Streven. Jaargang 2
(1948-1949)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1140]
| |
Krachtlijnen in het Anglikanisme
| |
[pagina 1141]
| |
pelijke kentrek heeft van niet-episcopaal te zijnGa naar voetnoot1., en dat zij, buiten enkele Calvinistisch georiënteerde instellingen, een zeer ondogmatische en liberale geloofsleer huldigen die gegrondvest is op religieuze ervaring. Hoofdzaak is de weldaden van Christus' heilswerk op een of andere manier psychisch te ervaren, zoals de apostelen en de eerste christenen die ondervondenGa naar voetnoot2.. En dit moet men niet uit het oog verliezen om den invloed der Vrije Kerken te berekenen. Juist omdat de psychische ervaring daar zozeer gecultiveerd wordt, hebben zij steeds een grote drijfkracht in zich. Daar is minder dood gewicht, veel soepelheid en beweeglijkheid, zodat hun invloed, hoewel niet zeer diep, groter is dan hun getalsterkte zou laten vermoeden. Het gevaar is dat zij al te gemakkelijk bewogen worden 'omni ventu doctrinae... et experientiae'. Daarom ook is het moeilijk te weten wat de Vrije Kerken in zichzelf te betekenen hebben en welke toekomst ze tegemoet gaan. Laten wij dan liever handelen over het anglikanisme. De beschouwingen, die daarover volgen zijn hoofdzakelijk gegroeid uit regelmatige lezing van tijdschriften, week- en dagbladen die het kerkelijk leven meer onmiddellijk weerspiegelen, en mede uit direct contact met personen en zaken ter plaatse. | |
Kerk en wereldAls eerste kapitale feit noteren wij dat de anglikaanse Kerk, niet minder dan het vastelands christendom, tegenover de wereld staat. De laatste oorlog heeft alle strategen duidelijk gemaakt dat een eigenlijke stellingsoorlog voortaan onmogelijk is. Thans is de frontlijn waarop gestreden wordt, aanvallend zowel als verdedigend, essentieel mobiel. Overal en op elk uur kan de vijand opduiken en zal eenieder ineens als verdediger of aanvaller moeten optreden; alles kan op elk ogenblik en van alle kanten aangerand worden en moet actief verdedigd worden. De vaderlandse grond, het erfgoed der natie is op geen enkele plaats en op geen enkel ogenblik nog te beschouwen als een veilig bezit. Dit feit illustreert de positie van het hedendaagse christendom. Onze tijd staat in schrille tegenstelling met dat verleden, waarin het christen volk Europa kon beschouwen als zijn veilig bezit. Toen lag de vaste frontlijn, verdedigend waar de Turkse legers stonden, aanvallend | |
[pagina 1142]
| |
in de missielanden. Daar, op de randgebieden van Europa, stond het christendom tegenover de wereld. De Europese wereld was in het christendom opgegaan, en het christendom van zijn kant had deze wereld in zich opgenomen. Bijna iedereen was christen en het christendom was bijna overal. In Europa hadden Kerk en wereld een positieve affiniteit voor elkaar; zij doordrongen elkaar. Hoewel zij onherleidbaar bleven, zij leefden in en door elkaar en de spanningen tussen beide waren inwendig: het waren familie-conflicten. Op het vasteland is deze toestand plots veranderd met de franse revolutie: de scheiding van Kerk en Staat. Engeland, dat gespaard bleef van de franse omwenteling, kende een geleidelijke en langzame evolutie in dezelfde richting. Ook hier is het op verre na niet meer zo, dat ongeveer iedereen christen is, en het christendom bijna overal wordt gevonden. In de Hibbert Journal van Juli 1948Ga naar voetnoot3. werden daaromtrent veelzeggende statistieken gepubliceerd voor Engeland. Hoewel nog een hoog procent (50 à 60) huwelijken en kinderdopen in de Kerk van Engeland geschieden, zou het aantal Paascommunies voor de Kerk van Engeland nog slechts 6% der globale bevolking van Engeland bedragen. Voegen wij daarbij de katholieken die getrouw zijn aan hun godsdienstige praktijken (5 à 6%), de non-conformisten (4%), dan kunnen wij, ook met inachtneming van het feit dat heel wat Anglikanen de Paascommunie niet als een strenge plicht beschouwen, niet veel meer dan een vijfde der gehele bevolking als effectief gelovige christenen beschouwen. Een eeuw geleden overschreden wij nog 40%. Ook in het huidige Parlement en de regering van Zijne Majesteit, hoofd der Kerk van Engeland, zijn de leden der Engelse Kerk (of zij dan praktiserend zijn of naam-anglikaan) beslist in de minderheidGa naar voetnoot4.. Er is geen twijfel mogelijk, ook in Groot-Brittannië is de affiniteit tussen christendom en wereld nog slechts gering. Met het ganse christendom staat ook de anglikaanse Kerk in een minderheidspositie tegenover grote massa's, totaal onwetend, onverschillig in zake godsdienst. En het woord 'massa' mag hier niet slechts de idee 'proletariaat' oproepen. Er is meer en erger: het christendom vindt tegenover zich, in alle lagen en standen der bevolking, georganiseerde gemeenschappen, die een macht vertegenwoordigen op economisch, sociaal, cultureel gebied, zonder de minste affiniteit met het christendom. Van godsdienstig standpunt zijn al deze gemeenschappen, hoe georganiseerd ook, vormloze massa's die totaal buiten en tegenover de | |
[pagina 1143]
| |
Kerk en haar levenssfeer staan. Het gewicht, de zwaarte der natie heeft de Kerk steeds tegenover zich. De wet der inertie, die zij vroeger voor zich had, heeft zij thans tegen zich: een gewicht drukt op haar van buiten uit, op elk ogenblik, op elk levensgebied, in elke sociale stand, en de krachtlijnen in dit drukkend gewicht zijn geheel vreemd aan het godsdienstig leven. In dezen zin is het dat de Kerk de huidige samenleving tegenover zich vindt én als gewicht én als macht. Luitenant-Kolonel C.H.G., een katholiek verbonden aan de militaire Academie te Sandhurst, heeft zojuist onder het pseudoniem Sandhurst een nieuwe editie gepubliceerd van zijn in 1946 verschenen werkje: 'How heathen is Britain?' Wel ja, hoe heidens is Groot-Brittanië? Welk een zwaar gewicht drukt daar op het christendom? Ziehier een paar vragen uit een eerste enquête. 'Is de mens niets anders dan een geëvolueerd dier, of heeft hij een geestelijke ziel?' Meer dan een derde der cadetten (bijna allen met humaniora-diploma) antwoordt: 'Hij is niets dan een geëvolueerd dier'. - 'Bestaat er een vaste norm voor goed en kwaad?' Antwoord, in dezelfde proportie: 'Er bestaat geen vaste norm voor goed en kwaad'. - 'Kunnen wij de waarheid kennen omtrent oorsprong, zin en bestemming van den mens?' 90% antwoordt beslist: neen! - 'Uw voorvaderen geloofden in onveranderlijke levensnormen, omdat zij gegeven waren door den Timmerman van Nazareth, dien zij geloofden tegelijk God en Mens te zijn. Hadden zij gelijk, ongelijk of weet u het niet?' De helft antwoordt: 'Zij hadden gelijk'; een derde: 'Ik weet het niet'; 20%: 'Zij hadden ongelijk'. Toen hij zijn boekje opnieuw uitgaf in 1948, had de schrijver intussen te doen gehad met 5.000 cadetten in naam van het selectie-comité van het ministerie (The War Office Selection Board) en hij bleef overtuigd dat bovenvermelde statistieken aan de werkelijkheid beantwoorden. Natuurlijk had hij slechts met een bepaalde sectie der maatschappij contact gehad, doch er is geen reden om die voor minder godsdienstig te houden dan andere secties. Hij besluit: 'Gedurende 4 eeuwen is Groot-Brittanië godsdienstig verdeeld geweest. Zijn verlies was zeer aanzienlijk, doch tot in de allerlaatste decennia is het overwegend christelijk gebleven, heeft grote en heilige mannen en vrouwen van elke geloofsbelijdenis voortgebracht, en heel wat soliede vroomheid gebaseerd op “Bijbel-Christendom”. Hoezeer zij ook innerlijk verdeeld stond, de massa van het volk bleef gehecht aan het geloof in de grote dogma's, - zonder dewelke geen geloof mogelijk is - ofschoon zij luide verkondigde alle dogma te haten. Thans behoort | |
[pagina 1144]
| |
die eenheid tot het verleden. Thans is zelfs de kennis van Christus' Godheid aan 't verdwijnen' (p. 44). Zo heidens is Groot-Brittanië. Het christendom heeft er zijn menselijk gewicht verloren. Tot voor enkele decennia nog bezat het anglikanisme in het bijzonder de nodige zwaarte, want het nam zoveel van het Engelse volk en het Engelse volksleven in zich op; thans is het zonder enigen twijfel in het tegenovergestelde euvel vervallen en heeft zijn strict onmisbaar gewicht verloren. Het leeft beslist onder druk: bedrukt christendom. | |
VernieuwingDat is de schaduwzijde, doch er is ook een lichtzijde: terwijl het zijn zwaarte verliest, tekent dit christendom zijn krachtlijnen uit. | |
1. - Kerkelijk rechtsstatuutDaar is vooreerst zijn streven om zich een eigen kerkelijk rechtsstatuut te geven. Ik zal niet zo optimistisch zijn om te beweren dat een katholiek, hetzij geestelijke of leek, altijd weet welke zijn verplichtingen en zijn rechten zijn als lid van de Rooms-Katholieke Kerk, maar ongetwijfeld kàn hij dat weten. De Kerk en de Kerk alleen leert hem dat en, sinds het Kerkelijk Wetboek werd afgekondigd in 1917, nog wel met bewonderenswaardige duidelijkheid. Een katholiek kan altijd weten waar hij staat in zijn Kerk en waar hij, met betrekking tot zijn uitwendige gedragingen, aan toe is ten overstaan der kerkelijke gemeenschap waar hij lid van is. Dat is niet het geval in de Engelse Kerk. Op dit punt bevindt zij zich in een bizonder achterlijke positie, zelfs in den schoot der anglikaanse gemeenschapGa naar voetnoot5.. Om een gemakkelijk voorbeeld te noemen: sinds 100 jaar zijn er leden der Engelse Kerk die zich kloosterling heten; doch wie kan daar zeggen wat een kloosterling is, welke zijn rechten en verplichtingen zijn tegenover de overige leden der kerk, en omgekeerd welke de plichten der kerk zijn tegenover hem? Wie heeft het recht om een kloostercommunauteit te stichten of te verbieden? Ten tijde der hervorming werden immers alle kloosters officieel ontbonden, en de Engelse Kerk is 300 jaar zonder kloosterlingen gebleven. Het is waar, men zou zich kunnen beroepen op het praereformatorisch recht, | |
[pagina 1145]
| |
doch niemand kan zeggen wat daarvan nog van kracht is en wat werd afgeschaft. Wel werden ten tijde der hervorming herhaaldelijk pogingen aangewend om het oude rechtsstatuut aan den 'nieuwen' godsdienst aan te passen, doch geen enkele dezer pogingen werd ten einde doorgevoerd en met officieel gezag bekrachtigd. Maar er is iets veel belangrijkers. De Engelse Kerk is gesticht als een staatskerk onder het exclusief oppergezag van den Koning. Dit moest als gevolg hebben dat zij gaandeweg meer en meer afhankelijk werd van de wetgeving van den staat. Het Parlement nam de kerkelijke zowel als de burgerlijke aangelegenheden in handen. Waar men vóór de hervorming gemiddeld nog niet één Parlementsakt per jaar aantreft betreffende kerkelijke zaken, meestal inzake belastingen e.d., komen er, tussen 1820 en 1870, gemiddeld 25 per jaar voor. Dit zou nog zo erg niet zijn, indien het Parlement ook feitelijk de Kerk vertegenwoordigde, doch dit is sinds lang niet meer het geval. Een aanzienlijke proportie zijner leden zijn katholieken, nonconformisten, Joden, ongelovigen. Kan het anders of de staatswetgeving moet in conflict komen met de Kerk? Dit was b.v. het geval inzake echtscheiding. Vóór 1937 kende de burgerlijke wet aan de onschuldige partij het recht toe om een nieuw huwelijk aan te gaan en deze partij kon, als lid der Kerk van Engeland, eisen dat de bedienaar van den eredienst daarbij kerkelijk zou officiëren. Heel wat 'parsons' (geestelijken) wisten niet waar ze met een dergelijke wetgeving aan toe waren. Ik moet hier evenwel waarschuwen voor een grote misvatting. Men zou kunnen denken dat de Kerk van Engeland met handen en voeten gebonden is overgeleverd aan de parlementaire wetgeving en dat zij eenvoudig uit te voeren heeft wat Koning en Parlement goed oordelen voor haar te regelen. Dit beantwoordt in 't geheel niet aan de werkelijkheid en gaat regelrecht in tegen den geest van het anglikanisme. Staatswetgeving betreffende kerkelijke aangelegenheden heeft uit zichzelf geen bindende kracht; zij put deze kracht uit de aanvaarding door clerus en leken, als leden der Kerk. Eerst nadat de Kerk bij wijze van erkenning een wet in de praktijk doorvoert en als bindend beschouwt, wordt het een kerkelijke wet. De Engelse Kerk blijft veel onafhankelijker van het staatsgezag dan men gewoonlijk denkt. Het gezag dat over haar heerst spruit tenslotte voort uit de godsdienstige ervaring harer gelovigen. Daar is een veto waar ook het parlement niet over heen kan: wat de sensus anglicanus als wet en recht beschouwt, dat zal in laatste instantie wet en recht zijn. Wanneer er dus sprake is van een drang in de Engelse Kerk om zich een eigen rechtsstatuut te geven, dan moet men niet denken aan | |
[pagina 1146]
| |
een streving naar staatsontvoogding, naar disestablishment. Die streving bestaat. Haar voorstanders betreuren dat een Parlement, waarin de Kerk zo weinig vertegenwoordigd is, zich mengt in kerkelijke aangelegenheden, terwijl haar tegenstanders het nog steeds als iets goeds beschouwen dat de Staat zich bewust zou blijven van een zekere verantwoordelijkheid voor het godsdienstig leven der gemeenschap. Wat een groot aantal geestelijken en leken echter verlangen is, dat eindelijk eens zou vastgesteld en verklaard worden wat de sensus anglicanus beschouwt als de rechten en plichten van een lid der Kerk van Engeland. Sinds eeuwen zijn allerlei kerkelijke voorschriften, regelingen en praktijken inzake liturgie, toediening der Sacramenten, bediening van het woord, enz. enz. ingevoerd of in onbruik geraakt: laten wij, leden van de anglikaanse gemeenschap in dit land, zo redeneren zij, eens duidelijk maken waar wij in dezen staan. Versteviging van zelfbewustzijn in dienst ener heilzame Kerkdiscipline, daar komt het op aan. Een officieel erkende commissie heeft hieraan gearbeid, van 1939 tot 1946, onder het voorzitterschap van Dr Garbett, aartsbisschop van York. The Canon Law of the Church of England (1947), resultaat van haar werkzaamheden, bevat het ontwerp van een nieuw kerkelijk wetboek, dat evenwel nog op de officiële goedkeuring wacht. | |
2. - Hernieuwde theologieOp de tweede plaats verdient de vernieuwing in de voorstelling der geloofsleer heel bijzonder onze aandacht. In 1947 heeft Dr Barnes, bisschop van Birmingham, een boek uitgegeven The Rise of Christianity, de opkomst van het christendom. Hij verklaart daarin op de meest expliciete wijze, dat hij de maagdelijke geboorte, de Verrijzenis, de Hemelvaart, ja zelfs de Godheid van Christus uit zijn Credo schrapt. Daarmee is het christendom meer dan verminkt, zodat velen zullen instemmen met P. Lattey's bemerking in The Month, dat de gepaste titel voor des bisschops boek niet is The Rise of Christianity doch The Fall of Christianity. Zo denken heel wat leden der Kerk van Engeland. Het tijdschrift Theology deelde aan zijn lezers mede dat de geleerde, aan wie het boek ter bespreking was gegeven, het onbesproken teruggezonden had, en dat het werk trouwens reeds voldoende afgebroken en weerlegd was in de elders gepubliceerde besprekingen en een nieuwe recensie overbodig maakte. Ook zijn collega's in het episcopaat distantieerden zich van den schrijver. De aartsbisschop van Canterbury verklaarde plechtig | |
[pagina 1147]
| |
in aanwezigheid van Dr Barnes: 'Indien zijn opinies de mijne waren, zou mijn besluit zijn: ik kan niet langer het bisschoppelijk ambt bekleden in de Kerk' (October-convocatie, 1947). Op deze courtoise uitnodiging antwoordde Dr Barnes dat hij niet dacht aan ontslagname, bewust als hij was een belangrijke fractie der Engelse anglikanen te vertegenwoordigen. Intussen groeit de oppositie: de Anglo-katholieke Raad heeft een open brief gestuurd aan al de bisschoppen van de achtste Lambeth-conferentie met verzoek om de gepaste maatregelen te treffen tegen Dr Barnes. Die gepaste maatregelen schijnt het gezag echter niet te kunnen vinden, of wellicht is het andersom dat die gepaste maatregelen het gezag niet vinden. En toch lijdt het geen twijfel: Dr Barnes heeft meer tegenstanders dan voorstanders en, wat veel belangrijker is, zijn boek zou 25 jaar geleden veel minder tegenstand ondervonden hebben dan thans. Dr Barnes is ongeveer 70; hij vertegenwoordigt eerder een voorbije generatie. Men kan zich maar moeilijk voorstellen dat een vertegenwoordiger der huidige generatie en die tevens een vooraanstaande plaats inneemt in het kerkelijk leven, een boek als het zijne zou uitgeven. Anderzijds zou men in anglikaanse milieu's, positief ongerust geworden zijn, indien Oxford, in de jaren 1920, een boek geproduceerd had als dat van Dr E. Mascall Christ, the Christian and the Church. Want dit werk vertoont, in lijnrechte tegenstelling met dat van Dr Barnes, de onmiskenbare symptomen van een koerswijziging der anglikaanse Theologie in de richting van een integraal dogmatisme. Wanneer wij ons afvragen wat, 5 jaar geleden, het dominerend kenmerk was der anglikaanse theologie, dan moeten wij zonder twijfel antwoorden dat zij zeer vrijzinnig was, hoofdzakelijk psychologisch georiënteerd, en beslist afkerig van een dogmatische formulering van den geloofsschat. Om zich daar rekenschap van te geven, hoeft men slechts het boek te lezen Doctrine in the Church of England, waarin een groep vooraanstaande theologen de geloofsleer - althans de betwiste punten - uiteenzetten op een wijze die naar hun gevoelen, toelaatbaar is in de Kerk van EngelandGa naar voetnoot6.. Het is een typisch produkt van wat men noemen kan: theologie der christelijke ervaring. Op de vraag welke leer de Kerk heeft voor te houden, antwoordt zo 'n theologie: het historische christendom, zoals de huidige generatie het kan ervaren en verstaan. De Engelse Kerk heeft aan elke generatie voor te houden, wat de gelovigen dezer generatie in staat zijn te beleven. Binnen bepaalde grenzen zal deze ervaring zich natuurlijk ont- | |
[pagina 1148]
| |
wikkelen; dan moet de geloofsleer mede evolueren op het psychisch rythme der generaties. Want de ervaring waarin de H. Geest werkzaam is, moet gelden als laatste norm bij het bepalen wat tot den geloofsschat behoort. Door haar leidt de H. Geest Zijn Kerk. De psychische ontvankelijkheid en plasticiteit der gelovigen moet steeds angstvallig berekend en geëerbiedigd worden, door hen die met gezag zijn bekleed. Concreet en praktisch werkt zich een dergelijke geesteshouding uit in tolerantie, eerbied voor een anders zienswijze en vrijheid, soepelheid, adaptabiliteit, openheid - allemaal woorden die een anglikaan voortdurend in den mond heeft en even zoveel waarden waar zijn hart van vol is. Voor velen maakt dit alles de aantrekkelijkheid uit van het anglikanisme. Het is inderdaad zo menselijk. Deze houding is ook thans nog de meest praevalente, doch er is een besliste afwijking daarvan waar te nemen in de generatie die tot rijpheid is gekomen. Op de vraag wat de Kerk te leren heeft, zouden veel vertegenwoordigers der High Church, het meest rechtse anglikanisme, antwoorden: het tegelijk eeuwig en historisch christendom. En ook de leer van het christendom, zoals die in den persoon van Christus volledig geopenbaard werd, moet zij voorhouden niet in haar relativiteit tot deze generatie, doch als de absolute goddelijke waarheid, die de ervaring van elke generatie steeds oneindig zal overtreffen. Daarom moet zij deze leer niet op de eerste plaats trachten uit te drukken in functie van een bepaalde psychologie, doch in functie van een universele ontologie. Niet doorleefde sensatie en actualiteit hebben wij aan de komende generaties door te geven, doch een ondoorleefbaar mysterie van waarheid. Geloofsleer en theologie moeten minder subjectief, meer objectief uitgedrukt en geformuleerd worden, zodat zij boven de historische contingentie en ontwikkeling verheven blijven. Dogmageschiedenis in de goede betekenis van dit woord en metaphysica spelen daarom een grote rol in de theologie. Deze positie neemt ook Dr Mascall in. Wij zien hem, in een mate die zelfs ons verbaast, terugkomen tot S. Thomas en de gezonde grote scholastiek, zodat zijn theologie er ene is die, in geest en perspectief, zowel als in bewoordingen, oneindig dichter staat bij de onze dan ooit het geval is geweest in de geschiedenis van het anglikanisme. Er zijn natuurlijk nog belangrijke divergenties, doch er is een grondverschuiving die het verschil van niveau, waarop beide theologieën, de katholieke en de anglikaanse, zich ontwikkelen, gevoelig vermindert, zo gevoelig dat waarlijk optimistische vooruitzichten gefundeerd zijn. Het wordt mogelijk elkaar te verstaan in zo belangrijke kwesties als zon- | |
[pagina 1149]
| |
deval en erfzonde, menswording en Christologie, verlossing, genadeleer en ecclesiologie. En met dit laatste woord raken wij een andere krachtlijn in de jongste ontwikkeling van het anglikanisme. | |
3. - De KerkideeNiemand interesseert zich thans meer voor oecumenisme dan de anglikanen. Het feit dat hun Kerk nergens meer de enig gevestigde en erkende is, biedt de voor de hand liggende verklaring van dit verschijnsel. Zij moet naast en met andere kerken leven; vandaar haar bezorgdheid om ongestoord naast andere Kerken te staan en weldra haar inspanning om een basis van samenwerking, gemeenschap of organische vereniging te verwezenlijken. Het Engels karakter is echter praktisch en heeft het vraagstuk der confessionele verdeeldheid aanvankelijk meestal uit den practischen gezichtshoek bekeken. Het kwam er op aan een modus vivendi te vinden. Totnogtoe is de belangrijkste realisatie in dezen zin de Kerk van Zuid-Indië die naast anglikanen, methodisten, congregationalisten, presbyterianen en Calvinisten van Europese herkomst bevat. Doch wanneer zij in de constitutie dezer Kerk lezen dat de aanvaarding van elk artikel van het Credo niet geëist wordt, dat kinderdoop en Vormsel vrij zijn, dat niet-bisschoppelijk-gewijde voorgangers het avondmaal kunnen celebreren in anglikaanse kerken; wanneer zij verder stoten op de opzettelijk vage bewoordingen waarmede het bisschoppelijk ambt gekarakteriseerd wordt, dan worden vele anglikanen ongerust. Zij vragen zich af of de toegeeflijkheid niet te ver gedreven wordt, of zij in Zuid-Indië nog wel hun Kerk terugvinden. Zij vragen zich af: Wat is tenslotte de anglikaanse Kerk? Wat is de Kerk in het algemeen? Het vorig geslacht - ik zeg niet het voorbije, want het is nog steeds zeer invloedrijk - placht over de Kerk te spreken in bijbelse bewoordingen als over het verloste Israël Gods: vóór de komst van Christus, streed God onophoudelijk met zijn uitverkoren doch weerspannig en steeds verdeelde Israël, het met weldaden overladend om het voorgoed aan zich te hechten als een eensgezind, groot en heilig volk. Die strijd Gods gaat door na de komst van Christus, op een wereldschaal, nu en eeuw na eeuw, met oneindig grotere weldaden en middelen - doch het blijft dezelfde strijd. Niet alleen de wereld blijft verdeeld voor of tegen God, doch ook de uitverkorenen blijven verdeeld. Het nieuwe Israël Gods, de Kerk, blijft in een toestand van verscheurdheid, schisma en weerspannigheid. Haar eenheid, heiligheid, katholiciteit is een ideaal dat groeit in den loop der geschiedenis en zijn verwezenlijking | |
[pagina 1150]
| |
te gemoet gaat. De Kerk, ingesteld door Christus, is een werkelijkheid, zichtbaar en groeiend in verscheidene families, doch de Una Sancta Catholica, is een toekomstbeeld. De reactie van de jongste ecclesiologie gaat in twee richtingen. Vooreerst wordt het begrip 'Kerk' losgemaakt van een evolutionistische opvatting der geschiedenis. De Kerk is een goddelijke instelling sui generis die, hoewel zij in de geschiedenis staat, in geen enkel opzicht tot de geschiedenis in de gewone betekenis van het woord herleidbaar is. Zij is het mystieke lichaam van het mensgeworden Woord. Hiermede komt men terug tot de leer niet alleen van St. Paulus doch van Christus zelf en vindt men de fundamenten terug ener rijke dogmatische uiteenzetting der Kerk in functie van de Christologie. Bovenal belangrijk is, gezien de anglikaanse mentaliteit, dat aldus de grondslag gelegd wordt voor een juist inzicht in den groei en de ontwikkeling der Kerk. Zij groeit zoals een lichaam groeit. Vanaf haar instelling door Christus en de H. Geest is zij geheel geconstitueerd; zij bezit reeds haar eenheid, heiligheid en katholiciteit en er kan geen sprake van zijn dat dit alles nog tot stand moet gebracht worden. De eenheid, de gaafheid, de specifieke levenskracht van een organisme moet gezocht worden in zijn oorsprong en kan nooit verloren gaan. Als de Kerk meer is dan een juridische instelling - het 'nieuwe Israël Gods' bleef al te zeer geassocieerd met de Oud-Testamentische wetsopvatting - als zij in den echten zin van het woord leeft, dan moet zij één en geheel en heilig zijn en blijven in elke phase van haar bestaan. Leven, ook georganiseerd goddelijk leven, heeft al deze eigenschappen in zich van den beginne. Het kan zijn eenheid niet veroveren, het kan ze slechts ontwikkelen. Zichtbaar leven, hoe mystiek ook, ontwikkelt dit op zichtbare wijze, althans voor hen die bereid zijn het te zien, per speculum in aenigmate. Daar is echter genade, veel genade nodig om het groot mysterie van Christus en zijn Kerk te zien, want het is een verlossingsmysterie, d.w.z. het mysterium Regni Dei verbonden met het mysterium iniquitatis. En toch zal een anglikaan aarzelen om daaruit het besluit te trekken dat de zichtbare Kerk van heden niet verdeeld kan zijn, dat het mystieke lichaam van Christus, helaas, geschonden en verminkt kan worden, echter niet verdeeld in verscheidene zichtbare organismen, waarin het oorspronkelijke leven in zekere mate behouden blijft. Ten bewijze kunnen wij een uitermate interessante studie, getiteld Catholicity, noemen. De auteurs zijn geheel gewonnen voor de leer van het mystieke Lichaam. Reagerend tegen het liberalistisch en modernistisch oecumenisme leggen zij er grote natruk op, dat kerkelijke eenheid slechts kan | |
[pagina 1151]
| |
verwezenlijkt worden door terugkeer tot de Kerk der eerste eeuwen. Dààr was eenheid, katholiciteit en heiligheid. Evenwel met de inwendige, onvermijdelijke spanningen ener God-menselijke instelling: het eeuwige in het tijdelijke, het goddelijke in het aardse, het heilige in het zondige, - spanningen die zich helaas bevrijd hebben in het ontstaan ener Oosterse en Westerse traditie, welke laatste op haar beurt uiteengevallen is in Protestantisme, Liberaal Christendom en Post-reformatorisch Katholicisme. Derhalve kan geen enkele dezer tradities de volledige waarheid behouden hebben, doch, zo menen de auteurs, geen andere tak van het Christendom heeft zoveel elementen dezer gescheiden tradities zowel in leer als in leven behouden als het anglikanisme. Juist omdat deze gemeenschap het dichtst bij de oorspronkelijke gaafheid gebleven is, staat zij thans in het midden van het christendom en is de meest katholieke. Want de eigenlijke katholiciteit ligt in het verleden. Al de Kerken of liever al de huidige christelijke communauteiten (de benamingen 'anglikaanse gemeenschap, Roomse gemeenschap' hebben in deze kringen meer en meer de voorkeur boven 'anglikaanse, Roomse Kerk') zijn katholiek door hun band met de oorspronkelijke Kerk. Overtuigd van hun bevoorrechte positie heten de High Church-anglikanen zich niet langer anglo-katholieken, doch katholieken zonder meer. | |
4. - Liturgisch levenMet de vernieuwing van het Kerkbegrip houdt de verspreiding van het sacramentalisme gelijken tred. In dit opzicht is het bezoek der anglikaanse kathedralen en kerken zeer leerzaam: er is veel te zien wat men niet verwacht of wat men althans niet zou mogen verwachten. Ook blijf ik den goeden gids dankbaar die mij vergezelde in de kathedraal van Saint-Albans. Toen wij in het koor stonden zei hij mij: 'Let eens op dat levensgrote kruisbeeld boven de communietafel, ik vraag mij af of wij het ook zullen vinden boven de communietafel in het schip der kerk.' Daar vonden wij een kruis, geen kruisbeeld. In heel wat kerken is een kruisbeeld aangebracht op het hoofdaltaar, doch meestal slechts een kruis. Het kruisbeeld is meer te vinden op zijaltaren, soms op het preekgestoelte, nogal dikwijls in het kinderhoekje, waar men ook afbeeldingen van O.L. Vrouw en zo meer aantreft. Dat is natuurlijk slechts een kleinigheid, doch er zijn kerken, waarin men zoveel onverwachte dingen te zien krijgt, dat men niet langer van een kleinigheid kan spreken. In het kerkportaal leest men er b.v. dat er 'hoogmis' is te 10 u., dat men verzocht wordt de knie te bui- | |
[pagina 1152]
| |
gen uit eerbied voor de sacramentele aanwezigheid des Heren, enz. Gaat men binnen, dan kan men een reeks biechtstoelen vinden, de Godslamp voor een zijaltaar met de Sacred Reservation, een levensgroot beeld van O.L. Vrouw, de kruiswegstaties, misgewaden als die waaraan wij gewoon zijn. Al deze uiterlijke dingen verwekken het gevoelen dat de kerk iets betekent ook wanneer de gelovigen er niet aanwezig zijn. Niet enkel de gemeente der gelovigen moet hier leven brengen. Het kerkgebouw spreekt van een Kerk die uit zichzelf leven en voedsel verschaft aan de gelovigen, die niet leeft bij de genade harer leden, doch wier leden leven van de genade die zij te verlenen heeft. Deze hermeubilering van het kerkgebouw wijst op de steeds grotere devaluatie van het woord protestantisme in de Engelse Kerk. Men vraagt zich af welke betekenis nog kan gehecht worden aan de belofte welke de Koning van Engeland aflegt bij zijn plechtige kroning, om met alle macht de protestants hervormde godsdienst te verdedigen in het Verenigd Koninkrijk. In elk geval kan men in deze hermeubilering een symbool zien van de ceremoniële, rituele en sacramentele herleving der Engelse Kerk. Een eeuw geleden was het celebreren van de heilige communie of het avondmaal des Heren een zeldzaamheid; de gemeente vergaderde om psalmen en hymnen te zingen en het woord Gods te aanhoren. Voor de meerderheid der anglikanen zijn dit nog de hoofdbestanddelen van den eredienst. Niettemin is het celebreren van de heilige communie (dikwijls ook 'mis' geheten) nogal algemeen geworden op Zondag en in niet weinige kerken geschiedt het zelfs dagelijks. Soms wordt daarbij een ceremonieel en zelfs een liturgie gebruikt, die den onervaren katholiek geheel kunnen misleiden. Parallel ontwikkelt zich tevens de tendenz om de vijf zogenaamde mindere sacramenten in ere te herstellen. Het belang van dit alles ligt hierin dat het godsdienstig leven der gelovigen beslist gericht wordt op sacramentele genadeverlening. Ook hier wijkt het psychologisme en wordt een stap gedaan in de richting ener ontologische verlossingsleer, die zich uitstrekt tot de stoffelijke wereld. De uitdieping der doctrine van het mystiek lichaam zal noodzakelijk een steeds aanzienlijker functie toekennen aan het sacramentalisme. | |
5. - Het kloosterwezenEen vijfde krachtlijn, waarin het anglikanisme opnieuw authentiek christelijk leven manifesteert is het kloosterleven. Het opvolgen der evangelische raden in blijvende, georganiseerde communiteiten is na | |
[pagina 1153]
| |
de reformatie zeer lang met achterdocht bejegend. Daar leek iets als menselijke praesumptie en overmoed mee gemoeid te zijn; gedurende eeuwen is het beschouwd als een typische aberratie der Roomse Kerk. Het was en blijft ten allen tijde gemakkelijk om het kloosterleven voor te stellen als iets onnatuurlijks, al was het maar om de eenvoudige reden dat zoveel andere levensvormen natuurlijker zijn. Het Engels temperament, met zijn groten zin voor maat, is daar zeer gevoelig voor. In de inleiding tot het bekende rapport Doctrine in the Church of England waarschuwde W. Temple, later aartsbisschop van Canterbury, tegen het Pelagianisme, omdat 'wij een blijvende neiging hebben in die richting'. Het is in elk geval onbetwistbaar dat de anglikaanse mentaliteit een scherpen zin heeft voor het specifiek menselijk evenwichtigeGa naar voetnoot7.. Over deze bij een eerste contactname zo aantrekkelijke eigenschap zou heel wat kunnen gezegd worden, doch het zou wellicht pijnlijk voor ons zijn. Maar zeker is deze eigenschap niet geschikt om de idee van het kloosterleven te bevorderen. En toch is dit kloosterleven thans een feit van de allergrootste betekenis in het anglikanisme. De eerste stichtingen dateren van een eeuw geleden: enkele vrouwen verbonden zich om een gemeenschappelijk leven te leiden in armoede en kuisheid. Sindsdien heeft zich de beweging steeds verder ontwikkeld, zodat thans alle mogelijke vormen van kloosterleven vertegenwoordigd zijn: stichtingen volgens een nieuwe formule als de Societeit van Sint Jan de Evangelist of de Communauteit der Verrijzenis en oude tradities die weer opgenomen worden als Benediktinisme en Franciscanisme; missionerende congregaties en andere die in het moederland blijven; contemplatieve en actieve communauteiten van mannen en vrouwen. Het blijft nog steeds een moeilijke kwestie te bepalen welke hun positie is in het kerkelijk leven; eigenlijk kan men niets anders zeggen dan dat ze wederrechtelijk bestaan. Doch nu zij door de gelovigen getolereerd en aanvaard zijn, nu de sensus anglicanus er zich niet meer tegen verzet, wie kan er dan wel tegen ingaan? De anglikaanse kloosterlingen kunnen zich geheel gerust voelen: er is geen gezag dat den sensus anglicanus kan trotseren. Intussen wordt ijverig gewerkt enerzijds om hun een rechtsstatuut te geven, anderzijds om aansluiting bij de authentieke ascetische tradities van het christendom mogelijk te maken. En dit is de grote betekenis van het herboren kloosterleven: de onthechting aan al het wereldse en het streven naar de christelijke volmaaktheid staat weer voor aller ogen in voorbeelden van algehele | |
[pagina 1154]
| |
en onherroepelijk edelmoedigheid, die het anglikanisme gedurende een paar eeuwen, helaas, niet ongestraft heeft kunnen missen. De herleving van het kloosterleven heeft o.m. ook het werk der retraites meegebracht ter bevordering van inwendig en ascetisch leven bij bedienaren van den eredienst en bij leken. En het feit dat men het nodig vindt om tegen een oncritisch gebruik van de Ignatiaanse methode te waarschuwen, wijst er voldoende op waar men hier in de leer is geweest. | |
BesluitZoals men naar de werken van de Bronte's en van Troloppe kan teruggrijpen om een beeld te geven van het negentiende eeuwse anglikanisme dat tintelt van gemoedelijkheid en humor, zo kan men zich documenteren over het huidige anglikanisme in de strijdliteratuur en de zwarte kritiek van jongeren datum, waarin zowel vriend als vijand zijn ontoereikendheid, zijn hopeloze verdeeldheid en zijn mislukkingen in het licht stellen. Men kan inspiratie genoeg vinden bij Hensley Henson, John Hadham, Humphrey Johnson, Sandhurst e.a.m. om een zeer somber beeld te schetsen van zijn huidigen toestand. De waarheid is echter zelden in extremen te vinden. Uit de bladzijden die voorafgaan moge blijken dat wij niet te kiezen hebben tussen lichthartigheid en pessimisme. Het anglikanisme vertoont onmiskenbare levenstekenen, waarover een katholiek zich slechts verheugen kan. Naarmate deze levenstekenen meer overeenkomst en gelijkenis vertonen met de katholieke, kunnen zij natuurlijk aanleiding geven tot moeilijkheden of liever tot onaangenaamheden op het gebied van het alledaagse leven: uiterlijke afgrenzingen verdwijnen, tekenen der waarheid vervagen, gewoonten verliezen hun distinctieve betekenis. Doch hoe zou zich een katholiek daarover ooit ongerust kunnen maken? De waarheid wint veld; Christus bereidt de vereniging voor van alle christenen in den enen waren schaapstal. |
|