Streven. Jaargang 2
(1948-1949)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1046]
| |
Bedrijfssociologie en Hoger Onderwijs
| |
[pagina 1047]
| |
vaardigheid, die men zelf bezit aan anderen kan overdragen, het programma Werk-Verhoudingen wil allen, die leiding moeten geven aan het werk van anderen, erop wijzen hoe zij als chef moeten optreden om met hun ondergeschikten een goed en prettig samenwerkende groep te vormen, terwijl het programma Werk-Methoden het toezichthoudend personeel een critische houding wil bijbrengen ten opzichte van de gevolgde werk-methoden om deze, waar het mogelijk is, te verbeteren. De toepassing van deze programma's in het bedrijfsleven van de Verenigde Staten is een groot succes geweest en heeft in belangrijke mate bijgedragen tot de eerbied-afdwingende prestaties van de Amerikaanse oorlogsindustrie. Geen wonder dat na de oorlog de belangstelling voor de bedrijfskadertraining niet is verzwakt en men zich heeft afgevraagd in hoeverre de na-oorlogse problemen van het bedrijfsleven met deze methode opgelost kunnen worden. Deze belangstelling bleef niet tot Amerika beperkt, maar werd door de West-Europese landen overgenomen. Wat Nederland betreft: zowel door rechtstreekse kennismaking in Amerika, als via Engeland, waar reeds in het begin van 1944 de B.K.T.-programma's de aandacht hadden getrokken, kwam men spoedig tot de overtuiging dat de B.K.T. ook in ons bedrijfsleven belangrijke diensten zou kunnen bewijzen. Bij besluit van de Minister van sociale zaken van Februari 1947 werd bepaald dat de introductie van de B.K.T. zou geschieden onder verantwoordelijkheid van de Fundatie 'Werkelijk Dienen', Stichting tot bestudering en bevordering van Sociale Moraal. In samenwerking met het Instituut voor Praeventieve Geneeskunde heeft deze Fundatie in het leven geroepen het Nederlands Instituut voor Personeelsleiding, dat gevestigd is in Huize 'Beukenstein' te Driebergen. Dank zij de werkzaamheden van dit Instituut hebben in de afgelopen twee jaren de meeste van onze grootbedrijven, benevens een aantal overheidsdiensten, met de beginselen van de B.K.T. kennis gemaakt. Wat is het resultaat? Bij het beantwoorden van deze vraag beperken wij ons tot het programma Werk-Verhoudingen. Deze beperking is gerechtvaardigd daar zowel door vóór- als tegenstanders van de B.K.T. dit programma als het kernpunt wordt beschouwd. De vóórstanders wijzen erop dat goede verhoudingen tussen leidinggevende en uitvoerende arbeid, tussen chefs en ondergeschikten, voorwaarden zijn, ook voor het verbeteren van de instructie of de arbeidsmethoden. Bij tegenstanders kan men vaak de klacht vernemen dat invoering van de B.K.T. in een of ander bedrijf nutteloos is geweest omdat de houding van de leidinggevende functionarissen ten opzichte van hun ondergeschikten zich niet heeft gewijzigd. Dit laatste verwijt is steeds onbillijk en in vele gevallen ook voorbarig. Enige al te enthousiaste propagandisten van de B.K.T. mogen hier of daar het misverstand gewekt hebben dat deze | |
[pagina 1048]
| |
methode zou pretenderen iemand door middel van een vijf-daagse cursus tot een goed chef te maken, wie nauwkeurig de zaak bestudeert zal tot de bevinding komen dat nóch in de bedoeling van de samenstellers, nóch in geest of letter van de programma's een aanleiding tot deze misvatting te vinden is. De bedrijfskadertraining wil allen, die leiding moeten geven aan het werk van anderen, vormen tot goede leiders. In een cursus van 5 × 2 uur worden de beginselen van goede leiding uiteengezet en het is de taak van de deelnemers deze beginselen in de praktijk van het alledaagse werk te gaan toepassen. Niet de cursus, maar de toepassing in de praktijk is het belangrijkste en de B.K.T wenst dan ook uitdrukkelijk dat degene, die de cursus gegeven heeft, (de z.g. trainer) zijn cursisten met raad en daad blijft terzijde staan. Ook in het bovengenoemde rapport wordt er nog eens op gewezen dat het hoofdmoment van de B.K.T. niet gezocht moet worden in de cursus alleen, maar in de doorvoering in de praktijk ('follow-up'), waardoor de training wordt voortgezet. Dat ook deze voortgezette training niet een kwestie is van enige weken of maanden, behoeft wel geen uitvoerig betoog. Leider zijn vraagt de inzet van heel de persoonlijkheid, vorming tot leider is een proces, waarbij de gehele persoonlijkheid betrokken is. Deze vorming van de persoonlijkheid is eigenlijk nooit afgesloten, het is een langzaam en geleidelijk proces, dat het hele leven omvat, al moet worden toegegeven dat dit proces in de verschillende stadia van het leven (jeugd, volwassen leeftijd, ouderdom) anders verloopt. Men kan er de B.K.T. dus geen verwijt van maken, dat zij bij haar pogingen de leiders in het bedrijfsleven tot goede leiders te vormen niet op snelle en voor iedereen zichtbare resultaten kan wijzen. Voor wie enigszins achter de schermen van de personeelsverhoudingen kan kijken, zijn deze resultaten in vele gevallen trouwens zeer bemoedigend. Behalve de omstandigheid, dat vorming van mensen in het algemeen een langdurig proces vereist heeft de B.K.T. nog met een bijzondere moeilijkheid te kampen. Dit systeem beoogt de vorming van goede leiders, het aankweken van de juiste leidersmentaliteit, waardoor de chef 'een steun en een voorbeeld' wordt voor zijn ondergeschikten. De personen, die gevormd moeten worden zijn reeds in het bedrijfsleven werkzaam, gedeeltelijk reeds jaren lang. Zij hebben zich over hun plaats als leider een idee gevormd, en door de praktijk zich een zekere stijl eigen gemaakt, waarin zij die idee verwerkelijken. Waar deze idee en deze praktijk niet overeenstemmen met het ideaal van de leider, zoals de B.K.T. dat ziet, kan er niet zozeer sprake zijn van vorming als van her-vorming, her-oriëntering of re-educatie. Het werk van de B.K.T. wordt daardoor ongetwijfeld veel moeilijker, maar het blijft niet minder noodzakelijk. Her-oriëntering, re- | |
[pagina 1049]
| |
educatie, uitbouw van een ideologische grondslag voor de straks komende juridische structuurveranderingen in ons bedrijfsleven kan niet genoeg bepleit worden. Dat de bedrijfskadertraining, niet als monopolie-houdster, maar tesamen met andere methoden als studiedagen, conferenties, discussies, schriftelijke uiteenzettingen e.d. veel tot de zo noodzakelijke mentaliteits-vernieuwing zal kunnen bijdragen, lijkt ons niet twijfelachtig. De vraag dringt zich echter op of de, in verband met de verwachte publiek-rechtelijke bedrijfsorganisatie zo uiterst belangrijke, geestes-vorming ook niet buiten het bedrijfsleven moet worden aangepakt. Wij hebben boven opgemerkt dat de mens geheel zijn leven lang vatbaar blijft voor vorming en ontwikkeling, maar dat er perioden zijn, waarin deze vatbaarheid en ontvankelijkheid groter is. In het algemeen zal de mens zich gemakkelijker laten vormen naarmate hij jonger is en als een periode van bijzondere gevoeligheid voor vorming en beïnvloeding mogen wij zeker beschouwen de jaren, waarin de jonge mens zich een bepaalde maatschappelijke loopbaan voor ogen heeft gesteld en zich de kundigheden tracht eigen te maken, die voor een succesvol vervullen van de door hem gekozen maatschappelijke taak noodzakelijk zijn. Voor hen, die deze taak in het bedrijfsleven zullen vinden, bestaat de naaste voorbereiding in een of andere vorm van onderwijs: vak-onderwijs, middelbaar of hoger onderwijs. Wij beperken ons tot het laatste, omdat een groot deel van hen, die in het bedrijfsleven de leidende posities innemen, uit het hoger onderwijs voortkomt. Er zijn de laatste tijd verschillende opmerkelijke pleidooien verschenen voor de stelling, dat zij, die geroepen zijn leidende functies in het bedrijfsleven te gaan bekleden, op deze taak niet slechts voorbereid moeten worden voorzover het de technische kant betreft, maar evenzeer wat aangaat het sociale aspect. In een artikel in De Tijd, van Woensdag 11 Augustus 1948, getiteld 'De sluitsteen van ons technisch hoger onderwijs' behandelt Dr Ir. H.J.A. De Goey het vraagstuk speciaal met betrekking tot de ingenieursopleiding. Na erop gewezen te hebben dat ons technisch hoger onderwijs wat de zuiver natuurwetenschappelijke kant betreft 'over het algemeen iedere vergelijking met het buitenland kan doorstaan', bepleit hij een uitbreiding van de niet natuurwetenschappelijke vakken. Dit komt niet voort uit gebrek aan waardering voor hetgeen op dit gebied reeds werd verricht: 'men heeft al jaren geleden... een tweetal leerstoelen ingesteld: voor staatsrecht en voor arbeidsrecht; de namen Aalberse en Veraart zijn onverbrekelijk verbonden met de opleiding van de Delftenaar tot sociaal ingenieur'. Wat echter naar het oordeel van de auteur ontbreekt, is de wetenschap omtrent 'mens en techniek', of omtrent 'de mens in het bedrijfsleven'. Het is de wetenschap waarvoor in het Amerikaans bedrijfsleven momenteel grote belangstel- | |
[pagina 1050]
| |
ling bestaat en die daar wordt aangeduid als 'human relations' of 'industrial relations'. 'Het is' - aldus De Goey - 'eigenlijk een nieuwe wetenschap, die vele randgebieden van andere wetenschappen in zich bevat: psychologie en psychotechniek, sociologie, economie, hygiëne, productie-technologie en wat al niet meer. Deze nieuwe wetenschap moet de condities achterhalen, onder welke de arbeider zijn werk verrichten kan, niet alleen zo efficiënt mogelijk voor de onderneming, doch ook: met ontplooiing van geheel zijn menselijke persoon!' Het komt ons voor dat de nieuwe 'wetenschap der arbeidsverhoudingen', door de auteur goed wordt getypeerd als hij zegt dat deze 'vele randgebieden van andere wetenschappen in zich bevat'. Dit mag echter in geen geval betekenen dat deze wetenschap geen eenheid zou zijn, doch slechts een verzameling van wetenswaardigheden, die eigenlijk tot het domein van andere wetenschappen behoren, kortom een: 'de omnibus aliquid, de toto nihil'. Wij zullen van één wetenschap moeten uitgaan, die echter gemakkelijk contact heeft met de genoemde wetenschappen, vooral in die zin, dat zij van de gegevens van deze wetenschappen kennis neemt en deze op haar eigen manier verwerkt. Wij zijn van mening dat de sociologie deze wetenschap is, niet de algemene sociologie, maar de sociologie toegepast op het bedrijfsleven of de bedrijfssociologie. Het object van de algemene sociologie is 'de menselijke samenleving als zodanig'Ga naar voetnoot3., of volgens een andere definitie 'het menselijk leven in groepsverband'.Ga naar voetnoot4. De bedrijfssociologie heeft de samenleving in het bedrijf tot voorwerp, zij bestudeert het speciale groepsverband, dat wij als bedrijf of onderneming aanduiden. De nieuwe wetenschap der arbeidsverhoudingen zal de wetenschap der bedrijfsgemeenschap moeten zijn. Evolutie van de bedrijfsgemeenschap, opbouw van de bedrijfsgemeenschap, persoon en bedrijfsgemeenschap zijn de grote themata, waarvan de toekomstige bedrijfsleider niet minder goed op de hoogte zal moeten zijn dan van de technische en commerciële kant van zijn functie. De bedrijfssociologie, die wij hier bedoelen, zal de vraagstukken van de algemene sociologie moeten bestuderen in hun toepassing op het bedrijfsleven. Het is inderdaad juist, zoals wij in het motto van dit artikel reeds aanduidden, dat de problemen van het bedrijfsleven dezelfde zijn als die welke zich voordoen in groter maatschappelijk verband. Noemen wij slechts de ontwikkeling van de medezeggingschap, die haar pendant vindt in de ontwikkeling van de staatkundige democratie. Ook kwesties als gezag en gezagsdrager, verantwoordelijkheid, individu en gemeenschap, voor de staatsgemeenschap van het hoogste belang, vinden in het bedrijfsleven overeenkomstige toepassing. Wij willen er ook op wijzen dat de bedrijfs- | |
[pagina 1051]
| |
sociologie, waaraan wij de sociale vorming van onze toekomstige bedrijfsleiders zouden wensen toevertrouwd te zien, geen louter positieve, beschrijvende, registrerende wetenschap moet zijn. Een diagnose van de kwalen, waaraan ons bedrijfsleven lijdt moet voorafgaan, maar wij mogen daarbij niet blijven staan. Genezing en herstel is het voornaamste en de bedrijfssociologie zal daarom moeten voorlichten omtrent de middelen, waardoor een gezonde en bloeiende bedrijfsgemeenschap kan worden opgebouwd. Zij zal dit slechts kunnen als zij enerzijds steunt op de wijsgerige sociologie, de wetenschap omtrent de onveranderlijke, in de natuur van de mens verankerde normen omtrent individu en gemeenschap en anderzijds op de positieve sociologie, de leer omtrent de veranderlijke, steeds wisselende verschijnselen en vormen, waarin het gemeenschapsleven zich openbaart. De bedrijfssociologie is een zelfstandige, doch geen onafhankelijke wetenschap. Zij heeft haar eigen object: de bedrijfsgemeenschap, maar bij het bestuderen van dat object zal zij nauw contact moeten onderhouden met andere sociale wetenschappen als sociale psychologie en sociale paedagogiek. Zij zal tenslotte, als wijsgerige sociologie, streven naar een synthese met andere wetenschappen, die de vraag beantwoorden hoe de mens moet zijn en hoe hij moet handelen: de ethica namelijk en de moraal. Op het grote belang van de sociale wetenschappen voor het bedrijfsleven wordt gewezen door Drs H.L. Zeelenberg in een artikel, dat wij hier graag willen vermelden. Het is getiteld: 'Industrialisatie, arbeidsproductiviteit en sociale verhoudingen in het bedrijfsleven' en verscheen in de Economisch-statistische Berichten van 1 December 1948. 'In veel ondernemingen' - aldus de schrijver - 'waar men er oprecht naar streeft de mensen ook werkelijk als mensen te behandelen, zal men zich nog vertrouwd moeten maken met de gedachte, dat er voor goede verhoudingen meer nodig is dan sociale zorg, ondersteuningsfondsen, extra kinderbijslag, pensioenvoorzieningen, personeelsverenigingen e.d. Het personeelsbeleid in een onderneming heeft een minstens even belangrijke taak bij het kweken van gezonde verhoudingen en goede geest, kortom al datgene wat men het moreel van de troep pleegt te noemen' (blz. 947). Fundamentele kennis omtrent deze taak van het personeelsbeleid verwacht schrijver van onze Hogescholen, Universiteiten en gespecialiseerde wetenschappelijke instituten. 'De sociale wetenschappen zijn aan onze Universiteiten en Hogescholen behoorlijk vertegenwoordigd. Naast economie en arbeidsrechts zijn sociologie, sociale psychologie en sociale paedagogiek erkende begrippen geworden. Node missen wij in dit opzicht in Delft en Rotterdam verschillende mogelijkheden, die men elders reeds wel heeft... Enige kennis van de structuur der samenleving, van het menselijk gedrag in groepsverband, van de | |
[pagina 1052]
| |
kunst van leidinggeven is toch wel het minste wat men mag eisen als deze afgestudeerden de maatschappij ingaan.' Terecht merkt schrijver op dat het bij de stand van de sociale wetenschappen in ons land verwonderlijk is hoe weinig aandacht er nog aan de bedrijfssociologie, het gebied der 'industrial relations' is besteed. Tenslotte wijst Zeelenberg nog op enige buitenlandse voorbeelden, waarvan het onlangs in België opgerichte 'Centre d'études des problèmes humains du travail' zeker bijzonder onze aandacht verdient. De plaats van de sociale wetenschappen in het economisch hoger onderwijs is het thema van een artikel, door Prof. Dr P.J. Bouman gepubliceerd in De EconomistGa naar voetnoot5. en getiteld: 'Economisch hoger onderwijs in een tijdperk van structuurveranderingen'. Schrijver meent vooral te moeten waarschuwen tegen een te ver gaande specialisering in het economisch denken: 'Bij alle erkenning van de waarde en de noodzakelijkheid der gespecialiseerde economische en bedrijfseconomische training, mag van de student in de economie worden verlangd, dat hij ook enigermate thuis is in de sociale problematiek en daarbij in het bijzonder studie maakt van de wijze waarop de verschillende sferen elkander doordringen. Het komt nog steeds voor, dat goed-geschoolde economen slechts een vaag idee hebben van de betekenis van de sociale vraagstukken' (blz. 734). Bouman wijst daarbij op het groeiend inzicht in de interdependentie der wetenschappen, de 'meer-dimensionale' beschouwingswijze en de taak van 'generalisten' voor de bestudering van problemen, waarbij deze interdependentie der wetenschappen duidelijk tot uiting komt. Hij citeert daarbij een stelling uit de dissertatie van F.L. PolakGa naar voetnoot6., die wij hier - eveneens met algehele instemming - laten volgen: 'De opvoeding tot interdependent denken en het onderzoek van probleemeenheden op wetenschappelijk, resp. wetenschappelijk-wijsgerig grensgebied vormen een onmisbaar tegenwicht tegen de op zichzelf evenzeer noodzakelijke specialisatie der vakwetenschappen. De “generalisten”, die zich toeleggen op de bestudering der structurele samenhang, kunnen worden beschouwd als een nieuw soort specialisten, die in een dringende maatschappelijke behoefte voorzien' (blz. 733). Wij zeiden reeds dat de bedrijfssociologie naar onze mening door deze 'generalistische' geest gekenmerkt moet zijn: enerzijds steunend op wijsbegeerte en moraal, anderzijds ten volle rekening houdend met de gegevens van de positieve sociologie, de sociale psychologie en de sociale paedagogiek. Bouman wijst tenslotte op enige voorbeelden uit het buitenland (Verenigde Staten, Engeland, Duitsland), waar het belang van de sociale | |
[pagina 1053]
| |
wetenschappen voor de economie in het algemeen steeds duidelijker wordt ingezien. Deze verwijzing naar het buitenland krijgt een enigszins ander karakter in de publicaties van Dr Herold, die wij tot slot kort willen bespreken. In een tweetal artikelen in De LinieGa naar voetnoot7. en een aantal beschouwingen in het tijdschrift Mens en OndernemingGa naar voetnoot8. houdt de schrijver een pleidooi voor wat hij een 'geestelijk Marshall-plan' noemt, een plan, dat vooral op de sociale organisatie van het bedrijfsleven betrekking zou hebben. Het enthousiasme, waarmede Dr Herold, die in de gelegenheid was het Amerikaanse bedrijfsleven uit eigen aanschouwing te leren kennen, ons wijst op hetgeen naar zijn mening niet alleen bewonderenswaardig, maar ook navolgingswaardig is doet steeds prettig aan, maar het komt ons toch voor dat op meerdere punten van zijn betoog scherpere distincties moeten worden aangebracht. Eerlijkheidshalve moeten we vooropstellen dat door de schrijver volstrekt niet wordt betoogd dat wij Amerikaanse ideeën of methoden zonder meer zouden moeten overnemen. 'Wij zijn' - zo zegt hij - 'allerminst blind voor het verschil tussen de Amerikaanse samenleving enerzijds en de West-Europese maatschappij anderzijds. Het is heus niet zo, dat West-Europa in alle genoemde opzichten achterlijk zou zijn en klakkeloos de oplossingen van Uncle Sam zou moeten of mogen overnemen.' Als voorbeeld van een eigen ontwikkeling in de verhouding werkgeverswerknemers noemt schrijver dan de Stichting van de Arbeid. Hier had echter de komende publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie niet onvermeld mogen blijven, niet alleen omdat deze de rijpste vrucht is van die ontwikkeling, maar vooral ook omdat hieruit blijkt hoever wij in de sociale evolutie van de bedrijfsverhoudingen Amerika vooruit zijn. Ik riskeer door de schrijver tot de 'tegenstribbelende betweters' gerekend te worden, maar ik kan het volstrekt niet met hem eens zijn waar hij schrijft: 'Zeer zeker zal moeten worden onderzocht, of begrippen en practijken als “Participation in management”, “Profit sharing” en andere methoden bruikbaar zijn in de Europese omgeving'. Wat de 'Profit sharing' aangaat kan dit nuttig zijn, maar wat de 'Participation in management' betreft: deze verschilt van onze medezeggingschap minstens evenveel als de Fordwagen uit 1914 van het model 1949 en niemand zou, ook in het verarmde Nederland, toch de mogelijkheid onder ogen willen zien weer met de Ford-1914 te gaan rijden. Dit oordeel over de 'Participation in management', baseren wij op de literatuur, maar verklaarde ook Mr C.R. Dooley, een | |
[pagina 1054]
| |
van de grondleggers van de B.K.T. bij zijn recente bezoek aan ons land niet nadrukkelijk, dat men in Amerika het oorlogswerk van de z.g. Labor-Management-Committees wel waardeert, maar deze volstrekt verwerpt zodra de werknemers hierin een middel menen te zien om tot medezeggingschap te komen? Natuurlijk zijn wij het met Herold eens dat 'de waardering voor het eigene geenszins vermag te ontaarden in zelfverheerlijking en zelfgenoegzaamheid', maar de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie is toch wel zózeer een plant van eigen bodem dat wij ons niets behoeven te verwijten als wij trachten vreemde handen daarvan af te houden. Inmenging van buitenaf, in de vorm van een 'geestelijk Marshall-plan' of in welke vorm dan ook kan hier slechts tot heilloze verwarring leiden. Wij zijn intussen geenszins van mening dat wij van Amerika niets zouden kunnen leren. Behalve op technisch gebied, wat niemand betwijfelt, is dit ook in bedrijfs-organisatorische vraagstukken zeker het geval. Wat meer in het bijzonder de toepassing van de sociale wetenschappen op het bedrijfsleven betreft kunnen wij b.v. wijzen op de samenwerking tussen bedrijf en universiteit, zoals die o.a. tot uiting komt in het bekende Hawthorne-onderzoekGa naar voetnoot9.. Deze samenwerking te bepleiten is het doel, waarmede dit artikel geschreven werd en het zou dwaas zijn niet te willen profiteren van de ervaringen, die men in Amerika op dit punt reeds heeft opgedaan. In het algemeen gesproken zal hetgeen wij van Amerika kunnen leren betrekking hebben op de uiterlijke toepassing, de methode, de techniek in de wijde zin van het woord, niet op de ten grondslag liggende ideologie. Dit geldt met name voor de ideologie, waardoor de evolutie in de arbeidsverhoudingen gedragen wordt. 'De U.S.A.', aldus Bouman, 'zijn in technisch opzicht Europa voor, doch hebben in hun sociale ontwikkeling met een achterstand te kampen, die bij de eerstvolgende crisis tot een geduchte verwarring aanleiding kan geven'Ga naar voetnoot10.. Wanneer wij in het buitenland steun zoeken voor een ideologie van de ontwikkeling der bedrijfsverhoudingen komen wij zeker niet in Amerika terecht, maar in Frankrijk, waar door schrijvers als HauriouGa naar voetnoot11. en Renard de wijsgerige beginselen zijn uitgewerkt, die aan de evolutie der arbeidsverhoudingen ten grondslag liggen. Het is een, voor de toekomst van ons land uitermate verheugend verschijnsel dat het inzicht in de interdependentie der wetenschappen, waarover wij boven spraken ook in kringen van het bedrijfsleven steeds meer begint door te dringen. Na lange, al te lange tijd van scheiding beginnen de positieve wetenschappen en de geesteswetenschappen elkaar weer te naderen en het punt, waar zij elkaar ontmoeten is de arbeidende mens. | |
[pagina 1055]
| |
Dat de sociale en de economische wetenschappen elkaar het gemakkelijkst vinden kan niet verbazen, dat echter ook bij de beoefenaars van de technische wetenschap contact met de geesteswetenschappen wordt gezocht en gewaardeerd is meer opvallend en nog meer verbindend. Het inzicht enerzijds dat de mens er niet is voor de techniek maar de techniek voor de mens en de overtuiging anderzijds dat de mens hogere aspiraties heeft, die door de techniek niet geheel kunnen worden bevredigd vinden wij de laatste tijd door technici herhaaldelijk uitgesproken. Op de Hogeschooldagen te Delft (7-8 Jan. 1949) riep Ir. M.H. Damme de aankomende ingenieurs op, zich voor hun maatschappelijke taak zoveel mogelijk te bekwamen en zich ervan bewust te zijn, dat zij moeten werken met de levende mens en niet alleen met dood materiaalGa naar voetnoot12.. En Prof. Schmid zeide in zijn inaugurale rede: 'De hoogste waarden van het leven zijn van een ander gehalte dan de beoefening van het ingenieursvak in engere zin. Maar zij doorstralen het hele leven en op een nu niet te voorziene wijze zult gij ze telkens blijken nodig te hebben, onverwacht, midden in Uw werk in de wereld'.Ga naar voetnoot13. |
|