijn taak werd hierin ten zeerste verlicht door P. de Moreau's Histoire de l'Eglise en Belgique, die hij met verering telkens weer aanhaalt. Zal de Katholieke Kerk steeds een dergelijke waardering vinden in dit werk? Daar de volgende delen afzonderlijke hoofdstukken zullen bevatten over het godsdienstig leven ware het wenselijk, dat deze aan katholieke historici werden toevertrouwd, | |
[pagina 88]
| |
zoals van af de XVIe eeuw de geschiedenis van het protestantisme onder zijn verscheidene vormen in protestantse handen kan berusten. De Lagelandse opvatting van de hele geschiedenis der Nederlanden komt in dit eerste deel, zoals wij zagen, nog niet voldoende tot haar recht. Dat de kunstmatig gescheiden gehouden Noord- en Zuidnederlandse geschiedschrijving nog vele jaren zal nodig hebben eer zij één zal zijn geworden, is vanzelfsprekend. Maar dat met deze waarlijk groots opgevatte geschiedenis van de Lage Landen een flink eind weegs in die richting wordt afgelegd, is onbetwistbaar. |
|