Streven. Jaargang 2
(1948-1949)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1013]
| |
Experimenten op de Mens en Eerbied voor de menselijke Persoonlijkheid
| |
I. Op weg naar het experiment op de mensHet experimenteren op mensen is als het ware een knooppunt in het strak feitenmateriaal dat de biologie en physiologie tijdens de laatste decennia hebben opgestapeld. Na heel de planten- en dierenwereld bij allerhande proeven betrokken te hebben, roept nu eindelijk de naar objectiviteit hunkerende wetenschapsmens ook het menselijk lichaam ter verantwoording op. Men kon een evolutie der geneeskundige wetenschap in dergelijke richting verwachten. Zij was onvermijdelijk wanneer men voorafgaandelijk de interactie of interpenetratie van de physiologie in de geneeskunde beschouwt. Naast de geneesheer, die tenslotte toch nog steeds als curator van het pathologisch organisme optreedt en zich als dusdanig van ieder experimenteren kan onthouden, evolueren in de geneeskunde immers de physiologen, de biologen, de physico-chemici, de bacteriologen e.a., die zich natuurlijkerwijze geroepen voelen de physiologische, objectieve, ja rechtstreeks stoffe- | |
[pagina 1014]
| |
lijke basis der geneeskunde zo breed en vast mogelijk op te bouwen. De geneesheer zelf weet, dat deze basis niet alles is en, alhoewel onontbeerlijk voor het begrip van het pathologisch gestoorde lichaam, toch een mogelijke uitoefening van 'geneeskunst' niet uitsluit. We staan echter hemelsbreed verwijderd van het tijdstip, dat de geneesheer zonder enige physiologische en zelfs met zeer ontoereikende anatomische bagage zijn beroep moest uitoefenen zoals op het einde der 18e eeuw. Te gemakkelijk wordt wellicht de weg vergeten, die sinds ruim honderd jaar werd afgelegd en die dank zij een onverpoosd experimenteren aan de geneeskunde de noties van physiologie, biologie, endocrinologie, bacteriologie en immunologie waarop heel de moderne therapie steunt, moest eigen maken. Deze evolutie gaat van Lavoisier, ontdekker van de verbranding als basis van het leven, over Claude Bernard 'die geen physioloog maar de physiologie zelf was' en Brown-Séquard, vader der experimentele endocrinologie, over Liebig, de ontdekker der calorische waarde der voeding, over Pasteur, Behring en Koch, steunpilaren van de bacteriologie, tot onze ontelbare hedendaagse vorsers in alle domeinen. Op haar berust de rijkdom van de hedendaagse therapie en de vaak zo opvallende doeltreffendheid van een geneeskundig optreden. Deze evolutie heeft echter volgens RichetGa naar voetnoot1. als onvermijdelijk gevolg gehad, dat de physiologie zich tegenwoordig onder vier afgetekende richtingen loswerkt: 1. Vooreerst de mathematische richting: voor 100 jaar was de physiologie een kwalitatieve wetenschap. Thans is zij kwantitatief. Dit is geen nadeel. Het is beter dat de geneeskunde op wetenschap berust en wetenschap is nauwkeurigheid en een cijfer blijkt toch nog steeds het summum der nauwkeurigheid op voorwaarde dat men er geen dictator van maakt! 2. De physico-chemische richting: voor 50 jaar was de physioloog scheikundige, later moest hij tevens physicus zijn en thans is hij physico-chemicus. 3. De interpenetratie van de physiologie en de geneeskunde in elkaar. Geen twijfel, dat het modern medisch denken een onophoudelijke aanvoer van biologische aanwinsten vereist en dat de huidige kliniek en therapie, de biologie en de physiologie één aansluitend geheel vormen. 4. De laatste richting is voor ons onderwerp zeker de belangrijkste: het ontstaan van een individuele physiologie, dus het tot stand brengen van een physiologie niet enkel voor iedere soort levende wezens doch in bepaalde gevallen zelfs voor de afzonderlijke leden van de soort. Hier raken we de sleutel van het probleem aan. Indien de huidige physiologie zich niet meer tevreden kan stellen met de vergelijkende proefnemingen | |
[pagina 1015]
| |
tussen de verschillende diersoorten, is het logisch dat het onderzoek zich soms beperkt tot één bepaalde diersoort en hierin tot één groep of één enkele vertegenwoordiger van de soort. Dan kan de mens in zijn soort aan dergelijk onderzoek en aan de drang tot uitwerking van een specifieke mensenphysiologie moeilijk ontsnappen. Wat voor de physiologie nodig is, zal a fortiori voor de pathologie en de therapie van een gestoorde physiologie onontbeerlijk blijken en zo spruit de neiging om de mens als proefterrein te gebruiken uit de evolutie der physiologie zelf voort. Pogingen om het menselijk lichaam in een experiment in te schakelen, levert de geschiedenis der geneeskunde voor de 20ste eeuw niet veel op. Wij vinden wel vermeld, dat de geniale ontdekker van de bloedsomloop, William Harvey, in 1629 er niet voor terugdeinsde de juistheid van zijn bevindingen in zake circulatie te bevestigen op het lichaam van de graaf van Montgomery wienst borstkas door een ongeval ongeveer half vernield was en bij wie hij kon aantonen, dat bij de mens hartsamentrekkingen en -geluiden voorkomen gelijk aan die bij het dier. Van echt experimenteren is hier echter geen spraak. In de loop van de 19e eeuw en in de aanvang van de 20ste eeuw deed zich de noodzakelijkheid van een experimenteren op het menselijk lichaam evenmin gevoelen. Alles was nog ongeveer te ontdekken en het experimenteren op dieren, dat hoofdzakelijk in het endocrine domein door figuren als Berthold, Claude Bernard en Brown-Séquard beoefend werd, leverde voldoende vergelijkbare resultaten op om de toepassing op de mens mogelijk te maken. Dat echter om een idee te doen triomferen een wetenschapsmens soms niet terugdeinst voor het experiment zelfs op zijn eigen persoon, bewees Brown-Séquard door zijn vermaarde teelbalextractinspuitingen, die hij bij zich zelf liet toepassen al ware het om te bewijzen dat 'zijn' seniliteit met hormoon van de teelbal kon bestreden worden. Daarbij stelde hij zijn lichaam wel aan zekere gevaren bloot, niet enkel door de in die tijden nog gebrekkige inspuitingstechniek, doch ook door het gebrek aan antisepsis en de onvolledige verwijdering der soortvreemde eiwitten uit de extracten. De bacteriologie stelde nieuwe problemen niet alleen van therapeutische maar even zo belangrijk, van prophylactische aard. Het ontdekken van de microbenwereld en het herkennen van pathogene micro-organismen als ziekteverwekkers openden een nieuw jachtterrein voor ontelbare vorsers, en hier leidde de studie van de besmetting bij bepaalde infectieziekten reeds vroegtijdig in de 20ste eeuw tot de aanwending van de mens als proefterrein. In tegenstelling met de endocrine proeftherapie wordt hier echter het lichaam opzettelijk ziek gemaakt, in contact gebracht met pathogene microben, dit meestal met het doel beter de wijze van besmetting | |
[pagina 1016]
| |
en de mogelijke therapie te bestuderen. Historische voorbeelden zijn hier met de vleet: deze werden juist herhaaldelijk bij het proces der geneesheren oorlogsmisdadigers te Neurenberg in Januari 1946 als bewijzen ter ontlasting door de verdediging aangehaald. De geschiedenis der ontdekking van de besmettingswijze der malaria-koorts levert een typisch voorbeeld. Nadat in 1878 Laveran de malariaparasiet in het bloed van malarialijders had ontdekt en in 1884 de Engelsman P. Manson had beschreven hoe de Filariaparasiet door muggen werd overgebracht, werd de mening vooropgesteld dat ook op een soortgelijke wijze de mens door malaria werd besmet. In 1900 liet de zoon van P. Manson zich steken door besmette muggen of anophelen, die speciaal van Indië naar Engeland verzonden werden, en hij kreeg een typische malaria met malariaparasieten in het bloed. Het bewijs der overbrenging van de malaria door de anophelen was geleverd en ditmaal door een bewijs, dat bezwaarlijk rechtstreekser 'ad hominem' genoemd kan worden. Soortgelijke proefnemingen op de mens werden weldra herhaald voor andere infectieziekten en wel voornamelijk telkens wanneer een onderzoeker of een eventueel in een geïnfecteerd gebied ter plaatse gezonden commissie van bacteriologen het epidemologisch karakter van een infectie op geen andere wijze kon bestuderen. Zo verliep het met de Amerikaanse Commissie samengesteld uit Reed, Carroll, Agramonte en Lazear die in 1900-1901 naar Cuba werd gezonden met het doel de besmettingswijze van de gele koorts te bestuderen. Ook bij de studies over de slaapziekte, de papatacci-koorts, de vlektyphus, de pest, de Kala-azar, de epidemische hepatitis, de syphilis, de gonorrhea enz. werden weliswaar sporadisch, doch met zekerheid in meerdere landen reeds vanaf het begin dezer eeuw af en toe proeven op mensen met min of meer grote schadegevolgen voor het lichaam verricht, zonder dat zich feitelijk hierdoor het probleem der experimenten op de menselijke persoon acuut stelde. | |
II. Het misdadig experimenteren op de mensSinds de laatste oorlog, tengevolge van het bekend worden van ongehoorde praktijken in gevangenenkampen, onder het mom van wetenschappelijke noodzakelijkheid, op weerloze slachtoffers uitgevoerd door een medisch onwaardig personeel, is het vraagstuk der experimenten op het menselijk lichaam brandend actueel geworden. Hier volgen uit het verslag van Dr SillevaertsGa naar voetnoot2., die het proces van Neurenberg tegen de geneesheren-oorlogsmisdadigers bijwoonde, enkele beknopte gegevens over de proeven waartoe deze soort geneeskunde zich leende: | |
[pagina 1017]
| |
1. Proefnemingen betreffende weerstand aan de hoogte, uitgevoerd in Dachau op verzoek van de luchtmacht met het doel de uiterste grenzen van weerstand en de levenskansen bij zeer grote hoogten te bepalen. Ontelbare mensen hebben dit met hun leven bekocht: zij werden opgesloten in een ruimte alwaar atmosferische laagdruk overeenkomstig een hoogte van 22.440 meter kon aangebracht worden. 2. Proefnemingen betreffende de weerstand tegen afkoeling, uitgevoerd in hetzelfde kamp, eveneens op aanvraag van de luchtmacht, met het doel vast te stellen welke de doelmatigste middelen zijn om bevriezing te behandelen. Hiervoor werd bij een eerste reeks slachtoffers de persoon gedurende 3 uur geplaatst in een ijsbad. Zodra de lichaamstemperatuur, gemeten in het rectum of in de maag, gedaald was rond 27o, trachtte men de overlevenden met allerhande middelen, waaronder zelfs de meest amorele, te verwarmen. Bij een andere reeks proeven werd het slachtoffer eenvoudig naakt buiten bij een temperatuur vèr onder nul graden gelegd, en dit gedurende uren, ondanks onuitstaanbare pijnen. 3. Malarisatieproeven bij meer dan 1000 geïnterneerden met het doel betere immunisering en behandeling tegen malaria te ontdekken. 4. Proeven met mostaardgas, waarbij opzettelijk verwekte wonden verder met mostaardgas verbrand werden met het doel een geschikte behandeling hiertegen te ontdekken. 5. Proeven met sulfamiden op tevoren moedwillig verwekte en geïnfecteerde verwondingen met het doel de doelmatigheid van de sulfamiden bij huidwonden geïnfecteerd door streptococcen, tetanos en gasgangreen te bestuderen. 6. Proeven over de regeneratie van been, spieren en zenuwen, tot zelfs de transplantatie van beenderen, waarbij bij enkele vrouwen eenvoudigweg fragmenten van skelet, spieren of zenuwen werden weggenomen en eventueel getransplanteerd. 7. Proeven aangaande de absorptie van zeewater, op last van de marine en de luchtmacht, met het doel de verschillende methoden te bestuderen om zeewater drinkbaar te maken. 8. Proeven aangaande epidemische icterus waarbij meerdere gevangenen met het virus der epidemische icterus geïnfecteerd werden met het doel èn de prophylaxis èn de therapie van de gele koorts te kennen. 9. Sterilisatieproeven met het doel de beste en snelste methode te ontdekken om in een minimum tijd millioenen individuen (joden) te steriliseren. 10. Proeven aangaande vlektyphus, waarbij 90% der geïnoculeerden stierven. Deze proeven werden op meerdere honderden slachtoffers gedaan. 11. Proeven met bepaalde giften die heimelijk bij het eten werden gemengd. 12. Proeven met brandbommen, bijzonder met het oog op de behandeling van phosphoorbrandwonden. | |
[pagina 1018]
| |
13. Het vervolledigen van de collectie geraamten van de universiteit van Straatsburg (Prof. Hirt) kostte het leven aan 112 joden die systematisch uitgezocht, gemeten en nadien gedood werden.
Over het resultaat van deze experimenten kan men kort zijn: aangezien deze proefnemingen meestal bevolen werden door niet-medici en gecontroleerd door een niet-medisch of een laag-medisch personeel dat hoegenaamd geen belang had in wetenschappelijke nauwkeurigheid, zijn de uitslagen voor het grootste percent der gevallen onbetrouwbaar en waardeloos. Daar waar een experiment soms een resultaat bijbracht, was dit gegeven vaak niets meer dan een bevestiging van een sinds lang gekende waarheid. Dààr lag zeker het belang der geneeskunde en de vooruitgang der wetenschap in dienst van het mensdom niet: in plaats van het lijden te verzachten, werd hier systematisch het lijden geschapen en georganiseerd. Het kon niet anders dan dat dergelijke misdadige experimentering op de mens wegens de afwezigheid van iedere controleerbare objectiviteit van het experiment en anderzijds wegens de dwang, een storm van protest in gans de wereld deed losbarsten en dit niet enkel in lekenmilieu's doch tevens in technische kringen en medische centra. Wij lezen in een artikel van H. BarukGa naar voetnoot3. in La Presse Médicale: 'Bij de achteruitgang van de beschaving ziet men de waarde van het mensenleven dalen en men doodt of wordt gedood zonder weerstand of ontroering. Dit verdwijnen van iedere schroom en specifiek menselijke gevoelens tekent met zekerheid het verval van een volk. Zo was het ook bij het verval van het Romeins keizerrijk. In die omstandigheden sterft de mens als een dier en heeft iedere gehechtheid aan het leven verloren... Thans, na afloop van het afschuwelijk drama, dat een schande was voor het mensdom, is het nodig geleidelijk de geest opnieuw te vormen en de zedelijke ontwikkeling op stevige basis te bouwen.' Dezelfde gedachte bij Ravina:Ga naar voetnoot4. 'Het ware te wensen dat zo spoedig mogelijk een internationale geneeskundige rechtspraak zou ontstaan, toepasselijk tijdens de oorlog en waaraan de geneesheren van iedere nationaliteit zich moeten onderwerpen, welke bevelen de machtvoerenden van hun land hun ook zouden geven.' Op het eerste congres der World Medical Association stelde Prof. Richet, die zelf meerdere jaren in een gevangenenkamp verbleef en als gevangene meerdere proefnemingen op mensen heeft bijgewoond, voor dat de eed van Hippocrates zou aangevuld worden met de formele verbintenis vanwege de geneesheren, dat van eenieder die aan hem toevertrouwd wordt of zich aan hem toevertrouwt, de morele vrijheid zal geëerbiedigd worden, en dat de | |
[pagina 1019]
| |
medicus zich zal verzetten tegen iedere foltering op diens persoon door welke macht deze ook zou opgelegd worden. Deze aanvulling van de eed van Hippocrates werd vanzelfsprekend door alle aanwezige landen goedgekeurd en zij plaatste een eindpunt achter het donkere hoofdstuk der misdadige experimentering op de mens, waarover van weldenkende medici a priori een éénsgezinde afkeuring kon verwacht worden. | |
III. Is het experimenteren op de mens toegelaten?Wat echter te denken over de menigvuldige experimenten op mensen die zich vrijwillig hiervoor aanbieden zoals er vaak de laatste jaren op grote schaal in Amerika werden uitgevoerd, dit voornamelijk in de gevangenissen? Reeds tijdens de oorlog lieten de gouverneur van de staat Illinois en het ministerie van Openbare Veiligheid toe, dat in één van de staatsgevangenissen van Illinois de gevangenen zich vrij zouden mogen aanbieden om zich met malaria te doen inenten en hierdoor de gelegenheid te bieden betere preventieve en curatieve middelen tegen deze ziekte te vinden. Er werd geen verkorting van de straf als beloning voorzien. Wij vinden in de naoorlogse Amerikaanse literatuur andere voorbeelden van experimenten op de mens, voornamelijk in het bacteriologisch domein; zo onderzocht P. HavensGa naar voetnoot5. de oorzaak van infectieuze hepatitis of geelzucht rechtstreeks op vrijwilligers, nadat bewezen was dat geen enkel laboratoriumdier voor het besmettend virus vatbaar bleek. Zelfs de chimpanzee liet zich niet besmetten, terwijl bij de mens dadelijk bewezen werd door opname van geïnfecteerde foeces of serum, dat de orale weg de voornaamste besmettingsweg is en dat de prophylaxis dààr langs georganiseerd moet worden. Het prophylactisch belang van dergelijke proeven is niet te onderschatten, wanneer men zich herinnert de reusachtige epidemieën, die tijdens de oorlogen van Napoleon, tijdens de boerenkrijg in Zuid-Afrika en tijdens de beide wereldoorlogen bestaan hebben. In de Zomer en Herfst 1946 verspreidde zich in de New-Yorkse gasthuizen, krankzinnigengestichten en gevangenissen, een epidemie van een mysterieuze gastro-enteritis die met hoge koorts gepaard ging en geen typhus, paratyphus of dysenterie was. Op 2623 gehospitaliseerden telde men na één maand 589 gevallen, waarvan er 7 stierven, en op 354 leden van het personeel waren er 115 ziek. De verspreiding van de infectie bleek niet te wijten aan drinkwater, aan voedsel of melk en scheen zich het best te verklaren door contactbesmetting van persoon tot persoon. Daar het bacteriologisch onderzoek op proefdieren en ook het morphologisch onderzoek bij de lijkschouwing niets opleverde aangaande de wijze van ontstaan en | |
[pagina 1020]
| |
voortzetting, deed men proeven op vrijwilligers en liet hen filtraten van foeces van patienten innemen, alsook spoelingsvloeistoffen afkomstig uit de keel van dezelfde patienten. Allen kregen de ziekte. Men kende thans de besmettingswijze van de aandoening en met succes kon hierna de prophylaxis opgebouwd worden.Ga naar voetnoot6. Wij vinden verder nog vermeld - steeds op bacteriologisch gebied: Proeven op vrijwilligers bij wie men atypische longontsteking verwekt.Ga naar voetnoot7. Proeven op 25 vrijwilligers die wekelijks met streptokokkenculturen besmet worden om na te gaan of een immuniteit tegen de streptokok kan opgebouwd worden en of hieruit een mogelijke prophylaxis van akuut gewrichtsrheuma kan voortvloeien.Ga naar voetnoot8. Proeven op meerdere groepen van 10 vrijwilligers die ingeënt worden met allerlei katarrh-microben voortkomende van de naso-pharynx in de hoop het geschikte geneesmiddel te vinden tegen verkoudheden die ieder jaar zó talrijke personen werkonbekwaam maken.Ga naar voetnoot9. Proeven op 4 leden van de medische staf van het hospitaal te Jeruzalem, ingeënt met flagellaten van de Leishmaniose-ziekte met het doel te bewijzen dat bij experimentele inenting dezer ziekte geen incubatiestadium voorkomt. Proeven op 241 mannelijke vrijwilligers in een gevangenis van Indianapolis, met gonokokken. Bij hen werd druiper verwekt om beter de sulfamidenresistentie te bestuderen.Ga naar voetnoot10.
Bij al deze proeven om niet het dier doch wel de mens als proefterrein te gebruiken golden steeds als hoofdargumenten enerzijds het feit, dat het virus of de microob niet of onvoldoende bij de klassieke proefdieren zoals cavia's, knaagdieren, konijnen, honden, paarden en zelfs niet bij de chimpanzee ingrijpt; anderzijds dat het opzettelijk inenten van een microob bij de mens op een bepaald ogenblik en op een bepaalde plaats zeer nauwkeurig, bij de epidemologische studie van een infectie, de juiste incubatietijd en de besmettingsweg aangeeft; tenslotte dat bij een eventuele bereiding van immuunserum of reconvalescentenserum het een voordeel oplevert 'soort'-eigen sera te bekomen en het dan wel nodig is de mens zelf als serumproducent te bezigen. Intussen worden bijna overal ook buiten de bacteriologie menselijke personen in het experiment ingeschakeld en staat men verwonderd, dat vrijwilligers zich zo gemakkelijk aanbieden om zich aan bepaalde experimenten te onderwerpen. Het spreekt vanzelf dat een organisatie zoals het leger nog andere problemen heeft op te lossen dan de eenvoudige epidemo- | |
[pagina 1021]
| |
logische kwesties. Practisch worden alle vraagstukken die tijdens de oorlog in de gevangenenkampen onder dwang onderzocht werden, thans zeer methodisch in vredesvoorwaarden en op vrijwilligers beproefd, zo ondermeer: de weerstand van het lichaam tegen sterke luchtverdunningen, tegen langdurige kou en bevriezing, langdurige ondervoeding of éénzijdige voeding, de levensmogelijkheid bij een ratio-minima, het uithoudingsvermogen van drenkelingen, schipbreukelingen en vliegeniers, die een noodlanding op zee deden enz. Steeds geldt hetzelfde argument: alleen de rechtstreekse proef op de mens levert onbetwistbare gegevens waaruit positieve conclusies kunnen getrokken worden. Bij dergelijke steeds toenemende neiging mensenmateriaal in de weegschaal te werpen, heeft de American Medical Association, nog sterk onder de invloed van de lessen die uit het proces van Neurenberg zijn voortgevloeid, enkele ethische richtlijnen opgesteld, die volgens haar strikt te onderhouden zijn wil men tot experimentering op de menselijke personen overgaanGa naar voetnoot11.: 1. De vrijwillige toestemming van het individu, dat zich aan het experiment onderwerpt, is vereist. De persoon mag nooit onder dwang handelen en moet op voorhand ingelicht zijn over de mogelijke gevaren. 2. Het te vervullen experiment moet gebaseerd zijn op de resultaten van proeven op dieren en op de kennis van de natuurlijke geschiedenis van de ziekte, die men wil bestuderen. 3. De resultaten die men voor het heil der gemeenschap verwacht, moeten voldoende ernstig zijn om het experiment te wettigen. Dit experiment mag geen louter toeval zijn of uiteraard onnuttig. 4. De verwachte resultaten moeten langs geen enkele andere studieweg verkregen kunnen worden. 5. Alle onnuttig lichamelijk of geestelijk lijden moet vermeden worden. 6. Geen proef mag uitgevoerd worden waarin uit voorgaande proeven op dieren blijkt, dat a priori de dood of enige blijvende schade aan het lichaam kan verwacht worden. Indien dergelijk a priori gevaar bestaat en de proef moet toch uitgevoerd worden, (zoals in het onderzoek van Reed nopens de besmetting van gele koorts), dan zou het wenselijk zijn dat medici-onderzoekers zich naast niet wetenschappelijk personeel als vrijwilligers aan het experiment onderwerpen. 7. De graad van risico mag nooit de graad van humanitaire belangrijkheid van het probleem overtreffen. 8. Hij die zich tot de proef leent, moet beschermd worden zelfs tegen de meest verwijderde gevolgen die uit de proef kunnen voortvloeien, schade, ziekte of dood. | |
[pagina 1022]
| |
9. De proef mag slechts uitgevoerd worden door wetenschappelijk verantwoorde personen. 10. Tijdens de proef moet hij die ze ondergaat over de nodige vrijheid beschikken om het experiment te onderbreken in geval van hinder. 11. De experimentator moet er op voorbereid zijn het experiment op ieder ogenblik van zijn verloop te onderbreken indien hij zou oordelen dat de voortzetting ervan schade, ziekte of dood van het subject zou meebrengen. Laten we erkennen, dat bovenstaande ethische reglementering zeker door zeer diepe humanitaire beschouwingen werd ingegeven en als voorlopige codex inzake experimentering op de menselijke persoon zeer goed kan dienen.
* * *
Enkele beschouwingen zijn hieraan vast te knopen, beschouwingen die ons beter het probleem zullen doen situeren bij het zoeken naar een gemotiveerde houding inzake experimenten op de mens. a. vooreerst de waarde van het dierexperiment. Het dierexperiment heeft als doel door vergelijking een dieper inzicht te krijgen in de physiologie van het normale menselijke organisme en in de oorzaken van ziekte van ditzelfde organisme. Het stelt de onderzoeker in staat beter de waarde der ziekteverschijnselen te wegen, de wijze van overbrenging der infectieziekten en het opbouwen der immuniteit na te gaan en hieruit de nodige prophylactische en therapeutische maatregelen af te leiden. Het laat toe de weerstand van een levend organisme te toetsen aan physische, scheikundige, toxische en pharmacologische invloeden en hieruit eveneens door vergelijking prophylactische en therapeutische voordelen voor het mensdom op te leveren. Het dierexperiment is tenslotte aangewezen bij het opbouwen van een bepaalde chirurgische techniek niet alleen om te zien of een bepaalde ingreep shockerend is voor het lichaam en het leven nog toelaat, maar tevens om de chirurg de nodige handigheid te geven in het manipuleren van levend en vaak bewegend materiaal zoals hart- en bloedvaatchirurgie. Wil men van een bepaalde stof weten of ze giftig, dodelijk, of onschadelijk is, dan kan men zijn toevlucht nemen tot een experiment op het dier. Wij mogen aannemen, dat de meeste doseringen die in de pharmacodynamica gebruikelijk zijn geworden, degelijk werden opgesteld door voorafgaande experimentatie op het dier, waarbij dan duidelijk de schadelijke, de dodelijke en de maximum dosis werden vastgelegd. Hier is echter het dierexperiment niet totaal doorslaggevend: het stelt bloot aan vele fouten. Een product als morphine b.v. werkt bij knaagdieren exciterend in plaats van kalmerend | |
[pagina 1023]
| |
en de hond verdraagt zeer goed tot 1 centigr. morphine per Kgr lichaamsgewicht zonder doodsgevaar, feiten die totaal iedere vergelijking met de mens uitsluiten. Hetzelfde geldt voor de toxiciteitsproeven voor de verschillende sulfamiden, en dezelfde moeilijkheden ontmoet men in de endocrinologie. De overdraging van een bepaalde therapie met chemische, antibiotische of biologische producten op het menselijk lichaam blijft dan vaak, spijts herhaalde proeven op het dier, toch nog steeds een experiment omdat iedere diersoort toch uiteindelijk een 'soortelijke' physiologie bezit en ook een soorteigen verdedigingsmechanisme tegen giftstoffen of tegen physische veranderingen. Hoe wil men dit nu anders dan door voorzichtige (in den zin van de bovenvermelde criteria) experimentering bij de mens in bepaalde gevallen nagaan? Geen grotere moeilijkheden ontmoet de onderzoeker dan bij het aanleggen van een bacteriologisch experiment. In de handboeken vindt men voor iedere microob aangegeven de verschillende diersoorten waarvoor deze smethevig is, en dit gegeven klopt dan nauwkeurig met de kennis die men over de verspreiding van de corresponderende ziekte in de natuur weet. Voor microscopisch zichtbare microben of parasieten waarvan men door de mikroskoop en door de kultuurmethode de aanwezigheid in de meeste milieu's kan aantonen, kan een experimenteren op de mens vermeden worden telkens wanneer deze microben op een voldoend aantal hogere zoogdieren inentbaar zijn en deze dieren vatbaar zijn voor de infectie. In dergelijk geval is een vergelijking met de mens mogelijk. Dat het echter niet steeds zó is, bewijst de malariaparasiet, want geen enkel proefdier is hiervoor vatbaar. Dit werd het hoofdargument voor de verdediging van Schilling, aangeklaagd in het proces van Neurenberg, en die in het kamp van Dachau vanaf 1942 ongeveer 900 à 1000 personen met malaria heeft ingeënt: hiervan stierven er 49. Hij verklaarde dat twee beroemde malariakenners, Stip en Mark Boyd, steeds hun proeven op mensen uitvoeren, dat malaria geen dodelijke ziekte is op zichzelf, daar men ze zelfs therapeutisch bij algemene paralysis toepast, dat zijn proeven uiteindelijk toch ten goede zouden zijn gekomen aan 17 millioen bekende malariagevallen daar hij een nuttig vaccin zou hebben uitgevonden. Waardevol voor de studie van talrijke infecties, is het dierenexperiment voor sommige bepaalde aandoeningen verwekt door bekende microben totaal waardeloos. Hoe moet het dan gesteld zijn met de studie van alle mogelijke onbekende virussen, die men waarschijnlijk nog lang niet zal kunnen identificeren doch waarvan het toch wel wenselijk is, dat men er minstens prophylactisch tegen gewapend is. Prophylaxis veronderstelt dat men de overzettingsmogelijkheid van iets kent, bovendien ook de milieu's die smethevig zijn. Indien proefdieren niet vatbaar blijken en indien men dus met | |
[pagina 1024]
| |
een infectie te doen heeft, die specifiek is voor het menselijk ras, hoe wil men anders dan langs het experiment op de mens de nodige prophylaxis en de eventuele therapie vaststellen? De proef op het dier is dus niet altijd verwezenlijkbaar. Zelfs indien ze mogelijk is, is ze nog niet onfeilbaar omdat er te veel verschillen bestaan tussen onderscheiden diersoorten, verschillen die logischerwijze een objectief experimentator naar 'soorteigen' experimentering drijven. Hoe men het probleem dan ook draait of keert, er kunnen zich in de studie der ziekteoorzaken zeker omstandigheden voordoen, die het bezigen van menselijk terrein niet alleen wenselijk doch zelfs noodzakelijk maken. Zeer frequent zijn die omstandigheden zeker niet doch het probleem zal zich telkens - doch dàn alleen - stellen, wanneer er zeer grote gezondheidsbelangen op het spel staan (zoals epidemie-gevaar waarbij uitgebreide personengroepen bedreigd zijn) en de proef op dieren niet in staat is een behoorlijk antwoord te geven.
b. Indien men de noodzakelijkheid van het experiment op mensen in enkele bepaalde gevallen mag aannemen, kan men echter niet streng genoeg zijn inzake het risico! Logischerwijze zou men kunnen eisen dat bij een proef op de mens het subject uit de proef moet treden zoals het erin trad en dat indien het enig letsel vertoont, dit laatste van voorbijgaande aard of volledig herstelbaar moet zijn. Maar wat te denken van de vrijwilliger die zich tot een proef leent waarvan op voorhand een blijvende schade kan verwacht worden? Is deze gerechtigd een deel van zijn gezondheid op te offeren voor het belang van de wetenschap, van zijn evennaaste, van een groot deel van de bevolking, of van 't mensdom in 't algemeen? De meningen verschillen, doch er mag wellicht aangenomen worden dat in uiterste gevallen waar reusachtige belangen op het spel staan en een groot heil voor het mensdom kan verwacht worden, men het recht heeft een experiment te wagen waarbij men een zekere blijvende schade voorziet. Wat te denken over de vrijheid van beslissing van 'gevangenen' aan wie men vraagt zich als vrijwilliger voor experimenten op hun persoon aan te bieden? Wat te denken over het geval van de ter dood veroordeelde die zich 'vrijwillig' onderwerpt aan een experiment met waarschijnlijk dodelijke afloop? Deze vragen maken het probleem zelf des te ingewikkelder en kennen op dit ogenblik nog geen eensluidende beslissing.
c. Er moet tenslotte veel nadruk gelegd worden op de verantwoordelijkheid en de bekwaamheid van hem die de proef of de proeven leidt. Wie mag hiertoe overgaan? Het is vanzelfsprekend dat een schijnbaar onscha- | |
[pagina 1025]
| |
delijke proefneming onder leiding van een onbekwame hand soms reusachtige gevolgen kan hebben en omgekeerd dat bekwame leiding ook proefsubjecten door gevaarvolle proeven kan brengen. Hetzelfde probleem stelt zich in de chirurgie. Hier zou wellicht kunnen opgelegd worden dat, indien de werkelijke vooruitgang van de geneeskunde en daarnaast ook het algemeen belang een proefopstelling met menselijke personen die aan een min of meer groot gevaar blootgesteld worden, vergen, er verlof moet worden verleend of aangifte gedaan aan hogere medische instanties. De waardigheid van de menselijke persoonlijkheid verdient dit zeker en haar bescherming zal veiliger geschieden wanneer de experimentator zich vooraf te verantwoorden heeft. |
|