beeld van Jacques van Rhijn. Dit ontwerp is bepaald een vergissing - op ander dan religieus gebied heeft van Rhijn goed werk gedaan - deze poging is een mislukking. Er staat nog een aardig St. Nicolaasbeeldje van G. Héman.
Bij den ingang werd, kunstmatig verlicht, een fraai glas-in-loodraam aangebracht van A.P. Stokhof de Jong, voorstellende de Bruiloft van Cana; juiste vlakvulling, klare compositie, mooie goed in toon gehouden kleuren en wel wat slappe maar toch nobele figuren. Dat men onwillekeurig gaat vergelijken met de ramen van Joep Nicolas, Jonas en Eyck duidt wel op de betekenis van dit raam, al wordt hiermee geenszins bedoeld, dat Stokhof de Jong reeds de hoogte heeft bereikt van de drie Limburgse glazeniers.
Onder ceramiek bevindt zich een expressieve St. Benedictuskop van Wim Harzing, een Annuntiatie van Jac. Maris, die in sommige kerken heel goed zal passen, een Madonna met kindje en engelen (geglazuurd) van P. Rats O.F.M. en van denzelfden kunstenaar een altaarretabel (Piëta met engelenfiguren), die herinnert aan de kruiswegstaties van Charles Vos in de kerk van de Huskeskolonie te Heerlen maar nog niet op dezelfde hoogte staat.
En dan zijn er nog de schilderijen. Hier is wel ontwikkeling te bespeuren, hetgeen echter niet per se vooruitgang betekent. [Om zich hiervan te overtuigen bezoeke men de eerste verdieping van het museum, waar de ontwikkeling der schilderkunst te volgen is van 1800 tot op heden en die schijnt uit te lopen op ontbinding van den geest en op zelfvernietiging.] De ontwikkeling is zeker nog niet zo ver gevorderd, dat we enigszins precies kunnen zeggen waar we met de religieuse schilderkunst aan toe zijn. En wat het eindpunt wezen zal, weet natuurlijk geen sterveling: want wisten we dat, dan waren we er. Willen deze schilders religieuse volkskunst geven? Men zou 't haast moeten geloven. Wat religieuse volkskunst is, kan men op de bovenverdieping van dit museum gaan zien, waar op 't ogenblik een tentoonstelling van Poolse volkskunst (alles religieus werk) te bewonderen valt. Daar vindt men ontroerende staaltjes van echt primitieve kunst, zonder een zweem van pretentie, met verwonderlijke oplossingen zoals alleen een eenvoudige kinderlijke ziel kan vinden, met een sfeer zoals alleen spontaan geschapen kan worden door een simpel en diep gelovig gemoed. Wat in vergelijking daarmee te zeggen van het werk van schilders als Edmond Bellefroid, Willem Hofhuizen, R. Kimpe, Jaap Min? De stukken van Hofhuizen b.v. (vooral 94-96) willen ook primitief en onbeholpen aandoen, in wezen zijn ze geraffineerd artistiek en allesbehalve eenvoudig. Ze zullen het in een moderne salon, waarvoor ze geschilderd zijn, heel goed doen, maar zeker niet in een boerenwoning of in een landelijk kerkje of kappelletje. Wat is er van het religieuse nog te vinden in de 'gele' of in de 'witte Madonna'? Het eigenaardige is, dat vele van die primitieve Poolse schilderijtjes en beeldjes het minstens even goed zullen doen in een moderne salon, maar dat ze 't best tot hun recht zullen komen in een boerenkamer, in een wegkapelletje of eenvoudig kerkje, waarvoor ze gemaakt zijn en
waarnaar ze in deze koele museumzalen met heimwee schijnen terug te verlangen.
Zou men aan jonge schilders en andere kunstenaars, die roeping gevoelen voor religieuse of kerkelijke kunst, niet den raad moeten geven