Streven. Jaargang 2
(1948-1949)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBelgieHet staat nagenoeg vast, dat de verkiezingen voor de provincieraden, voor de Kamer en de Senaat ditmaal dezelfde dag, en wel de 26e Juni, zullen plaats hebben. De zenuwachtigheid is in de beide kamers toegenomen; aldus bleek op de 5e Mei de bespreking van een wetsontwerp over het verlof van de jonge arbeiders eerder een gelegenheid, om de onverzoenbaarheid tussen het individualistisch standpunt van de Socialisten en het familiaal standpunt van de Christenen op de spits te drijven. Ook op het syndicaal gebied komt het tussen de Marxisten en de Christenen tot vijandige verhoudingen. Enerzijds spannen de Socialisten, die al de officiële sociale sleutelstellingen bezet houden, zich in om de Christelijke syndicaten - die zowel wat het ledental als de inwendige eenheid betreft het op hen winnen - in hun opgang te stuiten; anderzijds pogen ze hun syndicaten, alhoewel die door de communisten zijn genoyauteerd, bij de aanstaande verkiezingen rechtstreeks te betrekken. In de pers is reeds een strijd ontketend, waarin zich 'La Libre Belgique' en 'Le Peuple' door hun niets ontziende heftigheid onderscheiden: terwijl het Parlement en de Kroon het ontgelden moeten, beweren ze nochtans - en denken ze wellicht - de democratie te verdedigen. Dat een juiste opvatting over de parlementaire instelling verloren gaat, blijkt trouwens, zowel bij de Socialisten uit de uitslagen van de pollvergaderingen, als bij de Christenen uit de besprekingen die het opstellen van candidatenlijsten voorafgaan. De Heer Max Buset, voorzitter van de B.S.P., kreeg te Charleroi slechts de tweede plaats, terwijl de Heer Merlot, minister voor de Administratie en de Pensioenen, te Luik slechts de vierde plaats kreeg; niet om wille van een politiek meningsverschil werden die twee heren achteruit gesteld, maar wel daar ze te zeer door leidinggevend werk in beslag werden genomen, om in hun arrondissementen stemmen te ronselen, en te Brussel voor hun kiezers te demarcheren. - Vanwege de standen streeft men er opnieuw naar, in de structuur van de C.V.P. opgenomen te worden, en tot de vooroorlogse standenorganisatie van de partij terug te keren. De eerste stoot werd gegeven door de Middenstand die, omwille van zijn betrekkelijke zwakheid met een complex van minderwaardigheid behept, een aanstoot vindt in de overwegende invloed van de Christelijke Werklieden op de Volkspartij. Een paar weken geleden stelde hij, | |
[pagina 990]
| |
in een vrij onbehendige brief, zijn 'eisen' aan de Nationale Voorzitter van de C.V.P. De opvatting van de standen over hun verhouding tot het partijwezen, verkondigde een brutaal artikel, dat de 9e April in 'De Middenstand' het officieel orgaan van het N.C.M.V. gepubliceerd werd. Wij lichten er de volgende passus uit: 'De C.V.P. dat is vooreerst een programma... Maar dan hebben we de mensen die dit programma moeten uitwerken. Zijn wij tegenover die mensen gebonden? Maar net zoveel als een meester gebonden is tegenover zijn huisknecht (sic). 't Is te zeggen, wij, het N.C.M.V., vrije en zelfstandige organisatie, mogen en moeten aan de mensen van de C.V.P. zeggen: “dat is Uw werk, dat hebt ge voor ons part te doen en te laten”. Doen die mensen toch hun gedacht, zonder daarmee rekening te houden, dan zijn wij sterk genoeg om - door tussenkomst onzer leden - bij elke kiesperiode andere mensen te verkiezen. Doen ze met of zonder succes hun best, dan houden we hen in dienst (resic) en zorgen alleen dat ze op de goede weg blijven en regelmatig een aansporing krijgen'.Ga naar voetnoot1 Duidelijker kon niet bekend gemaakt worden en onvrijwillig gewaarschuwd, dat de ondergeschiktheid van het algemeen belang aan een meer particulier, t.w. het standsbelang, het onvermijdelijk gevolg zou zijn van een reorganisatie van de C.V.P. in de bedoelde zin; de standen, die primair slechts een deelgoed nastreven, dienen bij hun taak te blijven. Hun taak is niet dezelfde als die van een nationale partij, die integendeel op het algemeen belang is gericht. De vraag is eveneens gerezen, of de Volkspartij niet enkele plaatsen op hare lijsten zou voorbehouden voor personen die het vertrouwen van de 'incivieke gemeenschap' genieten. Dit om te voorkomen dat thans, net zoals na de eerste wereldoorlog, een stugge houding t.o.v. de gewezen incivieken aanleiding zou geven tot de oprichting van een dissidente en dienvolgens in een staatsvijandige gezindheid gestijfde partij. Het feit alleen dat de term 'incivieke gemeenschap' reeds burgerrecht heeft verworven wijst erop, dat het gevaar niet denkbeeldig is. De vraag was door 'De Nieuwe Gids' van de 28e April gesteld door de verwarrende en onnauwkeurige titel 'Voor Verruiming van de C.V.P.'. Zij werd door de hoogste instantie van de partij in de geest van het programma beantwoord: het komt de arrondissementele comités toe, naar gelang van de plaatselijke omstandigheden, en rekening gehouden met het algemeen welzijn, hun houding te bepalen t.o.v. de aan de poll-vergaderingen voor te leggen candidatures; van kartelvorming mag evenwel, in de Vlaamse provincies althans, geen sprake zijn. De hoogste partij-instanties zijn ten andere de mening toegedaan, dat de partij niet moet verruimd worden tot mensen en groepen die slechts aarzelend hun afzijdigheid opgeven; de volkspartij staat immers open voor al wie de principes en de tucht aanvaardt. De aanpassing van het getal zetels in de beide kamers aan de uitslagen van de laatste volkstelling werd op de 27e April in de tweede kamer met een aanzienlijke meerderheid - uit al de Christenen, de Vlaamse Socialisten en Liberalen samengesteld - goedgekeurd. Aan het debat, dat zich naar aanleiding van het regeringsontwerp ontspon, dient geen historische betekenis gehecht te worden. Wel werden een paar voortreffelijke redevoeringen uitgesproken, nl. die van de heren P. Harmel (C.V.P.), Van | |
[pagina 991]
| |
Eynde (Soc.) en P. Vermeylen, minister voor Binnenlandse Zaken; maar het voorwerp zelf van het debat is niet nieuw: sinds het ontstaan van het Koninkrijk werd reeds meermalen het getal zetels bij het gewijzigd bevolkingscijfer in overeenstemming gebracht. Het bezoek aan België van H.K.H. Prinses Joséphine-Charlotte is te gelegener tijd gekomen. Het heeft allen aan de uiteindelijke inzet van de aanstaande verkiezingen, t.w. het nationaal belang, herinnerd. Het geestdriftig onthaal dat de Prinses te beurt viel, bracht tevens het bewijs dat de aanhankelijkheid van het volk aan Vorst en Vorstenhuis sinds 1945 niet is verminderd. Ook achtte Z.M. de Koning de dag aangebroken, om samen met zijn plaatsvervanger en de regering de mogelijkheid van een onverwijlde terugkeer tot de grondwettelijkheid te onderzoeken. De besprekingen werden de 25e April gevoerd in de residentie van de Legatie van België te Bern; zij waren in de jongste maanden door ruime raadplegingen voorafgegaan o.m. van de liberale ministers van state Gillon en Dierckx. Uit de communiqués, die na de besprekingen door de Belgische Legatie te Bern (25-IV-1949) en door de Regering te Brussel (26-IV-1949) werden verstrekt, was niets op te maken. Terwijl de Kamers door de regering in de onwetendheid werden gelaten, dreef de Eerste-Minister de sans-gêne zo ver, dat hij een volledig verslag uitbracht op een vergadering van de Socialistische fractie van de tweede kamer, in aanwezigheid dan nog van journalisten en syndicale leiders; de Minister voor de Justitie, Moreau de Melen, meende daarna hetzelfde te moeten doen op een vergadering van de rechterzijde van de Senaat. Sindsdien werd een brief van Z.M. de Koning aan de Prins-Regent, gedagtekend de 30-IV-1949, bekend gemaakt. Hieruit blijkt dat Z.M. de Koning ervan werd overtuigd dat het hem, gelet op de huidige machtsverhoudingen in het Parlement, onmogelijk zou zijn een regering samen te stellen. Dienvolgens is het na de verkiezingen, aldus Z.M. de Koning, dat 'de regering en het Parlement hun verantwoordelijkheden zullen opnemen. Wat mij betreft, ik zal de mijne opnemen, en mij daarbij uitsluitend laten leiden door de hogere belangen van het Vaderland, waaraan onze dynastie onherroepelijk is toegewijd'. (Brief van de Koning). Hieruit moeten we helaas! besluiten, met het voortreffelijk politiek weekblad 'La Relève', van de 7e Mei 1949: '...quoi qu'on en écrive, même si on le regrette, la question royale sera au coeur des prochaines élections. La preuve étant au surplus établie: elle ne peut progresser, dans l'un ou l'autre sens, que si la représentation parlementaire de demain est différente de celle d'aujourd'hui.' 10-V-1949. Th.L. |
|