Streven. Jaargang 2
(1948-1949)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe grote antitheseDr H.A. Enno van Gelder heeft de Nederlandse geschiedschrijving verrijkt met de geschiedenis van het Russische volk, onder de titel 'Rusland, epos van leed en strijd'Ga naar voetnoot1., door Elsevier in twee delen met mooi illustratief materiaal op voorname wijze uitgegeven. Deze geschiedenis is gericht tot het algemeen ontwikkeld publiek en deze doelstelling maakte verantwoording van bronnen overbodig. Wij vragen ons af of het in deze dagen mogelijk is een geschiedenis te schrijven van Rusland, zo beperkt tot de feiten, dat de schrijver zijn standpunt tegenover het huidige Rusland kan verzwijgen of het kiezen van een standpunt kan ontgaan. In de dagen van het historisme zou dit geredelijk zijn aangenomen. Geesteswetenschappelijke analyse echter heeft ook op het terrein der geschiedschrijving de onontkoombaarheid van het standpunt, van de 'attitude' zoals de moderne psychologie het noemt, telkens weer aangewezen. De historische objectiviteit is een ideaal en in zoverre slechts bereikbaar als wij een samenhang van feitelijkheden een zin kunnen geven. Deze zingeving transcendeert de geschiedenis. De historicus ontleent zijn zingeving aan zijn filosofie. En hierin is hij vaak kind van zijn tijd, product van het socio-culturele geheel waarin hij leeft. De ontwikkelde mens van heden, die het boek van Dr van Gelder in handen neemt, staat tot Rusland in een verhouding en wel een persoonlijke verhouding. Hij kent Rusland als de realisatie van de taak, die het communistisch manifest gaf aan het proletariaat, als de inzet, het uitgangspunt en tevens het arsenaal der wereldrevolutie die de regeerders van Rusland als een pseudo-religieus messiaans ideaal voor ogen staat. Die lezer leest over het verleden van Rusland om het heden te begrijpen en daardoor iets van de toekomst te vermoeden. Maar ook die lezer heeft zijn standpunt en ook, al is het misschien vulgair en weinig expliciet, zijn filosofie. Zoals altijd het lezen een ontmoeting is van schrijver en lezer, zo is het lezen van een geschiedenis van Rusland vandaag niet alleen een ontmoeting, maar ook een dialoog. Wie de verschrikkelijke gevolgen van een totalitaire wereldbeschouwing in het Westen leerde kennen, wie huiverend probeert iets te schatten van de omvang en de diepte van het leed over tientallen millioenen in Rusland en in vele rampzalige nabuurlanden gebracht door het experiment van door haat gestyleerde fanatici, doordrongen van de grootste mythos atheos der geschiedenis, zo iemand zoekt allereerst het standpunt van de schrijver ener Russische historie tegenover dit phenomeen, tegenover de oligarchie van het Kremlin middels het apparaat der communistische partij, tegenover de ba- | |
[pagina 1219]
| |
lans van meer dan dertig jaren bewind volgens de beginselen van Marx en Lenin. Misschien zal de schrijver antwoorden, dat een zo drastisch zoeken naar een standpunt door de criticus in een door hem te beoordelen geschrift niet getuigt van objectieve zin. Wij scheppen die zin echter in vrijheid en uit geestelijke bronnen van onze duizendjarige cultuur. Wanneer Dr van Gelder op p. 281 van deel II over de cultuur van Rusland onder sikkel en hamer opmerkt: 'De wetenschap mist er vrijheid, ze heeft echter een hoge zin', dan is dit enkele citaat reeds voldoende om de zin van zijn standpunt te begrijpen. Het noopt om het onze er tegenover te stellen! De objectiviteit van deze bekwame historicus die in min of meer essayistische vorm een zeer suggestief boek weet te beschrijven, is de objectiviteit van een moreel indifferentisme, de objectiviteit van het relativisme, waarin een onschuldig uitziend wisselspel van pro en contra de historische balans in evenwicht probeert te houden. Wanneer de schrijver spreekt over 'de tweede agrarische revolutie', de collectivering tussen 1930-1934 (deel II, pp. 265 vv) en zegt, dat het resultaat de collectivering van ongeveer de helft der boerenbedrijven was, voegt hij er aan toe: 'Dat was de wel wat wrede oplossing van het agrarisch probleem in Rusland'. Dit 'wel wat wrede' bedekt de historische werkelijkheid van een der meest bloedige experimenten der geschiedenis, niet minder bloedig dan de proeven der Germaanse fanatici om van het 'Ostraum' een kolonie van het Derde Rijk te maken. Maar wat betekent bloed voor het moderne voluntarisme der totalitaire ideologieën als zelfs een der edelste verschijningen uit onze litteratuur, Henriette Roland Holst, in een gedicht verklaart, dat de prijs van het menselijk geluk klein blijft, al gaan ook duizend maal duizend harten stuk. Wij vragen ons zelfs af of afgezien van de interpretatie der feiten, de feiten zelf, voorzover ze uit Russische gegevens zijn afgeleid, objectieve waarde bezitten. Dr van Gelder gebruikt immers voor het aangeven der resultaten van het sovjet-bewind statistisch materiaal uit officiële Russische bronnen. Maar er is nu eenmaal geen statistiek zonder statistische wetenschap en ook deze statistische wetenschap, zoals alle wetenschap, mist naar het eerder aangehaald woord van Dr van Gelder zelf vrijheid. In de totalitaire staat is ook de statistiek in haar openbare functie instrument van propaganda. James Burnham zegt in The Struggle for the World, London, 1947: 'De woorden die de communisten publiek over zich zelf gebruiken en over wat zij doen, zijn in het bijzonder misleidend. Want zowel het bewuste bedrog tegenover anderen als het normale onbewuste zelf-bedrog, zijn een integrerend deel van het communisme' (p. 63). Burnham constateert dan ook, dat de leek er makkelijk inloopt: 'Omdat een rapport over een Vijf-jaren-plan vaststelt, dat arbeiderswoningen, voedsel en kleding tot zo en zo een percentage zijn verhoogd, gelooft men, dat dit inderdaad gebeurd is'. Er is zoveel materiaal, dat deze stelling van Burnham documenteren kan, dat wij van de historicus die zich met de Sovjet-Unie bezig houdt mogen verwachten, dat hij Russisch statistisch materiaal niet dan uiterst critisch verwerken zal. Het Marxistisch ideaal is de klassenloze maatschappij. Wanneer de schrijver op p. 278 het verschijnsel | |
[pagina 1220]
| |
van de grote discrepantie der inkomens en het verschil in maatschappelijke welvaart behandelt, zegt hij over de groepen der bevoorrechten: 'Wij kunnen ze sociologisch nog geen klassen of standen noemen'. Wij zien niet in waarom er geen klassen of standen zouden kunnen zijn op grond van het feit, dat ze in de huidige Westerse sociologische categorieën niet onder gebracht kunnen worden. Daarenboven: de traditionele sociologie bezit in het begrip 'kaste' een uitnemende categorie om de maatschappelijke differentiatie onder communistisch bewind te verklaren. Critiekloos staat de schrijver tegen vele feiten, waarop zoveel wetenschappelijke critiek voorhanden is. We noemen een voorbeeld. Op p. 278 van deel II behandelt de schrijver het 'Stachanowisme'. Hij zegt dat het Stachanof in 1935 gelukte 'door een meer rationele werkverdeling in zijn ploeg en nauwkeurig overlegde arbeidsmethode de hoeveelheid kolen per uur per arbeider gedolven enorm... te vermeerderen.' De sobere maar uiterst zakelijke dissertatie van Albert Pasquier 'Le Stakhanovisme' uit 1937 toont duidelijk aan, dat 'enorm' hier in feite niet meer betekent dan het cijfer, dat iedere rationalisatie sedert Taylor in niet-gerationaliseerde ondernemingen kan bereiken. De werkelijke productievermeerdering van Stachanof bleek immers niet groter te zijn dan 40%, en voor het tot stand komen daarvan was de gehele organisatie van de arbeid veranderd. Taylor en Gilbreth hadden een generatie vroeger belangrijker resultaten bereikt, en de prestatie van Stachanof evenals die van andere arbeidshelden en heldinnen, waren slechts trics in een zorgvuldig voorbereid plan, om in het kader van de noodzakelijke rationalisatie ener achterlijke industrie nieuwe werkmethoden in te voeren, een arbeiderselite te kweken en Taylor's zo gehate 'speed-bosses' ook in de Russische fabrieken hun intocht te laten doen. Wie als deelgenoot van de traditionele Westerse beschaving een boek wijdt aan de Sovjet-Unie, al is het dan in de vorm van een algemene Russische geschiedenis, kan zich niet verwonderen wanneer zijn werk beoordeeld wordt in samenhang met de tragische fase van die beschaving, waarin wij leven, wij allen, betrokken in de 'Défense de l'Occident'. Wanneer Dr van Gelder aan het slot van zijn werk (p. 332) het wantrouwen van Rusland tegenover het Westen 'even weinig gefundeerd en even kortzichtig' noemt als dat van het Westen tegenover Rusland, blijkt ook in de conclusie van zijn oeuvre het gevaar van een objectiviteit, die om zacht gezegd het gevaar te vermijden een standpunt te bepalen in het openbaar, het ware object buiten de gezichtskring schuift. In dit geval heeft het Kremlin en zijn propaganda het credit van de rekening. Dit te signaleren is de onaangename taak die uit het 'standpunt' van de criticus, en a fortiori van dit orgaan, noodzakelijk voortvloeit.
* * *
De priester Jean Boulier, wiens pro-Russische activiteit algemeen bekend is, geeft een verklaring van zijn standpunt in 'Un Prêtre prend Position', naar aanleiding van zijn ontslag als professor in het internationaal recht aan de Katholieke Universiteit te Parijs. Naar Boulier zelf mededeelt, volgde zijn ontslag na de publicatie van artikelen van zijn hand over het nieuwe Polen, de | |
[pagina 1221]
| |
politiek van de Heilige Stoel en na zijn deelneming aan het congres van intellectuelen te Wroclaw (Breslau). Het is een uiterst merkwaardig geschrift, dat hier voor ons ligt. Het is of van een grote naieviteit of een niet minder grote bewuste mystificatie. Boulier die niets weet van Kardinaal Mindzenthy, die niets weet van het Pools Episcopaat, en door wie iedere niet-communistische of niet pro-Russische katholiek ipso facto een fascist en, voorzover hij Fransman is, discipel van Maurras en de Action Française wordt genoemd, beweert als priester en rechtsgeleerde de roeping te voelen om zich te verzetten tegen een door kapitalistische belangen gekweekte oorlogsstemming tegenover de Sovjet-Unie. Het geschrift van Boulier toont echter een zo groot manco aan bewijsvoering en een zo grote overvloed van louter beweringen, dat men zich afvraagt hoe een oud-professor in het internationaal recht, gewend aan subtiel redeneren en het omzichtig stellen van een casus, zonder grove propagandistische bedoelingen een dergelijk geschrift heeft kunnen schrijven. 'Un prêtre prend position' heeft echter enkele passages, die ons de goede trouw van abbé Boulier sterk in twijfel doen trekken. Zo de passage op p. 46, waar de schrijver beweert, dat de kerk liever pacteerde met het fascisme en het nationaal-socialisme, maar door de lopende feiten in democratische richting werd gedwongen. Zo de belachelijke passage op p. 47 over de lege kerken in Rome en de volle in Moskou! Zo de passage op p. 50 en p. 51, waarin hij smalend spreekt over de verkiezingscampagne van de Italiaanse Christen-Democraten in 1948, maar over de schandelijke, tegen Paus en Kerk gerichte propaganda der communisten geen woord spreekt, en tenslotte insinueert, dat de welsprekendheid van Pater Lombardi wel eens de oorzaak zou kunnen wezen van de moordaanslag op Togliatti! Het is het goed recht van abbé Boulier om de propagandisten van een atomistische oorlog tegen Rusland 'assassins', 'moordenaars' te noemen en de onafhankelijkheid van zijn wetenschappelijk oordeel te verdedigen zoals Vittoria deed tegen Karel V, zoals de schrijver dit aan het slot van zijn boekje meedeelt. Maar het is niet goed van abbé Boulier om voor hem onaangename waarheden te verzwijgen, om voortdurend te insinueren, om zichzelf het monopolie van sociale liefde te geven en voor alles de argumenten van zijn tegenstanders te verzwijgen. Bij zoveel geestelijke verblinding is geen objectiviteit meer mogelijk, en het heeft geen zin met de these van den schrijver te polemiseren, waar deze klaarblijkelijk het credit van het Kremlin reeds voor het schrijven in zijn standpunt verdisconteerd had. Al zal abbé Boulier geen plaats houden in ons geheugen, moge dan toch niemand hem vergeten in het Memento. Voor hemzelf en vanwege de ergernis. C. Thoen |
|