hun smart geen sentimentele begeleiding van het passionele of sociale thema, maar hun lijden heeft een morele, mystieke, zelfs een religieuze zin. De heldhaftigheid waarover Camus, Giono of Montherlant schrijven is van een gans andere aard dan de romantische pose van de mensen der vorige eeuw, die reeds vervaagd zijn tot bleke album-wezens. Claudel vraagt dat wij zouden trachten niet te vervallen in de fout van de mensen der vorige eeuw die er in bestond zich 'met zaagmeel te voeden...'
Niettegenstaande het feit echter dat de moderne romancier zo dicht en zo innig bij de levende werkelijkheid staat, is zijn held nog altijd een ontwortelde, die enkel pubescenten enthousiast kan maken, omdat zij in zijn handelingen de weerspiegeling zien van hun eigen infantilisme, hun kinderlijke dromen naar onafhankelijkheid of hun anarchistisch-individualistische tendenzen. Het ontbreekt de moderne held aan incarnatie, aan de aardse zwaarte van de liefde, het werk, gevoelens en passies. Hij engageert zich in niets, hij is moedeloos en op drift geslagen. Zijn levensopvatting moet breder worden opdat zijn 'humeur' tot breed gevoel of passie zou uitgroeien, opdat hij weer een wezen van vlees en bloed met mannelijke passies zou worden en niet enkel zou verteerd worden door een zinnelijk strovuur. Het betreurenswaardige van de huidige romanproductie - besluit Albérès - is wel dat de beste auteurs degenen zijn die de menselijke incarnatie ignoreren en voorbijgaan aan de uitsluitende liefde, de familie, het persoonlijke en sociale werk en andere 'arme dingen' die tenslotte in staat zijn om voor ons dit leven te rechtvaardigen. Dit verwijt treft niet de christelijke auteurs als Claudel en Péguy die door een breder visie op het leven de volledige mens in waarde hebben hersteld. De zogenaamde vrijheid of vrijmoedigheid, die sommige katholieke kunstenaars hun ongelovige collega schijnen te benijden, wordt bij deze kunstenaars getranscendeerd door een inniger geloofsleven, een innerlijke verdieping waardoor de aardse dingen een reliëf verkrijgen dat hen boven de tijdelijkheid en beperktheid doet uitgroeien.
Met een rustig Godsgeloof zullen wij de zwakheden en de onvolkomenheden van een heidense wereld nog beter inzien. Voor een christelijk gevormd geweten zijn de moderne ketterijen van Nietzscheïsme en communisme slechts aanleidingen tot verdieping. De besloten kringloop waarin de mensen uit Gide's romans zich voortbewegen, de ijzeren kooi waarin zij opgesloten zitten en de staven waaraan zij hun vleugels kwetsen in hun ontsnappingsvlucht, versterken slechts onze waardering voor de rijkdom en de koninklijke vrijheid van de mens die in God gelooft. Chesterton heeft gezegd dat het 'verdwaasde waarheden' zijn die in de wereld in omloop zijn; het zou niet moeilijk zijn in de grote heidense bewegingen van deze tijd een christelijke ondergrond bloot te leggen. Het is onze taak er het kwade uit te weren en de stilzwijgende onvolledige aanbidding van de ongelovige tot een formele geloofsacte om te vormen. Ik denk hier aan het beeld van een 'mislukt christen' dat Thibon ons onlangs in Nietzsche heeft getoond. 'Nietzsche ou le déclin de l'Esprit', Lardanchet, '48).
Wij moeten leren oog te hebben voor Gods openbaringen in de grote profane bewegingen van beschaving en cultuur. Wij moeten volop in onze tijd leven, contact zoeken met ongelovigen, en terwijl men hetzelfde lijden deelt en dezelfde eilende door-