Streven. Jaargang 2
(1948-1949)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe grondwet van BonnOp 8 Mei, enkele minuten voor middernacht, heeft de parlementaire raad de grondwet voor de bondsrepubliek Duitsland met een meerderheid van 53 stemmen tegen 12 afgehandeld. Deze gebeurtenis betekent een beslissend keerpunt in de staatkundige wederopbouw van Duitsland. 8 Mei 1945, op die dag vier jaar geleden, had de onvoorwaardelijke kapitulatie van de Duitse weermacht de volledige desorganisatie van Duitsland op politiek, economisch en administratief gebied bekrachtigd. Daarmee was Duitsland weliswaar als staatswezen niet uitgewist; alle staatsfuncties waren echter op de overwinnaars overgegaan, welke thans, op het centrale plan door de controleraad, op het plan der districten, gemeenten en gewesten (Länder) door de onderscheiden militaire besturen, ieder voor zich, naar eigen zin de staatkundige en administratieve opbouw voorbereidden. Duitsland werd daardoor in vier zones verdeeld, waarvan elke schier op alle gebieden een bijzondere stempel kreeg, welke overeenstemde met de bepaalde voorstellingen van de voor haar bevoegde bezettingsmacht. Deze ontwikkeling der laatste vier jaren dreigde Duitsland definitief in vier delen uiteen te rukken. De vereniging van de Engelse en Amerikaanse zone in het zogenaamde Verenigd Economisch Gebied heeft deze ontwikkeling slechts gedeeltelijk tegengehouden, doordat de bevoegdheid van het economisch bestuur der bizone in Frankfort beperkt bleef tot de aangelegenheden van de staathuishoudkunde, de financiën, het verkeer en de sociale vragen. Wie in deze afgelopen jaren in Duitsland geleefd heeft, moest steeds weer met ontzetting vaststellen, hoe het naast en door elkaar lopen van gemeente-, Länder-, zonen- en bizonen-besturen tot een rechtsverbrokkeling voerde, waaronder het leven van de enkeling en het economisch leven in steeds sterkere mate te lijden hadden. Deze ontwikkeling in aanmerking genomen werd het door de openbare mening met instemming begroet, toen in het voorjaar 1948 de westelijke bezettingsmachten besloten in de onder hun controle staande gebieden de verkiezing van een constituerend lichaam toe te laten. Volgens de woordelijke inhoud van dokument 1 der aanbevelingen van Londen, zou deze vergadering 'een democratische grondwet moeten uitwerken, die voor de betrokken Länder een regeringsvorm van het federalistische type tot stand brengt, welke het best geschikt is, om de tegenwoordige verscheurde Duitse eenheid uiteindelijk te herstellen, en welke de rechten van de betrokken Länder beschermt, een passende centrale macht in het leven roept en waarborgen inhoudt voor de individuele rechten en vrijheden.' Van deze machtiging hebben de ministerpresidenten gebruik gemaakt. In de 11 landdagen van de 3 westelijke zones hadden verkiezingen plaats. De 65 door deze verkie- | |
[pagina 1095]
| |
zingen aangeduide afgevaardigden, bij wie zich 5 afgevaardigden van Groot-Berlijn voegden, traden op 1 September in Bonn ter parlementaire raad tezamen. De parlementaire raad zou niet in opdracht van de bezettingsmachten handelen, zijn mandaat stamde veeleer van het Duitse volk dat zijn wil door de door hem gekozen landdagen had bekend gemaakt. Het feit, dat het ontwerpen van de grondwet aan een zekere druk vanwege de westelijke geallieerden onderhevig was, alsmede het feit dat de bevolking van de Oost-zone niet in de gelegenheid was er aan mede te werken, heeft de parlementaire raad er toe aangezet, zijn werk niet de naam van een 'Verfassung' (grondwet) te geven, doch de meer bescheiden benaming van een 'Grundgesetz' (hoofdwet), en tegelijk, zowel in de inleiding als in de overgangsbepalingen, het voorlopige karakter van de wet met nadruk in het licht te stellen. Al de partijen waren eensgezind de mening toegedaan, dat een definitieve grondwet slechts dan tot stand kon komen, wanneer heel het Duitse volk in vrije zelfbeschikking over de vorm van zijn staatkundig en politiek leven zal kunnen beraadslagen en beslissen. Wanneer door tegenstanders soms beweerd wordt, dat de parlementaire raad het inzicht koestert, een Duitse West-staat in het leven te roepen, dan kan dit slechts door onwetendheid of kwade wil worden uitgelegd. Nagenoeg elke bepaling van de grondwet is door de gedachte aan de eenheid van Duitsland gedragen, vanaf de indrukwekkende zinnen der inleiding tot aan artikel 146 dat de grondwet afsluit, en waarin bepaald wordt dat deze grondwet haar geldigheid verliest op de dag waarop een grondwet in werking treedt, die door een vrije beslissing van het Duitse volk zal tot stand zijn gekomen. Vooraan in de grondwet staan de grondrechten, die voor de fractie van de CDU/CSUGa naar voetnoot1. in de parlementaire raad van bijzondere betekenis waren. De CDU/CSU was vanaf het begin der werkzaamheden de mening toegedaan, dat het bij deze grondwet niet enkel en alleen om een statuut van de taak en de bevoegdheden der staatsorganen mocht gaan, doch dat het er veelmeer op aan komt, een uitgebreide ordening van het gemeenschapsleven der Duitse mensen neer te leggen. 12 jaar lang waren de Duitsers aan de tirannie en de willekeur van een totale staat overgeleverd, die zich aanmatigde alle domeinen van het leven te reglementeren en de mensen tot functionarissen van de staat te verlagen. De grondrechten sanctionneren derhalve de lang ontbeerde bescherming tegen de inbreuken van de almachtige staat. Volgens de woordelijke inhoud van de grondwet hebben ze onmiddellijk geldend recht. De grondrechten dienen echter volgens de opvattingen van de CDU/CSU niet alleen een begrenzing tegen totalitaire tendensen te zijn, ze moeten tegelijk een positieve erkenning inhouden van de vrijheidstradities der westerse wereld en van de gedachten der eeuwige mensenrechten, zoals ze in oudheid en christendom hun sterkste uitdrukking hebben gevonden. Artikel 1 van de grondwet, waarin het Duitse volk de onschendbare en onvervreemdbare mensenrechten als grondslag van | |
[pagina 1096]
| |
iedere menselijke samenleving in vrede en gerechtigheid erkent, geeft levendig uitdrukking aan deze opvatting. Tot deze grondrechten behoort, volgens de opvatting van de christelijke democratische Unie mede in de eerste plaats ook het recht der ouders over de godsdienstige opvoeding en de wereldbeschouwing van hun kinderen te beslissen. Rondom dit recht werd in de beraadslagingen van de parlementaire raad een bijzonder langdurige en heftige strijd gevoerd. Tegenover de socialistisch-liberale meerderheid binnen de raad is helaas een sanctionnering van dit recht niet kunnen doorgevoerd worden. Niettemin is bereikt geworden, dat de grondwet voor alle scholen, met uitzondering van de geloofsvrije scholen, het godsdienstonderricht als gewoon leervak verplichtend maakt. De strijd voor de sanctionnering van het volle oudersrecht is daarmee echter niet afgesloten; hij zal niet alleen in de landdagen der Länder doch ook in de aanstaande bondsdag verder gevoerd worden. De raad had tot taak, een bondstaatsregeling tot stand te brengen. De constitutionele geschiedenis leert, dat de pogingen om in wetgeving, bestuur, rechtspraak en in de oprichting van het financiënwezen een verstandig vergelijk te treffen tussen de bevoegdheden van de bond en die van de Länder, steeds met grote moeilijkheden en strijd verbonden zijn geweest. De parlementaire raad heeft om deze problemen met grote energie gestreden en een oplossing bereikt, die het bondsgezag de nodige kracht geeft om de taken van de gehele staat werkzaam waar te nemen en die anderzijds de Länder in staat stelt, de hun uit eigen rechtsmacht toekomende opgaven met eigen organen en middelen te vervullen. Op het centrale plan ligt het zwaargewicht bij de bondsdag, die voortspruit uit algemene, gelijke en onmiddellijke verkiezingen en het gehele volk vertegenwoordigt. De bondsdag beslist over de wetten, kiest de bondskanselier en controleert de regering die van zijn vertrouwen afhandelijk is. Als deel van de bondsvergadering werkt hij beslissend mee aan de verkiezing van de bondspresident. Naast de bondsdag staat de bondsraad, waardoor de Länder in de uitdrukking van de bondswil betrokken zijn. Hij werkt aan de wetgeving mee, heeft een uitstellend veto tegen de besluiten van de bondsregering en moet op een aantal gebieden, bijzonder bij de financiële wetgeving, zijn toestemming verlenen, willen de besluiten van de bondsdag kracht van wet verkrijgen. Ook op het gebied van de administratie is zijn positie belangrijk, daar de rechtsverordeningen van de bondsregering zijn toestemming behoeven. De positie van de bondskanselier is bijzonder sterk; hij bepaalt de richtlijnen van de politiek en benoemt de ministers van de bondsregering. Hij is weliswaar verantwoordelijk tegenover het parlement, doch kan door het votum van wantrouwen ener willekeurige meerderheid van de bondsdag niet ten val worden gebracht. Hier had de parlementaire raad de slechte ervaringen van de tijd van Weimar voor ogen, toen de rijkskabinetten door onbeduidende meerderheden werden ten val gebracht, zonder dat de oppositie in staat zou geweest zijn het gevallen kabinet door een werkbekwame regering te vervangen. Volgens de grondwet kan thans een votum van wantrouwen slechts daardoor | |
[pagina 1097]
| |
uitgesproken worden, dat de bondsdag met de meerderheid van zijn leden een nieuwe kanselier kiest. De bondspresident is het opperhoofd van de staat. Vergeleken met de positie van de president van de Verenigde Staten of zelfs met de vroegere rijkspresident is zijn rechtspositie veel zwakker. Hij wordt door de bondsvergadering, d.i. door de leden van de bondsdag en een gelijk aantal afgevaardigden der landdagen gekozen. Hij heeft niet het recht de bondskanselier zelfstandig te benoemen noch af te zetten. Hij kan geen bondsexecutie bevelen. Hij vertegenwoordigt de bond volkenrechtelijk, benoemt en ontslaat de bondsbeambten en bondsrechters, oefent het begenadigingsrecht uit en doet aan de bondsdag een eerste voorstel voor de verkiezing van de bondskanselier. Zijn de bevoegdheden van de bondspresident bijgevolg zuiver rechtelijk gezien gering, zo zal de werkelijke betekenis van dit ambt wezenlijk bepaald worden door de persoonlijkheid die het bekleedt. Het werk van Bonn is geen voleinding doch een aanvang. Een aanvang die het den Duitsers mogelijk maakt hun innerlijke verbrokkeling in een verstandige staatsordening te overwinnen en hen tegelijk in de gelegenheid stelt aan de wederopbouw van de Europese wereld mee te werken. Het voor en tegen rond het werk van Bonn zal de Duitse openbare mening nog lang bezig houden. Constitutionele arbeid is over 't algemeen het resultaat van een vergelijk tussen verschillende opvattingen, wensen en belangen. Zo ook in Bonn, waar het werk duidelijk het karakter draagt van dit vergelijk tussen de verschillende belangen en stromingen. Geen enkele partij kan er zich op beroemen in de worsteling om de uiteindelijke vorm van het werk uitsluitend haar wensen te hebben doorgezet. Of de grondwet van Bonn in de toekomst een levende werkelijkheid zal worden hangt van het Duitse volk af. Van de Duitsers hangt het af, met welke geest zij deze nakomen. X |
|