Streven. Jaargang 2
(1948-1949)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1056]
| |
Christus en de Mens
| |
[pagina 1057]
| |
kagathon' noch naar de Romeinse 'Virtuosum'. Het ideaal mensentype, waarbij elk ander beeld verbleekt, straalt ons nu tegen uit de figuur van de Nieuwe Adam, de onveranderlijke, niet meer door tijd noch ruimte begrensde gedaante, in de ongewijzigde, niet meer door cultuur noch wetenschap evoluerende gestalte van de eeuwige mens, Godszoon en mensenzoon tevens, levend in vlees en bloed, maar gans doorzinderd van goddelijke Genadekracht en doorgloeid van goddelijk Liefdevuur. Daarom erkende Clemens van Alexandrië reeds in de tweede eeuw Christus als de 'Paedagogus', de Opvoeder der mensheid, want naar Hem moet elkeen opschouwen die de ware levensweg wil vinden en zichzelf wil vormen. Hem belichten, Hem doen kennen, Hem leren bewonderen en beminnen, ziedaar de weg die leidt naar de ware schoonmenselijkheid. Maar hij is niet alleen het opvoedingsideaal, doch tevens de onuitputtelijke krachtbron van dat nieuw, vergoddelijkt leven; en elke mens die zijn kracht aanvaarden wil zal door haar groeien tot zijn gestaltemaat, tot de volmaakte man: 'in virum perfectum, in mensuram aetatis plenitudinis Christi'Ga naar voetnoot2.. Zijn Evangelie verkondigt immers een hogere wijsheid dan de Griekse 'Logos' en zijn Genade is een heilzamer kracht dan de Romeinse 'Virtus'. Beide ontspringen op het Kruis en stromen ons toe langs de lering en de sacramenten der waarachtige Christikerk. Door hen is het de mens gegund zijn leven op te voeren tot onvermoede hoogten van zedelijke perfectie, God zelf uit te beelden, het Godsbeeld uit te stralen door heel zijn wezen, een Godskind te worden in de volle en rijke betekenis van dit woord. Vele geestelijke schrijvers hebben beproefd ons de figuur van Christus te schilderen, met de bedoeling ze toegankelijker te maken voor een bepaalde tijd, of bevattelijker voor een bepaald beschavingsmilieu. Alhoewel dergelijke pogingen verdienstelijk en lofwaardig zijn op zichzelf, bieden ze toch het gevaar van een al te eenzijdige belichting, ingegeven door het tijdsbeeld waarvoor ze geschreven werden. Het is een feit dat de persoonlijkheid van Christus nergens meer licht en ontroeringskracht uitstraalt dan door een innig contact met de ongekunstelde soberheid van het trouw Evangelieverhaal. Elders mist men altijd de onmiddellijkheid van het bezielde leven, meermaals ook volume en dimensie. Daar voelen we de directe nabijheid, de ademtocht en het kloppende hart, het naar alle richtingen uitstralende rijke leven. Alleen in de H. Schrift leeft Hij voort in woord en gebaar, zoals Hij werkelijk geleefd heeft, en daar moeten we Hem beschouwen. Daar toont Jesus ons de mens in zijn hoogte en laagte, zijn diepte en breedte. Van een God heeft Hij de adel en de waardigheid, die Hem met een koninklijke mantel omkleden, zodat wie naar Hem opzag met ontzag en eerbied vervuld werd. Ook die verheven heiligheid, waar niemand | |
[pagina 1058]
| |
ooit dierf aan raken, zelfs dat zo menselijk kwaad vermoeden niet. Ook die bovenmenselijke heldhaftigheid, zonder vertoon of pathos voor lijden en dood, die de toeschouwende Honderdman de bewonderende bekentenis ontwrong: 'Waarlijk, deze mens was zoon van God'. Zo was gans zijn leven één gebaar, uitwijzend naar een hogere levensorde. De wil van zijn Vader volbrengen was zijn dagelijks brood. Met Hem was Hij steeds in innige mystieke beschouwing verenigd; van Hem had Hij zijn aardse zending aanvaard en Hij zou niet rusten voor die voltrokken was. Alleen toen zij bezegeld was door het sublieme Kruisoffer, mysterie van dood en leven, onpeilbare afgrond van goddelijke Liefde, sprak Hij gelaten zijn 'Consummatum est', 'Het is volbracht'. Ook een eenvoudige mens was Hij, met een breed-begrijpend gezond verstand en een ontvankelijk gemoed. Tot de ouderdom van dertig jaar had Hij, in onderdanige werkzaamheid, de dagelijkse arbeidsplicht vervuld van een timmermanszoon. In zijn openbaar leven wandelde Hij, vol menslievende goedheid, helend en zalvend, troostend en opbeurend onder de mensen. Hoe delicaat zien we Hem de goedbedoelde hardheid zijner leerlingen terechtwijzen. Hoe minzaam was Hij voor de kleinen en geringen, voor de zondaars vooral en zelfs voor zijn beulen. Maria Magdalena, de overspelige vrouw, de Samaritaanse, worden veroverd door zijn zachte bejegening. Hij bezat de wondere gave van de omgang die omhoogtilt, die afdalen kan tot de nederigsten zonder ooit zichzelf te verlagen. Ook was Hij gevoelig voor genegenheid en vriendschap, voor die bewonderende sympathie waarmee leerlingen en vrienden Hem omringden. Hij kon wenen met hen die in droefheid waren en zich verheugen met hen die feest vierden. Waar Hij kwam straalde de vreugde op: 'De Meester is daar!' Edel mens onder de mensen kon Hij binnentreden in ieders gevoelens en werkelijk alles worden voor allen. Had de profeet Oseas Hem zo niet voorspeld: 'Aantrekken wil ik hen met mensenhanden, met de koorden der liefde'Ga naar voetnoot3.. En dan die wondere gelijkmoedigheid! Zelfs te midden van achterdocht, haat en groeiende vijandigheid stoort niets zijn kalmte van geest; niets verrast Hem, niets verontrust Hem, niets verwart Hem; alles is maat en evenwicht in zijn woord en zijn optreden, geen valse nederigheid, geen pathos; nooit ontaardt zijn goedheid in sentimentaliteit; zij sluit ook de vastberaden sterkte niet uit. Alle tegenstellingen van gemoedsaandoeningen en wilsstrevingen vloeien harmonisch in elkaar. Hij kent geen scherpe stugheid, geen zwakke toegeeflijkheid, geen stugge hardheid, geen flauwe wekerigheid! Niets stoot af in Hem, alles trekt aan! Gelijkmoedig in alles bezit Hij in de hoogste mate de schone deugd van menselijkheid. Eigenaardig en enig aan Hem is nochtans, dat al die volmaaktheden in | |
[pagina 1059]
| |
Hem samengeweven zijn tot een wondere harmonie. Waar eindigt het menselijke? Waar stuit de vloed van de goddelijke impuls? Geen mens kan de scheidingslijn trekken. Van de verhevenste hoogten van beschouwend gebed daalt Hij neer tot de stoffelijke bekommernissen. Van de innigste communie met zijn Goddelijke Vader buigt Hij zich meelijdend neer over de kleinste mensenmiserie. Met dezelfde ernst en dezelfde toewijding kon Hij de hongerige zielen bedelen met de spijs van zijn goddelijk Woord en de aardse honger der lichamen stillen met het stoffelijk brood; en dit zonder schok of breuk in zijn handelen, haast zonder merkbare overgang. Zo was alles één in Hem! Maar hoe Hij er in slaagde alle stralen van goddelijke en menselijke wijsheid te bundelen tot één zon, alle stukjes goedheid te verbinden in één hart, alle aardse en hemelse schoonheid te versmelten tot één glans, dat zal eeuwig blijven de geheimenis van zijn 'Incarnatio'. Krachtens zijn goddelijke zending treedt Jesus op als de kampioen van het transcendente. Zijn figuur overstijgt de sfeer van het menselijke en het aardse. Gans zijn optreden straalt die hogere gerichtheid uit. Hij zoekt geen sterkere banden met de stof dan die noodzakelijk zijn voor zijn verlossingswerk. Arm komt Hij ter wereld, onthecht en sober leeft Hij, ontbloot en verlaten sterft Hij. Zijn Rijk was niet van deze wereld. Hij openbaarde een hogere heerschappij, door goed noch geld nog wapengeweld te winnen. Armen, kleinen, nederigen, allen die door de wereld worden veracht, zullen dit Rijk erven. Rijken en groten en machtigen, door de wereld vereerd, zullen er moeilijk ingang vinden. En nochtans, dit Rijk moet eerst en meest door allen gezocht worden en alles wat het in de weg staat moet er aan geofferd worden: 'Indien uw hand of voet u ergert... indien uw oog u ergert...'Ga naar voetnoot4.. Zo was zijn lering, zo was ook zijn leven, een rechte opgang naar de Kruisberg. Hier wordt alles geofferd: wijsheid, schoonheid, cultuur, dat goddelijk lichaam zelfs en dat éne, enige leven. Het Kruis op Calvarië en het verminkte, bloeddoordrenkte lijk van een God-Mens, dat er mee is vergroeid, zijn een zieleschreeuw van de mensheid naar het transcendente; zij vertalen de nooit te stillen hunker van alle mensengeslachten naar een bovenaardse en eeuwige levensorde. En toch was Jesus geen natuur- en levensverachter, zoals sommige dwepers en boetepredikers Hem met voorliefde afschilderen. Strenge woorden sprak Hij, maar we moeten ze begrijpen naar de geest van gans zijn levenswerk, ingeschakeld in zijn totale leer. Een losgescheurde waarheid is reeds een halve leugen en ketters wisten ze tot hele leugen te maken. Christus leert: 'Zoekt eerst het Rijk Gods', maar daarom verwerpt Hij geenszins het aardse rijk; Hij onderstelt en bevestigt het veeleer, want zijn Godsrijk moet juist in dit aardse rijk zijn bestaansbodem vinden. Beide zijn door | |
[pagina 1060]
| |
God gewild en zijn dus verbonden; die verbondenheid kwam Christus niet breken. Zijn taak was juist de eenheid tussen de natuurlijke en de bovennatuurlijke orde, die door de zonde misdadig werd verbroken, te herstellen. De Verlossingsorde heft de scheppingsorde geenszins op maar komt ze voltooien. Geen wereldvijand maar een wereldvriend was Jesus! Tegenover het werk van zijn Vader nam Hij steeds een eerbiedig-waarderende houding aan en alleen tegen wat het schepsel er van gemaakt had, tegen de misvorming en de verminking door de zonde, heeft Hij zich gekant. We vinden in zijn leven tientallen bewijzen van zijn eerbiedige houding tegenover de natuurlijke orde. Hij had ontzag voor orde en wet en beval aan Caesar te geven wat hem toekwam. Hij nam deel aan aardse festijnen en burgerlijke plechtigheden. Hij gedroeg zich in alles naar de gebruiken en gewoonten van het beschavingsmilieu waarin Hij leefde. Niet om de wereld te vluchten was Hij er heen gekomen, maar om haar te verlossen, te ordenen en te heiligen. Hij was ook een levensvriend. Hij heeft boete en vasten en zelfverloochening gepredikt, maar zijn strenge woorden van verzaking mogen niet op volstrekte wijze geïnterpreteerd worden, daar ze heel dikwijls op een innerlijke onthechting van de geest wijzen, waartoe de materiële onthechting als een geschikt middel kan maar niet noodzakelijk moet gebruikt worden. En aan hen die vasten en boeten geeft Hij de raad zich te wassen, zich op te schikken, zich te zalven en een blij gezicht te tonen. Jesus levenshater? Hij die de duivelen uitjoeg, melaatsen en dorre handen genas, ogen opende, aan doven het gehoor en aan stommen de spraak terugschonk, kreupelen deed gaan? Jesus levensverachter? Hij die weende bij het graf van Lazarus en zijn dode vriend terug opwekte tot bloeiend leven? Christus zelf ging niet gehuld in een ascetengewaad noch omgord met een boetekoord. Gaarne zat Hij aan bij een goed verzorgde tafel, in een gezellig vriendenmaal, en sommigen hebben Hem daarvan wel een verwijt gemaakt. Hij hield van vreugde, van blijdschap, van het gezonde schone leven; Hij beminde het leven en slaakte een diep-menselijke kreet van angst, toen het uur van het goddelijk offer geslagen was. Christus heeft ook de natuur niet misprezen, vermits Hij gekomen was om ze te bevrijden uit de greep van de boze; Hij heeft ze verlost en geheiligd door zijn Kruisdood; hoeft er een ander bewijs voor zijn eerbiedige liefde tot haar? Hij vermenigvuldigde het brood en veranderde het water in lekkeren wijn; hierdoor werd alle spijs geheiligd. Hij hield van de leliën des velds en de vogelen des hemels en wie zijn heerlijke parabelen leest zal aanstonds ervaren dat alleen een mens die in innig contact leeft met de natuur, er zo kon over spreken als Jesus. De wereld, het leven, de natuur, gans het grootse werk van zijn Vader, waarin zijn scheppingswil voortwerkt en er op elk moment nieuwe wonderen wekt, kon Jesus onmogelijk verloochenen. | |
[pagina 1061]
| |
Maar hier staan we weer voor een ander mysterie. Hoe heeft Jesus die uiteenstrevende polen in zijn persoon verbonden? Hoe heeft Hij dat eeuwig spanningsconflict opgelost tussen de geweldige wereldantinomieën: God en mens, Schepper en schepsel, natuur en Genade? Hoe leven in Hem het natuurlijk mens-zijn en het goddelijk kindschap samen? We kunnen ze in Hem niet scheiden. Alle menselijke hoedanigheden en deugden zijn vergroeid met zijn goddelijke volmaaktheden en worden door zijn Godheid getransfigureerd. Alle tegenstellingen verzoent Hij: lichaam en ziel, stof en geest, rede en wil, ideaal en realiteit. De diepste nederigheid en de volmaaktste zelfverloochening zijn op de Kruisboom vergroeid met de glans van hemelse goedheid en opperste heerschappij. Zijn purperen bloed wordt daar zijn koninklijke gloriemantel, het symbool van de triumphator. Hoe werd dat wonder bewerkt? Dit is een tweede geheim. En dit dubbele geheimenis van de Incarnatio en de Redemptio kon ook St Paulus niet verwoorden en hij heeft ze samen genoemd het 'Mysterium Christi'.
* * *
Vol lokkende glans is de druiventros, de edele vrucht van de wijnstok, maar edeler nog is de wijn, de helende en hartversterkende drank. Daarom moest de druiventros eerst door de wijnpers. Als een eeuwig-lokkend model glanst de edele mensheid van Christus voor ons bewonderend oog, maar toen ze ging door de lijdenspers van het Kruis werd zij onze eeuwige krachtbron. Zijn betoverend beeld kon ons lokken, doch Hem volgen op zijn levensweg vermocht geen mensenkracht. Door zijn goddelijk offer werd ons een goddelijke kracht geschonken: Genade en Liefde. Zij vloeien ons toe van zijn Kruis. Hij smeet alles in de balans om alles te winnen; Hij won alles voor zichzelf en ook alles voor ons mee. 'Moest de Christus dat niet lijden en zo in zijn glorie ingaan?'Ga naar voetnoot5. Dit is de zin van zijn goddelijk offer en daar toont Hij ons de weg tot onze nieuwe menswording. En er bestaat geen andere weg, want niemand gaat naar de Vader op tenzij door Hem en het nieuwe Rijk zal alleen Hij erven, die zijn kruis zal opnemen en Hem volgen op zijn Kruisgang. Schoon is zijn leer, maar welsprekender wordt zij door zijn Bloed, want op het Kruis wordt zij levende waarheid. Het Kruis is het opengevouwen boek van Gods wijsheid, zijn eeuwig-sprekende mond, en die mond roept ons toe dat dit de noodzakelijke weg is van alle vlees en dat het ware leven slechts uit de dood geboren wordt. 'Want niets is toch meer vanzelfsprekend, schreef de grote Augustinus, dan dat een mens sterve om God te worden, gelijk het ook natuurlijk was dat God sterfelijk mens werd opdat de mens God zou kunnen worden'. | |
[pagina 1062]
| |
Gij die Christen-Humanist wilt worden, schouw op naar het Kruis, want hier raken we de kern zelf van de levensleer van het Christelijk-Humanisme; en elk humanisme dat niet ontspringt aan het Kruis is gedoemd om een verminkt en ketters of een dilettantisch-steriel humanisme te blijven, omdat daar alleen de krachtbron ontspringt die opvoeden kan tot ware schoonmenselijkheid. De leer van de noodzakelijkheid van de mystieke dood voor de opgang tot het ware leven, is niet uitsluitend de leer van de Kerk. Is zij niet gegrift in de mensennatuur? Kenden Socrates en Platoon ze niet en alle vroegere en latere heidense asceten? Hoorden we zelfs het 'Stirb und Werde' aan de mond van Goethe niet ontvallen? Ook hij begreep dat de kracht die tot de volledige menselijke ontplooiing voert alleen uit het offer geput wordt. Ook hij zag op naar het Kruis, maar vooroordeel weerhield hem; hij gruwde voor de vreselijke wonde die aan de natuur werd toegebracht. Daarom bleef gespletenheid hem kwellen en was eenzijdigheid zijn deel. Zij tekent immers elke heidense held tot in zijn schoonste gebaar. In de zelfbeheersing van Alexander die de helm met water uitstoot, in de overgave van Socrates die gelaten de giftschaal drinkt, in de deemoed van Platoon en de bescheidenheid van Caesar, overal vermoeden we nog een zekere pose, een onecht pathos. Al die schitterende daden op zichzelf missen een hogere gerichtheid; ze wentelen in het ijle of vallen terug op de menselijke held. Zo niet bij Christus noch bij de Christen die leeft van zijn kracht; hier is alles één door de hoge zin van het offer; de menselijke daad overstijgt de menselijke held en voert de blik omhoog. Hier krijgt de heldendaad een transcendentale betekenis, die haar ontrukt aan de stoffelijke begrenzing, aan elk vertoon en aan de valse nederigheid, waaronder zo dikwijls de hoogmoed schuilt. Die geheimzinnige kracht - het mysterie van Christus - is de volheid der goddelijke Genade die gans zijn mensheid doorstroomt, de volkomenheid der goddelijke Liefde - vrucht der Genade en haar gelijk -, die gans zijn mensheid doorgloeit. Die goddelijke Liefde is het cement dat alle deugden bindt; zij verzoent alle tegenstellingen, overbrugt alle kloven, schenkt levensvolheid en levenseenheid. Daarom roemde St Paulus ze als 'de gordel der volmaaktheid' en zong hij haar ter ere zijn schoonste lofzang: 'Super omnia autem haec, charitatem habete, quod est vinculum perfectionis'Ga naar voetnoot6.. Daarom durfde Augustinus dat wonder woord schrijven: 'Ama et fac quod vis', want hij die de Liefde bezit volgt steeds de rechte levensweg. Daarom noemde Franciscus Salesius haar: 'La perfection et l'excellence de l'univers'. Onder haar bezieling predikten Petrus en Paulus, schreven Augustinus en Thomas, zongen Dante en Ruusbroec, schilderden Fra Angelico en Van Eyck, bouwden en beeldhouwden de middeleeuwse kuns- | |
[pagina 1063]
| |
tenaars, trokken de koene ridders ter Kruisvaart, zochten en werkten Faraday en Pasteur. Zij schonk aan hun werk de hogere zin. Haar kracht ligt ten grondslag aan twintig eeuwen van christelijk leven en roemrijke cultuur en beschaving. Al wat groot is daarin heeft zij bezield en veredeld. En als we bij afgescheurde broeders of bij tegenstanders die buiten de band der Genadegemeenschap rechtzinnig de waarheid hebben gezocht, een zekere grootheid of adel ontmoeten, dan is dit nog een afstraling van diezelfde Liefde, die hun levensweg heeft verlicht en hun levenswerk heeft bevrucht, want zij heeft gans de mensheid doorgloeid. Men kan ze solidariteitsgevoel noemen met Erasmus en Goethe, of goedheid met Bossuet, geslachten kunnen er zich laten door begeesteren onder schuilnamen als broederlijkheid, volksverbondenheid, humaniteit; men kan ze met Huizinga herdopen tot barmhartigheid; in de grond blijft het altijd dezelfde 'Caritas catholica', de allesomvattende, allesrichtende, allesbezielende levenskracht van de Liefde. Christus schonk ze ons, Hij alleen en geen andere, en op die basis heeft hij een totaal nieuwe levens- en wereldordening en een nieuwe beschaving gevestigd. Niet de wijsgerige denker noch de fijnzinnige kunstenaar, niet de natuurvorser noch de uitvinder is de grootste weldoener der mensheid, maar wel Hij die de levensbron van de Liefde opende op het Kruis en ze over gans de wereld deed uitstromen. Hij is de grondlegger van de cultuur, de schepper van alle levensschoonheid in de wereld; Hij is de Christen-Humanist bij uitmuntendheid, de eerste en de grootste van allen! En daarom is Christus ook het eeuwig opvoedingsideaal en de levenspaedagoog der begenadigde mensheid; en gelijk Hij in zijn persoon het spanningsconflict tussen het goddelijke en het menselijke tot vredevolle harmonie heeft gevoerd door de allesdoorgloeiende Liefde, zo zal de mens, naar zijn voorbeeld, zich moeten inspannen, om de harmonieuze beleving van alle gezonde levenswaarden, natuurlijke en bovennatuurlijke, binnen in zich hiërarchisch geordend en tot eenheid vergroeid door dezelfde Liefde, rondom zich uit te stralen door zijn leven zelf of door zijn levensactiviteit. En al wie dit ideaal hier beneden bewust en rechtzinnig nastreeft, noemen we een Christen-Humanist naar het model van de God-Mens. Kan iemand dit verheven ideaal benaderen? Tot de hoogten van Christus reikt geen mensenkracht; Hij staat eenzaam op de hoogte, lokkend door zijn voorbeeld en ons trekkend tot zich met de koorden van Genade en Liefde. Maar de mens komt uit de laagten en zijn opgang wordt bemoeilijkt door een driedubbele hindernis: Eerst de erfelijkheid der zonde in zijn vlees; alhoewel Paulus verschroeid was van goddelijk liefdevuur, toch werd hij nog gekweld door die angel, en alhoewel Franciscus serafijns genoemd werd, toch voelde hij nog nood aan het heilzaam contact met de doornen. Ook zijn medemensen zijn hem niet altijd een hulp, want niet allen zijn | |
[pagina 1064]
| |
begenadigd; op elkeen drukt de zwakheid en de lafheid zijner broeders, hun spot en schimp en hun haatkreet ook. En dan die donkere aarde, steun voor de voet doch hindernis tevens; ook dit eeuwig contact met de kleverige materie, die niet gans verlost is maar in barenswee zucht als een deel van het Godsrijk in wording, bezwaart zijn gang. Aan die dualiteit ontsnapt niemand en het is goed deemoedig zijn begrenzing te erkennen, vooraleer men de lastige levensweg aanvangt. Er is een korte, steile weg die recht naar doel voert; er is ook een gemakkelijker doch langer pad, meer geschikt voor de menselijke zwakheid. Voor de zondeval liepen beide ineen, nu liggen ze gescheiden, maar langs beide worden we gestuwd door de goddelijke impuls van natuur en Genade, naar hetzelfde bovennatuurlijk einddoel. P. Sertillanges heeft die wegen op een treffende wijze beschreven: 'Moralement, l'on monte de la nature à Dieu, tandis que religieusement l'on descend de Dieu à la nature. Dans les deux cas, réalisant la pensée de Dieu, nous nous obéissons à nous-mêmes. Recevant sans lui résister l'impulsion créatrice, nous sommes poussés, sous un régime de liberté acceptante et réagissante, dans nos propres chemins et dans notre propre sens.'Ga naar voetnoot7. Gepraamd door het heimwee naar het hemelse Rijk wenden sommigen zich af van de wereld. Het aardse beschouwen ze als een hindernis die overwonnen moet worden, als een geschikt object voor ascese, niet slecht uiteraard, maar toch een lager goed dat wijken moet voor een hogere waarde. 'Quid hoc ad aeternitatem' is de vraag die ze gedurig stellen in hun bejegening met het aardse. Alleen steunend op Genade en Liefde, wagen zij de sprong naar het transcendente. Maar eens dit hoger plan bereikt, kunnen ze er maar momenteel toeven in mystieke vervoering en weldra worden ze teruggetrokken tot de aardse werkelijkheden van dit begrensd bestaan. Maar nu vinden ze een nieuwe aarde, waarmee ze zich volledig verzoend erkennen. Dit was de weg van St Franciscus, van Johannes van het Kruis en van alle mystieken. Hun liefdevolle omgang met de natuur en met alle schepselen is een vrucht van hun voorafgaande gebaar van totale verzaking; ook zij wonnen alles door alles te offeren. Dit is voorzeker de kortste en veiligste weg, maar het blijft een uitzonderingsweg, want niet alle vlees is geroepen tot zulke hemelvlucht. Langs de andere weg klimmen velen langzaam en trapsgewijs; ze gebruiken de natuurlijke waarden als zovele treden naar hetzelfde doel en wie vermoeid is van het stijgen kan verpozen en rusten. Zij stellen belang in Gods schepping rondom zich en juichen om al het goede en schone dat het werk is van mensenhanden. Zij ontwikkelen hun persoonlijke talenten en begaafdheden en werken ijverig mee aan alles wat het leven veredelt, aan kunst en cultuur, die de aarde omscheppen tot een vorstelijk paleis | |
[pagina 1065]
| |
voor de mens. Zij zien ook het kwaad in de wereld en de loerende bekoring der dingen, maar zij worden er niet door afgeschrikt, omdat zij ook de steun der Genade bezitten, die de hogere gerichtheid van hun streven verzekert. Alhoewel niet de meest verhevene is dit toch ook een schone weg. Het is de weg van allen wier leven een schone ordening uitstraalt in het vervullen van de dagelijkse plicht, de weg van de plichtbewuste familievader en de toegewijde huismoeder, van de zielzorger en de missionaris, van de opvoeder en de gewetensvolle beroepsmens, van de denker, de natuurvorser en de kunstenaar, kortom van allen die aan hun menselijke bedrijvigheid een hogere zin schenken, door ze te bezielen met de bevruchtende kracht der Genade en der bovennatuurlijke Liefde. Welke weg zal men kiezen? Daarover beslist de persoonlijke aanleg van elkeen, geleid door de goddelijke roeping. Beide wegen zijn heilzaam, daar beide naar best vermogen het ideaal trachten te realiseren met behulp van de goddelijke krachten. Beide bieden ook gevaren. De eerste kan de mens vervreemden van de levenswerkelijkheid en hem het aardse doen misprijzen. Heeft een blind doorgedreven mysticisme niet menigmaal tot religieuse dweepzucht gevoerd? Daartegen kan het heilzaam contact met de stof en haar wetten, met de menselijke natuur en haar eisen, niet zelden een geschikt heelmiddel zijn. Hij die het ander pad volgt kan ook verdwalen, wanneer hij zich door de stof laat beheersen en insluimert in aardse verzadiging. Volgens de gekozen levensweg kan men een dubbel type van Christen-Humanist onderscheiden: het beschouwende en het bedrijvige type. Ze bestaan haast niet onvermengd, maar toch kan men ze onderscheiden, naargelang ze meer of minder gewicht leggen op deze of gene waarde, zonder nochtans het gezond evenwicht gevoelig te storen. Het Oosten heeft steeds een voorkeur gehad voor het beschouwende type; het bedrijvige type domineert in het Westen; maar in de grote cultuurperioden leven ze dikwijls naast elkaar; zo heerste er in de Middeleeuwen een diepe mystieke stroming naast een bloeiende christelijke cultuur. Beide zijn noodzakelijk, ja zelfs onmisbaar in het Rijk Gods. De gedurige confrontatie van beide levensidealen onderhoudt een vruchtbare spanning in het leven en is niet zelden een factor voor het behoud van het geestelijk evenwicht, want het religieuze leven is geen statische maar een dynamische kracht! Schonk het Evangelie zelf ons geen treffende illustratie van deze verschillende levensoriëntatie? De huishoudelijke zorg van Martha en de beschouwende overgave van Maria zijn beide noodzakelijk en Christus heeft de eerste niet afgekeurd, doch enkel teruggeroepen tot de orde der waarden. Diezelfde tegenstelling vinden we enigszins ook terug in twee aposteltypen: in Johannes, de beschouwende geest van de Logos, die rusten mocht op de | |
[pagina 1066]
| |
borst van zijn Meester, en in Paulus, de rusteloze wereldreiziger en de vurige prediker van het Godsrijk. Wie beider geschriften leest zal getroffen worden door de mystieke oriëntering van de eerste en de menselijke bedrijvigheid van de tweede. De ziener van Pathmos doorgrondt het heilsmysterie en de Apostel der heidenen trekt de zielen tot zich met al de krachten van zijn rijk mensenhart. Zo realiseert elke heilige op zijn manier het ideaal mensenbeeld, volgens het eeuwig model van Christus. In zijn bekende Panegyriek van St Paulus heeft Kardinaal Newman ook duidelijk dit dubbel type getekend: 'Aan de ene kant vinden we er die zo verslonden zijn in het goddelijk leven, dat zij, ofschoon levend in het vlees, schijnbaar geen deel meer hebben aan de aarde en aan de menselijke natuur... Slechts in het onzichtbare scheppen zij vreugde en naar het bovenaardse alleen gaat hun belangstelling. Aan de andere zijde vinden we hen, wier heiligheid, voor zover we kunnen uitmaken, niet minder verheven is, maar bij wie de Genade de natuur schijnbaar niet opheft, doch veeleer verheft, met haar een verbond aangaat, haar aanvuurt en veredelt... Zij zetten hun natuurlijke gaven niet opzij, doch gebruiken ze om er de Schepper mee te eren. Zij handelen niet buiten de natuur om maar door haar; zij verduisteren haar niet door de glans der goddelijke Genade, maar doorlichten er haar mee. Zij zijn bedreven in menselijke kennis; zij kennen het mensenhart en kunnen binnendringen in andermans gemoed; en dat alles als vrucht van natuurlijke begaafdheid en profane opvoeding... De wereld is hun als een boek dat hen uitermate boeit, dat zij vlot kunnen lezen, waar zij van nature belang in stellen, ofschoon zij, om reden van de Genade die in hen woont, het bestuderen en doorbladeren om Gods glorie en om het heil der zielen'Ga naar voetnoot8.. |
|