Streven. Jaargang 2
(1948-1949)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1188]
| |
Philosophische kroniek
| |
I. - Voor een eerste kennismakingA tout seigneur tout honneur! Laat ons beginnen met het boekje van Jacques Maritain: Thomas van Aquino en zijn betekenis voor onze tijd.Ga naar voetnoot1. Maritain is een ware paladijn, de moderne Paulus van het thomisme, hij die niet aarzelt openbaar te verklaren: 'Wee mij, als ik het thomisme niet uitdraag!' (blz. 9). Meer dan wie ook heeft hij er toe bijgedragen, om deze wijsbegeerte van haar schoolse banden te bevrijden en haar vruchtbaarheid te bewijzen voor de oplossing van de problemen van deze tijd. Met Maritain als professor in de Ethiek aan de Amerikaanse universiteit van Princeton bekleedt het thomisme thans een sleutelpositie in de Nieuwe Wereld, die zich zo graag als erfgename van de Oude beschouwt... Dit boekje is bedoeld als een allereerste kennismaking met de H. Thomas en het thomisme, als een lofspraak op de diepe menselijkheid en de religieuze betekenis van deze philosophie, als een pleidooi voor een ongeschokte trouw aan het echte thomisme, aan zijn interne structuur en zijn fundamentele instellingen. Dat het thomisme op dit ogenblik een grote bloei kent - hiervan getuigt onder meer de in Amerika in het vooruitzicht gestelde nieuwe druk van de volledige werken van de Aquinaat volgens de uitgave van Parma - hoeft ons niet te verwonderen. Het positivisme heeft jammerlijk gefaald, en de moderne mens is opnieuw op zoek naar een metaphysisch inzicht, naar een vaste bodem voor zijn denken en zijn doen. Maar wie zoekt naar een echt menselijke metaphysiek heeft zijn gelaat reeds gekeerd naar het thomisme, of liever, met S. Thomas heeft hij het gelaat reeds gekeerd naar het zijnde, en naar God, de bron van alle zijn. De moderne mens heeft echter niet enkel behoefte aan metaphysische zekerheid; hij, de ontgoochelde, de verlatene, de vereenzaamde, heeft ook nood aan liefde. Ook in de leer van de Aquinaat zal hij die liefde vinden, die charitas, die de mens met de mens verbindt in de eenheid van de goddelijke liefde die hun het wezen schonk. Alleen het thomisme door zijn leer van de universele en objectieve rede en van de genade kan tenslotte, het weze impliciet of expliciet, als grondslag dienen voor de bedreigde eenheid van onze cultuur. Het laatste deel van dit boekje schijnt zich vooral te wenden tot de | |
[pagina 1189]
| |
katholieke denkers, die voor hun philosophie een andere basis zoeken dan het thomisme. Zowel de interne waarde van het thomisme als de duidelijk uitgesproken wens van de Kerk beloven geen succes aan een dergelijke onderneming. Indien het thomisme zijn gading kan vinden in de gedeeltelijke waarheden van andere systemen, toch moeten zijn diepe inzichten, zijn fundamentele stellingen en zijn oorspronkelijke synthese gehandhaafd blijven op straffe zelf tot een mode-philosophie te verworden. Tot hetzelfde algemeen ontwikkeld publiek als Maritain wendt zich Josef Pieper in zijn kleine boekjes, waarmee hij het thomisme in het Duitstalig gebied voor iedereen begrijpelijk wil maken. J. Pieper werd in 1904 te Elte geboren, studeerde te Münster en te Berlijn, en is sedert 1946 docent aan de universiteit van Münster. Zijn werkje Ueber Thomas von Aquin kan best vergeleken worden met het zoëven besproken werk. Het bevat een zeer korte levensschets van de Doctor communis, een karakterisering van zijn geestelijke gestalte - Pieper ziet vooral in hem de eerlijke, kalme geest die onverstoord en liefdevol open staat voor de objectieve waarheid - en een paar grondlijnen van Thomas' wereldbeeld, voornamelijk de substantiële eenheid van de mens als geestelijk-stoffelijk wezen, de aanvaarding van de schepping als door een eeuwige rede en eeuwige liefde geordende verscheidenheid, de harmonie tussen de vrije gedachte en het onderdanig geloof. Dezelfde schrijver heeft uit het omvangrijke werk van S. Thomas korte karakteristieke teksten gehaald, in het Duits vertaald en volgens philosophische gezichtspunten ingedeeld. Zo ontstonden twee handige boekjes: Ordnung und Geheimnis, Brevier der Weltweisheit en Auge des Adlers, Brevier der Heilslehre.Ga naar voetnoot2. Dit lijkt ons een oorspronkelijke en zeer gelukkige manier om de mensen, die de moeilijke lectuur van lange artikelen of kwesties uit het werk van S. Thomas nog niet aankunnen, toch in onmiddellijk contact te brengen met zijn denk- en schrijfwijze. Voor zover ik weet bestaat er geen dergelijk Thomas-brevier in andere talen. In verschillende werkjes van dezelfde reeks heeft J. Pieper reeds op een meesterlijke wijze enkele kwesties uit de ethiek van S. Thomas in modern denken omgezet, zo in Vom Sinn der Tapferkeit (3e uitgave in 1948), Zucht und Mass (1939). Wahrheit der Dinge (1948)Ga naar voetnoot3. bevat een thomistische kennisleer. | |
II. - Het thomistisch denkenMet de laatst vernoemde uitgaven hebben we reeds het gebied van de eigenlijk thomistische gedachte betreden. Deze wordt in haar geheel of in haar voornaamste delen door een groot aantal werken vertegenwoordigd. Het thomistisch denken heeft niet het karakter van een starre systematiek wars van alle verdere ontwikkeling en stremmend voor de persoonlijke, scheppende gedachte. Op dit ogenblik menen we vier verschillende denkrichtingen te kunnen onderscheiden, die elk zich als een interpretatie van het thomisme voordoen, zonder dat een van hen of alle te zamen de rijkdom van de thomistische visie op de werkelijkheid uitputten. Elk van deze denkrichtingen vertoont overigens verdere schakeringen, zodat elke moderne | |
[pagina 1190]
| |
thomist tenslotte op een of ander punt op eigen risico het thomisme voortdenkt. Dit belet niet, dat er als een algemene deler is, wat we zouden kunnen noemen een klassiek thomisme, waarvan de algemene formulering wel door iedereen wordt aanvaard. Wie zich een idee wil vormen van dit klassiek thomisme, kan o.i. niet beter doen dan de Inleiding tot het leven en de leer van St. Thomas van Aquino van J.H.E.J. HoogveldGa naar voetnoot4. ter hand nemen en grondig instuderen. Dit werk gaat terug op het oorspronkelijk Duitse boek van Mgr. Martin Grabmann, de uitstekende Thomaskenner, die op 9 Januari van dit jaar (1949) aan de thomistische wetenschap is ontvallen. In het eerste deel wordt ons hier aan de hand van de laatste resultaten van de thomasvorsing de levensloop van de Aquinaat geschetst en zijn persoonlijkheid getekend op de achtergrond van de wetenschap en het geestelijk leven van zijn tijd. In het tweede gedeelte vinden we de grote geledingen, of wat we zouden kunnen noemen de voornaamste philosofemata van het thomisme, één voor één in het kort geschetst: het verstandelijk kennen, geloven en weten, de thomistische metaphysiek, Gods bestaan en wezen, God en wereld, de mens en zijn ziel, de thomistische ethiek, de staats- en maatschappijleer, Christendom en Kerk. In het korte bestek van dit boek kon natuurlijk niet alles gezegd worden, maar wie een eerste kennismaking verlangt met de thomistische grondbegrippen zou moeilijk een betere gids kunnen vinden. Op het einde van elk hoofdstuk vindt de lezer, die naar meer verlangt, zeer verzorgde bibliographische gegevens. Het boek van Mgr. Hoogveld geeft uiteraard geen uitsluitsel betreffende de menigvuldige vragen waarover de thomisten verdeeld zijn; het houdt zich meestal op afstand van de controverse - zonder daarom steeds een persoonlijk oordeel te verzwijgen - en geeft hetgeen we ook zouden kunnen noemen het doorsnee-thomisme, dat zich houdt aan de voor de hand liggende betekenis van de voornaamste thomistische teksten. Wie echter de zin van deze teksten gaat uitdiepen, zal daarin vaak verschillende betekenissen ontdekken, en zo ontstaan er, zoals we zeiden, verschillende stromingen, die we alle kunnen en moeten beschouwen als behorend tot het thomistisch denken. | |
1. Het traditioneel thomisme.Een eerste stroming wordt vertegenwoordigd door thomisten, die het dichtst aanleunen bij het klassieke thomisme, die de teksten van S. Thomas verklaren in de zin en de geest van de grote commentatoren van de 17e eeuw, van een Cajetanus, een Johannes a Sancto Thoma. We zouden dit kunnen noemen het traditioneel thomisme, het thomisme zoals het over het algemeen wordt gedoceerd in de ontelbare inrichtingen van katholiek hoger onderwijs. Deze richting wordt vertegenwoordigd door een talrijke schare van neothomisten, die, zoals we reeds zeiden, elk toch weer een eigen schakering vertegenwoordigen. We noemen hier slechts Garrigou-Lagrange (met als voornaamste werk Dieu), Maritain (Les degrés du savoir), Sertillanges (Saint Thomas d'Aquin), Meyer (Thomas von Aquin), Manser (Das Wesen des Thomismus), Gredt (Elementa philosophiae aristotelico-thomisticae), | |
[pagina 1191]
| |
Gilson (Le Thomisme). Deze indrukwekkende, alhoewel zeer onvolledige reeks werd in Engeland aangevuld door het tweedelig werk van R.P. Philipps, Modern thomistic philosophy.Ga naar voetnoot5. De Angelsaksers, die zich tot het thomisme bekennen, hebben hierbij een bijzondere verdienste. Hun gehele nationale wijsgerige traditie ligt immers in de lijn van het empirisme, en zij hebben doorgaans een instinctmatige afkeer van de 'metaphysics'. De schrijver van dit werk heeft klaarblijkelijk deze afkeer overwonnen en weet ons een zeer heldere uiteenzetting te geven van het traditioneel thomisme. Maritain, Sertillanges, Garrigou-Lagrange zijn klaarblijkelijk zijn leermeesters, alhoewel hij op een of ander bepaald punt, b.v. bij het probleem van het laatste criterium van de waarheid, hen alle verlaat en een opinie voorstaat die door enkele andere thomisten wordt voorgestaan. In het eerste deel van zijn werk behandelt de schrijver de natuurphilosophie. Hij verdedigt tegen de opwerpingen van sommige moderne wetenschappelijke kringen de theorie van de eerste stof en de vorm (hylemorphisme), die in de eenheid van de materiële substantie de beginselen zijn van de uitgebreidheid en van de activiteit. Hier komen ook de klassieke problemen ter sprake van de uitgebreidheid, de ruimte, de tijd, de beweging, de substantiële verandering, de natuurwetten, de eindigheid van het heelal. Tot de natuurphilosophie behoort verder de philosophie van de levende natuur, van de plant, van het dier en tenslotte van de mens. In dit laatste onderdeel schetst de schrijver op een zeer duidelijke en bevattelijke manier de thomistische anthropologie: activiteit van het intellect en van de wil, de eenheid van ziel en lichaam. Hierbij sluit een hoofdstuk aan over het transformisme. Het tweede deel handelt over de metaphysiek, of over de algemene beginselen van het thomistisch denken. Onder de metaphysiek worden de epistemologie of de denkleer, de eigenlijke metaphysiek of algemene zijnsleer en de natuurlijke godsleer of theodicee ondergebracht. Hier komt de lezer in contact met de thomistische leer over de waarheid, over de zintuigelijke kennis van het particuliere en de abstracte, intellectuele kennis van het universele, over de dwaling, over het laatste motief en het laatste criterium van de waarheid, over de wetenschap en de verschillende soorten van wetenschap. In de eigenlijke metaphysiek komen aan de beurt de begrippen van het zijnde, de potentie en de act, essentie en existentie, substantie en accident, het causaliteitsbeginsel en het finaliteitsbeginsel. Tenslotte als bekroning van de metaphysiek, de theodicee met de klassieke godsbewijzen en het tractaat over de goddelijke attributen, met de theorie van de analogie. Deze droge opsomming kan zelfs aan niet-ingewijden wellicht een idee geven van de rijkdom aan gedachten, die zich in het traditioneel thomisme tot een machtig systeem hebben ontwikkeld. En dan ontbreekt hier nog de hele thomistische ethiek, die als 'practische' wetenschap opzettelijk werd terzijde gelaten. Het werk van Philipps is zeker niet zo persoonlijk noch zo diep als de soortgelijke thomistische synthesen van Sertillanges, Gilson of Meyer, maar het munt uit door de helderheid van de probleemstelling en van de argumentatie. Deze helderheid heeft het o.m. te danken aan de voortdurende con- | |
[pagina 1192]
| |
frontatie van de thomistische oplossingen met die van andere, meestal moderne systemen. Zo groeit ook van probleem tot probleem de overtuiging, dat het thomistisch realisme de tegenstellingen van telkens extreme theorieën in een hogere synthese verzoent. Door zijn centrale idee over de mens als eenheid van geest en stof vermijdt het de eenzijdigheid van het idealistisch spiritualisme en van het sensualisme, of het nu gaat over de waarheid van het individuele en het universele, over de eenheid van lichaam en ziel, over de betekenis en de grenzen van het menselijk kennen en willen, over de menselijke kennis van God. Tot ditzelfde soort van traditioneel thomisme behoort het philosophisch handboek in het latijn geschreven door E.P. Ch. Boyer, Professor aan de Gregoriaanse Universiteit te Rome. Dit boek werd in het Nederlands bewerkt door Mr. Dr H.G. Rambonnet, en deze bewerking is thans, met het verschijnen van het derde deel, voltooid. We moeten dhr. Rambonnet gelukwensen, nu hij dit Handboek der wijsbegeerteGa naar voetnoot6. met zijn ruim 1280 bladzijden tot een goed eind heeft gebracht. Er bestaat, naar ons weten, in het Nederlands taalgebied geen enkel oorspronkelijk uitgebreid en systematisch werk over het thomisme in zijn geheel. In afwachting dat dit geschieden kan, heeft dhr. Rambonnet een gelukkige keuze gedaan met uit de talrijke thomistische handboeken dat van P. Boyer voor ons taalgebied te bewerken. Dit handboek is bij uitstek een schoolboek, de neerslag van jarenlang thomistisch onderwijs aan de meest internationale katholieke Universiteit van de wereld. De orde van de uiteenzetting is deze, welke algemeen gevolgd wordt bij het onderwijs in de seminaries. De philosophie wordt ingedeeld in een reeks thesen of stellingen. Elke stelling wordt voorafgegaan door een 'status quaestionis' of 'stand van het vraagstuk', waarin de probleemstelling wordt omschreven en de verschillende meningen die zich betreffende het probleem in de loop der geschiedenis hebben voorgedaan worden uiteengezet. Hierop volgt de oplossing van het vraagstuk: de thomistische stelling wordt gestaafd door een of meerdere bewijzen, telkens in strict syllogistische vorm ontwikkeld, waarna volgens de scholastieke dispuutmethode de moeilijkheden tegen de stelling worden weerlegd. Een derde deel bevat aanmerkingen en scholia, waarin uit de bewezen stelling sommige consequenties worden getrokken of bijkomstige problemen worden behandeld. Tenslotte is het boek rijk aan 'aanhalingen': een keur van teksten uit de oudere en de moderne philosophie. Dat de twee eerste delen van dit Handboek reeds op ongeveer 2000 exemplaren werden verspreid is tevens een aanbeveling voor dit werk en een gunstig teken voor de belangstelling die het thomistisch denken in het Nederlands taalgebied op dit ogenblik geniet. Deze twee duizend lezers zullen zich vanzelfsprekend het derde en laatste deel van het werk aanschaffen, dat de algemene metaphysica, de natuurlijke Godsleer en de ethiek bevat: de drie fundamentele takken van het thomisme. De Nederlandse bewerker heeft de latijnse tekst ietwat breder uitgewerkt, in de metaphysiek een scholion bijgevoegd over het existentialisme en in de natuurlijke Godsleer een ander over de participatieleer van S. Thomas. Wie grondig kennis wil nemen van het traditionele thomisme en daartoe de nodige tijd heeft, neme gerust dit studieboek ter hand. | |
[pagina 1193]
| |
Tenslotte vermelden we steeds in dezelfde traditionele richting het boek La Synthèse thomiste van E.P. Garrigou-LagrangeGa naar voetnoot7. Het is een nieuwe bewerking van het artikel Thomisme vroeger verschenen in het Dictionnaire de théologie catholique. In tegenstelling met de vorige werken valt hier het volle licht op de theologie van S. Thomas, alhoewel ook belangrijke philosophische problemen behandeld worden. Waar de hoofdstukken over de H. Drievuldigheid, de Menswording, de Sacramenten van zuiver theologische aard zijn, vinden we in de eerste afdeling: La synthèse métaphysique du thomisme, in de tweede: La théologie et le 'De Deo uno', in de vierde: Traité de l'ange et de l'homme en in de zevende: Théologie morale et spirituelle de fundamentele metaphysische en ethische stellingen van S. Thomas weer. In deze uitgave heeft de schrijver onder de titel Les bases réalistes de la synthèse thomiste vijf verhandelingen bijgevoegd, meestal van philosophische aard, alsmede een Appendice: La nouvelle théologie où va-t-elle? Dit aanhangsel is een polemisch geschrift waarin de theologische methode van sommige moderne katholieke theologen vrij scherp wordt aangevallen. Eerst verschenen als artikel in het tijdschrift Angelicum (1946) heeft het talrijke replieken uitgelokt. Het doet eerder wonderlijk aan dit polemisch stuk aan te treffen in een objectieve uiteenzetting als La Synthèse thomiste, welke overigens uitmunt door een volmaakte beheersing van de traditionele stellingen van het thomisme en door een duidelijke betoogtrant, die de moeilijkste problemen met een schitterend intellectueel brio afhandelt. Met dit werk van Garrigou-Lagrange nemen we afscheid van het traditioneel thomisme, dat noodzakelijkerwijze grondig moet gekend zijn, wil men iets begrijpen van de nieuwe stromingen, die zich in het huidige thomisme voordoen. | |
2. Het thomisme volgens J. Maréchal.Het grote werk van P. Maréchal, Le Point de départ de la métaphysique, waarvan het vijfde 'cahier' getiteld Le thomisme devant la philosophie critique zo pas een tweede uitgave beleefdeGa naar voetnoot8. heeft door de oorspronkelijkheid van zijn opzet de wereld der vakphilosofen enigszins in beroering gebracht. Het wil ons voorkomen, dat deze interpretatie van het thomisme, alhoewel vaak bestreden, toch meer en meer ingang vindt. P. Maréchal heeft voornamelijk de thomistische kenleer onderzocht, en deze vergeleken met het criticisme van Kant, vandaar de titel van dit vijfde en voornaamste deel: le thomisme devant le problème critique. Van uit het onderzoek van het oordeel, door hetgeen hij noemt de transcendentale ontleding, tracht hij te bewijzen, dat volgens de authentieke en diepe gedachte van S. Thomas in elke affirmatie een interne finaliteit, een dynamisme aanwezig is, dat duidt op het absolute Zijn. Deze relatie van elk menselijk oordeel tot God ontdekken we door een reflexieve, transcendentale ontleding. Op deze wijze interpreteert P. Maréchal het bekende woord van S. Thomas: 'alle kennende wezens kennen God impliciet in elk gekend object'. Terwijl het traditioneel thomisme door middel van het causaliteitsbeginsel van het object, als contingent gekend, tot het Absolute opklimt, vertrekt P. Maréchal van de | |
[pagina 1194]
| |
intellectuele activiteit zelf, waarvan het dynamisme is gericht op het Absolute als op zijn doel. Het lijkt onbetwistbaar, dat dergelijke beschouwingen in het werk van S. Thomas voorkomen, en dat Le thomisme devant la philosophie critique daarvan het onomstootbaar bewijs levert. Men hoeft overigens o.i. geen tegenstelling te zien tussen het traditionele thomisme en de theorie van P. Maréchal; zij vullen elkaar aan, zoals blijkt b.v. uit de werken van Karl Rahner (Geist in Welt, Höhrer des Wortes) van Prof. H. Robbers (Wijsbegeerte en openbaring) en van vele anderen, waarin de invloed van P. Maréchal duidelijk merkbaar is. In het pas geciteerde boek van Prof. Robbers lezen we b.v. 'Bij het denken in begrippen, in concepten, constateert de kennende geest, dat hij met deze concepten, die zich beperken tot dit of dat, slechts arbeidt onder een impuls, die hem verder drijft boven het conceptuele uit. Onze kennis van het absolute bestaat dus vooral in ons élan daarnaar, zich uitend in de vorm, in het formele element van het verstandsoordeel, het echte leven van de kennende geest' (blz. 51). P. Maréchal heeft niets anders gezegd en zijn opvatting over de kenleer van S. Thomas schijnt ons een definitieve aanwinst te zijn voor het thomistisch denken. De magistrale bewijsvoering hiervan heeft hij geleverd in dit vijfde Cahier, dat vanzelfsprekend slechts toegankelijk is voor reeds philosophisch geschoolde geesten. | |
3. De Leuvense SchoolNiet zo verschillend als het op het eerste gezicht mag lijken, maar toch weer anders dan door P. Maréchal wordt het thomisme voorgesteld in de 'Leuvense School'. De professoren van het beroemde Hoger Instituut voor Wijsbegeerte, door Prof. Mercier, later Kardinaal, aan de Leuvense Hogeschool opgericht, hebben onlangs niet minder dan drie thomistische metaphysica's in het licht gezonden. We bedoelen de Ontologie van Prof. F. Van Steenberghen, Mon Moi dans l'Etre van Prof. N.J.J. Balthasar en De Metaphysiek van het Zijn van Prof. De RaeymaekerGa naar voetnoot9.. De Leuvense hoogleraren schijnen me met P. Maréchal hierin overeen te stemmen, dat ook zij menen, dat de metaphysische betekenis van het thomisme niet zodanig in verband staat met het abstractieve, begrippelijke denken, - hierop legt het traditionele thomisme de volle nadruk - maar met een dieper intelligibel moment. Terwijl echter P. Maréchal tot het transcendente of het absolute besluit door de analyse van de oordeelsact, vertrekt de Leuvense school van een intuïtief moment, dat in elke kenact besloten ligt. En kennelijk wordt dit intuïtief moment gezocht in het onmiddellijk vatten van het ik als een zijnde, en wel als een relatief, een geparticipeerd zijnde. Dit vertrekpunt dient klaarblijkelijk als grondslag voor de Metaphysiek van Prof. De Raeymaeker, welke anderszijds uitmunt door de krachtige bouw en het diep philosophisch inzicht in de traditionele problematiek van het wezen en het bestaan, de substantie en het accident, het zijn en het handelen. Zoals het hoort vindt deze metaphysiek haar bekroning in een natuurlijke godsleer. Niet alleen in de Leuvense School, ook daarbuiten, bij authentieke | |
[pagina 1195]
| |
thomisten vindt men een duidelijke poging om in het thomisme het abstractief en begrippelijk denken te laten steunen op een intuïtief moment, waardoor de geest rechtstreeks met het metaphysisch zijnde in contact komt. Ik denk hier b.v. aan het artikel van E.P. De Petter O.P. over Zin en grond van het oordeel in de jongste aflevering van het bekende en degelijke Tijdschrift voor PhilosophieGa naar voetnoot10.. Ook in deze strekking zien we een verrijking van het authentieke thomisme. | |
4. Thomistische ontdekkingsreizigersTenslotte zijn er ook denkers, die nog losser staan van de schoolse methode van het traditioneel thomisme. Zij hebben doorgaans intens de problemen van de moderne philosophie meegeleefd. Ze hebben zich echter niet zoals zovele anderen door de nieuwe terminologieën laten verblinden, maar ontdekten, dat elke echte philosophie tenslotte philosophie blijft, nl. een zoeken naar het laatste waarom der dingen en vooral van de mens. Ze komen tot de vaststelling dat heel de onrust, de dramatiek van het moderne denken tenslotte heenwijst naar de schijnbaar zo rustige en abstracte formules van het thomisme. We moeten ongetwijfeld ook deze schrijvers tot het thomistisch denken rekenen; het zijn thomisten, die op eigen risico op vreemd terrein op verkenning uittrekken, en terugkeren met de 'buit van Egypte'. Zo waagde een Zwitsers Jezuiet, Hans Urs von Balthasar, in zijn boek WahrheitGa naar voetnoot11. een poging om de eeuwige kern van het thomisme in een moderne gedachtengang tot gelding te brengen. Modern is dit boek door de duidelijke strekking, om aan de klassieke formuleringen een zin-volle, existentiële inhoud te geven, door de phenomenologische beschrijvingen, tenslotte door een terminologie, die aanleunt bij die van het Duitse existentialisme. De waarheid wordt hier voorlopig gedefinieerd als de onthulling, de ontsluiering van het zijnde, waardoor we onmiddellijk aan Heidegger worden herinnerd, die insgelijks het Griekse woord 'a-lètheia' etymologisch verklaart als het niet-geborgene, het onthulde. Het zijnde onthult zich dus in en door zijn verschijning, en onthult zich of verschijnt noodzakelijkerwijze aan een subject, dat als een ontvangende geestelijke ruimte is, waarin het zijnde zijn doel bereikt, namelijk te verschijnen, waarheid te worden. De waarheid veronderstelt dus een object, dat zichzelf te zien geeft en een kennend subject, dat actief de openbaring van het zijnde ontvangt. En zo komt men tot een soort dramatische omschrijving van de klassieke definitie: de waarheid is 'de overeenkomst van het verstand en van het ding'. In het eerste deel van zijn boek onderzoekt de auteur onder welke voorwaarde het object, dat zich openbaart, en het subject, dat deze openbaring ontvangt, tot die volmaakte overeenkomst zullen komen, die de waarheid zelf is, de 'Wahrheit als Natur'. Het tweede en het derde deel 'Wahrheit als Freiheit' en 'Wahrheit als Geheimnis' vormen als een middenstuk, dat merkwaardige phenomenologische beschrijvingen bevat, o.m. over de kennis van het ik, over de kennis van de anderen, over de drie | |
[pagina 1196]
| |
momenten van de tijd: het verleden, het heden en de toekomst, over het zoeken en het vinden, over de liefde. Hier vooral zegeviert hetgeen men zou kunnen noemen het pathos van het denken, waardoor dit thomistisch boek zo scherp afsteekt tegen de traditionele scholastieke schrifturen. Als voorbeeld moge het volgende gelden (het is weliswaar een climax!) 'Zodra de denkende mens het gloeiende midden van het geheim van het zijn nadert, stokt zijn adem en zet hem het hart zich uit...' (blz. 214). In het laatste deel 'Wahrheit als Teilame' past de schrijver analogischerwijze het driedubbel aspect van de waarheid als beeld, als zin en als woord toe op de verhouding tussen God en het schepsel. God openbaart zich vrij in de schepping, Hij spreekt er zich in uit en geeft aan de mens het vermogen om zijn openbaring, zijn woord te begrijpen. In alles is de mens de ontvangende; de geestelijke ruimte, waarin de waarheid ontvangen wordt, werd zelf ontvangen. Zo eindigt deze oorspronkelijke ontologie, door de thomistische grondbeginselen gedragen, in het reikhalzen naar het Mysterie, dat Liefde is en verblindende Waarheid. | |
III. - Speciale problemenEen groot aantal recente thomistische werken handelen hetzij over een of ander bepaald philosophisch probleem, hetzij over een toepassing van het thomisme op een bijzonder gebied. Daar het hier over reeds meer gespecialiseerde werken gaat, zullen we ons tot enkele aanduidingen beperken. Onder de omstreden punten in het thomisme is op dit ogenblik het hylemorphisme wellicht het meest actuele. De relativiteitstheorie, de quantenmechanica, de golfmechanica, de intranucleaire physica, met één woord de zogenaamde moderne physica heeft het wetenschappelijk wereldbeeld sterk gewijzigd. Hoe kan de theorie van het hylemorphisme, gebaseerd, naar het schijnt, op een naïeve macrophysica nog stand houden t.a.v. de moderne natuurkunde? Worden al de argumenten, die voor het hylemorphisme werden aangevoerd (substantiële veranderingen, passiviteit en activiteit van de lichamen) door die nieuwe inzichten in het natuurgebeuren niet radicaal ontzenuwd en de theorie zelf niet overbodig gemaakt? Julius Seiler schreef over dit probleem een monumentaal werk getiteld Philosophie der unbelebten Natur,Ga naar voetnoot12. dat op elk gebied van de moderne physica (ruimte, tijd, massa, energie, stof, natuurwet, substantie, verandering, enz...) de exacte wetenschap met het hylemorphisme in zijn scholastieke en voornamelijk thomistische vorm confronteert. De schrijver heeft een enorme, zowel wetenschappelijke als philosophische literatuur verwerkt en systematisch behandeld. Daarbij munt zijn werk uit door zijn glasheldere betoogtrant. Hij schijnt zich echter vrijer te bewegen op het gebied van de positieve wetenschappen. De aristotelisch-thomistische natuurphilosophie schijnt hem eerder bekend langs weliswaar gezaghebbende maar toch tweedehandsliteratuur, zodat men in dit overigens merkwaardig boek die indruk van intellectuele veiligheid mist, die alleen in een direct contact met de bronnen wordt verkregen. Misschien ligt daarin de oorzaak, dat de schrijver zich eerder negatief uitlaat over het hylemorphisme, dat hij schijnt | |
[pagina 1197]
| |
te beschouwen als een voorbijgestreefd moment in de verklaring van het strict physisch natuurgebeuren. Zijn conclusie luidt als volgt: 'Onze terughouding t.o.v. het hylemorphisme betreft hoofdzakelijk het gebied van de levenloze natuur. De stof-vormleer is daarentegen van belang in het biologisch natuurgebied. Hier treedt op opvallende wijze een doeloorzakelijke gedraging aan de dag, waarvan men als drager de substantiële vorm, d.i. het levensbeginsel moet beschouwen' (blz. 448). Deze conclusie zullen vele thomisten moeilijk bijtreden, daar ze, logisch doorgedacht, de niet levende natuur eenvoudig uit het philosophisch denken verbant en restloos naar de positieve wetenschappen verwijst. Tot dezelfde conclusie schijnt nochtans, alhoewel aarzelend, ook Dr E. Lowijck te komen in zijn recente thesis over Substantiële verandering en Hylemorphisme,Ga naar voetnoot13. met als ondertitel: Een critische studie over de neo-scholastiek. Deze thesis, door de schrijver aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte te Leuven verdedigd, is veel bescheidener in omvang, treedt in geen enkele wetenschappelijke bijzonderheid, en beperkt zich hoofdzakelijk tot het philosophisch aspect van het probleem. De schrijver heeft met veel geduld de bewijsvoering over het hylemorphisme bij een groot aantal neo-scholastieke, meestal thomistische schrijvers onderzocht en hun bewijsmethode aan een stricte critiek onderworpen. Veel werd te licht bevonden en hij besluit zijn studie met een beredeneerde oplossing, gebaseerd op de metaphysiek van de thomistische School van Leuven, en in het bijzonder op de Metaphysiek van het zijn van Prof. De Raeymaeker. Alhoewel misschien minder negatief dan J. Seiler beperkt de schrijver zeer sterk de toepassing van het hylemorphisme op de stoffelijke natuur buiten het menselijk lichaam. 'In vele neo-scholastieke milieu's, zo schrijft hij, wordt terecht aangenomen, dat onze wijsgerige kennis der substanties in de organische wereld uiterst gering is (dus wellicht nul in de anorganische wereld?) Zo moeten wij ook vaststellen, dat die kennis eveneens beperkt is wat betreft ons eigen stoffelijk lichaam' (blz. 168). Dit belangrijk probleem lijkt ons hiermee verre van opgelost te zijn. Hoezeer het op dit ogenblik de aandacht heeft van de thomistische kringen blijkt uit de talrijke publicaties in de vaktijdschriften. We citeren hier enkel R. Massi, L'ilemorfismo di fronte alla fisica di oggi in Divus Thomas, Piazence 52 (1949) blz. 41-48 en B. Thun, Scholastische Kosmologie und naturwissenschaften, in Divus Thomas, Freiburg, 27 (1949), blz. 17-40.
Als volledige philosophie confronteert zich het thomisme echter niet alleen met de resultaten van de natuurwetenschappen, maar ook, aan het andere einde van de waardenladder, met de moderne theorieën over het godsdienstig leven van de mens. Op dit gebied verschenen onlangs twee belangrijke werken, nl. een Inleiding tot de natuurlijke godsdienstwetenschapGa naar voetnoot14. van de Nijmeegse Professor Dr K.L. Bellon en een tweedelige Philosophie de la religionGa naar voetnoot15. van P. Ortégat S.J., professor aan de faculteit voor Wijsbegeerte en Letteren te Namen. Het zijn beide herwerkte en aanzienlijk vermeerderde uitgaven. | |
[pagina 1198]
| |
Ze vullen elkander aan, omdat het eerste voornamelijk deze problemen ter sprake brengt, welke verband houden met de positieve wetenschap van de godsdienst als phenomeen, voornamelijk het probleem van de empirische oorsprong van de Godsgedachte, terwijl het tweede voornamelijk de verschillende theorieën over het wezen zelf van de godsdienst uiteenzet en beoordeelt. Terwijl in het eerste de theorieën van Tylor, Durkheim, Wundt, Schmidt, Feuerbach en Marx grondig worden ontleed, worden in het tweede bij voorkeur Kant, Hegel, Nietzsche, James, Jaspers, Barth besproken. De uitkomst van het onderzoek betreffende zovele uiteenlopende en niet zelden tegenstrijdige opvattingen over de oorsprong en het wezen van de godsdienst is echter geen relativistisch scepticisme. Beide auteurs bezitten immers in het thomisme een machtig criterium, dat in de verschillende systemen het ware van het onware onderscheidt en het in zijn synthese opneemt. Er is echter ook een opmerkelijk verschil: terwijl Prof. Bellon in het hoofdstuk over 'de thomistische verklaring van de oorsprong der Godsgedachte' klaarblijkelijk aanleunt bij de traditionele thomistische opvatting en aantoont, hoe de menselijke geest door het abstractievermogen en het beginsel van voldoenden grond spontaan tot het bestaan van God besluit, slaat P. Ortégat eerder de richting in van P. Maréchal, alhoewel hij verder gaat en achter de dynamische eenheid van verstand en wil als laatste fundament van de religieuze act de eenheid stelt van de persoon als geestelijke zelfstandigheid. Specialisten in de godsdienstwetenschappen zullen Prof. Bellon dankbaar zijn voor zijn 'Proeve ener algemene bibliographie', die niet minder dan 46 blz. beslaat, en P. Ortégat voor de 'Annexe' waarin men korte notities en bibliographische gegevens over een groot aantal hedendaagse godsdienstphilosofen vindt. Een meer beperkt gebied van de thomistische godsdienstphilosophie betreden we met het werk van Prof. Dr Darquennes over De juridische structuur van de Kerk volgens Sint Thomas van Aquino.Ga naar voetnoot16. Zoals men weet heeft S. Thomas geen tractaat over de Kerk geschreven, maar over gans zijn werk liggen tal van min of meer uitgebreide teksten verspreid, waarin zijn opvattingen over de Kerk impliciet of expliciet staan te lezen. Prof. Darquennes heeft uit al deze verzamelde teksten een synthese opgebouwd, die alhoewel niet als de eerste dan toch als de meest volledige kan gelden. Als leerling van Prof. Lousse, die deze uitgave met een belangrijke voorrede vereerde, heeft de schrijver het volle licht laten vallen op de middeleeuwse corporatieve gedachte, met haar juridische indeling in standen en haar vertegenwoordigingsfuncties, welke S. Thomas ongetwijfeld hebben beïnvloed, wanneer hij schreef over de Kerk als zichtbare juridische structuur. Dat de Aquinaat deze juridische structuur overigens als ondergeschikt beschouwde aan de pneumatische structuur, d.i. aan de interne, bovennatuurlijke finaliteit van de Kerk als mystiek lichaam van Christus wordt overvloedig bewezen. Een belangrijk hoofdstuk van dit interessante boek is het vierde over 'Het bonum commune van de Kerk'. Hier raakt de schrijver een der moeilijkste en essentieelste thomistische begrippen aan. Indien, zoals hij terecht meent, volgens S. Thomas het algemeen welzijn wezenlijk iets anders en iets 'goddelijkers' is dan de loutere som | |
[pagina 1199]
| |
van welstellende enkelingen, dan rijst de vraag, of de mens tot in zijn persoonlijke verhouding tot God ondergeschikt is aan het godsdienstig algemeen welzijn, dat in en door de Kerk als gemeenschap wordt verwezenlijkt. Hierop antwoordt de schrijver: 'De enkeling als persoon leeft dus voor de Kerk als geheel, zoals op haar beurt de Kerk bestaat om ieder van haar leden.' Dit is ongetwijfeld waar, maar een veeleisend lezer zou wellicht een verdere opheldering wensen nopens de wederzijdse verhouding van persoon tot gemeenschap en van gemeenschap tot persoon. Over dit nog steeds omstreden vraagstuk vinden we een grondige studie in het werk van de betreurde P. Dr Angelinus, wiens Wijsgerige gemeenschapsleerGa naar voetnoot17. reeds een vierde druk beleefde. Dit diep doordacht en tevens buitengewoon helder geschreven boek bevat twee grote delen, welke handelen over de gemeenschap op zich en over de gemeenschap in haar verhouding tot haar leden. De eerste gemeenschap, volgens S. Thomas, waarnaar alle andere gemeenschappen slechts analogisch kunnen genoemd worden, is de gemeenschap van al het zijnde, van het universum, in geordende veelheid gezamenlijk gericht naar God als naar het opperste 'bonum commune': het gemeenschappelijke doel, waarheen de gehele schepping streeft. Elk individu en elke particuliere gemeenschap is volmaakt in de mate dat zij in de grote gemeenschap van het zijnde harmonisch mee-streeft naar het opperste Algemeen welzijn. In dit perspectief moet de menselijke samenleving en de persoon in de samenleving worden beschouwd, immers 'het meest waardevolle in de veroorzaakte dingen is de volmaaktheid van het heelal' (Contra Gentes, 2,44). Dr Angelinus breidt deze grootse thomistische visie uit over al de problemen van het gemeenschapsleven. Hij onderzoekt o.m. in dit licht in welke mate de individuele persoon als een 'deel' van de gemeenschap kan worden beschouwd, en hoe het gemeenschappelijk en het persoonlijk welzijn zich tot elkaar verhouden.
We besluiten deze kroniek over de thomistische literatuur met aan onze lezers de lectuur aan te bevelen van het posthume werk van een der meest bekende en verdienstelijkste Franse thomisten, P. Sertillanges, die in 1948 overleed. Zijn bijdrage tot de herleving van het thomisme bij de eeuwenwending kan moeilijk worden overschat. Uiterst productief schrijver heeft hij o.m. een groot werk in handschrift nagelaten over het probleem van het kwaad. Het eerste deel hiervan, Le Problème du mal, I. L'histoireGa naar voetnoot18. is zo pas verschenen: mortuus adhuc loquitur. De schrijver doorloopt heel de geschiedenis van de philosophie en zelfs van het menselijk denken überhaupt van af de vóórgeschiedenis tot en met het existentialisme. In het centrum staat de leer van S. Thomas over het kwaad - een eerste schets tenminste, want we vermoeden, dat het tweede deel geheel aan de systematiek van die leer zal zijn gewijd. Het kwaad, zo leert onze Doctor communis is een gemis (privatio), hetwelk noodzakelijkerwijze een subject veronderstelt, dat goed is. Deze leer heeft haar noodzakelijke plaats in het geheel van de thomistische zijnsmetaphysiek en geeft, zonder aan het kwaad zijn geheimzinnig karakter geheel te | |
[pagina 1200]
| |
ontnemen, toch in tal van problemen een buitengewoon verhelderende verklaring. In feite is dit werk uitgegroeid tot een geschiedenis van de philosophie, daar het onmogelijk is in gelijk welk systeem de zin van het kwaad te definiëren, zonder de grote trekken van het gehele systeem te schetsen. P. Sertillanges heeft een zeer bijzonder talent, om op duidelijke, snedige en waar het past humoristische wijze een philosophisch systeem te ontbolsteren en de kern ervan bloot te leggen. En - thomistisch phenomeen in deze tijd! - hier is een boek, dat handelt over het kwaad - en niet pessimistisch klinkt. Ieder algemeen ontwikkeld lezer kan bij deze interessante philosophische lectuur heel wat leren niet alleen over het kwaad, maar ook over de wijsbegeerte in het algemeen. |
|