Streven. Jaargang 2
(1948-1949)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 927]
| |
Het Universiteitsleven in China
| |
[pagina 928]
| |
hun handen en ze laten liever inkt vloeien op papier dan bloed op het slagveld. De diepere grond van deze karaktertrek ligt in hun algemeen-menselijkheid: de Chinees is door en door een humanist. Bij hem krijgen de menselijke waarden altijd de prioriteit. Aldus begrijpt hij niet hoe een Westerling in aanbidding kan liggen voor de Machine. Hij waardeert deze uitvinding, maar ze primeert niet in zijn waardeschaal. Als het er bij hem reeds zo moeilijk ingaat dat men een mensenleven kan opofferen voor een ideaal, voor het vaderland of voor de waarheid, hoe veel minder zal hij dan begrijpen dat men een mens opoffert aan de machine. Omdat hij humanist is, heeft de Chinees een stelsel van sociale vormen opgebouwd, waarvan de Westerlingen zich nauwelijks een idee konden maken. Hier overtreft hij al wat het Westen heeft kunnen voortbrengen. Men voelt dat terstond aan, wanneer men bij een Chinees op bezoek komt: tegenover die beleefdheid, die voorkomendheid, die hoogstaande omgangsvormen voelen wij Westerlingen ons zelf als mensen uit achterbuurten, die in de salons van de aristocratie verzeild geraakt zijn. Geen wonder dat de Chinezen heimelijk medelijden met ons hebben of zelfs, zoals tegenover de Amerikanen, misprijzen en verachting voelen. Maar ze tonen deze niet: daarvoor zijn ze te hoffelijk en te verstandig. Hun menselijkheid doet hun overigens veel begrijpen. In vergelijking met de Westerling is de Chinees ook zeer sober vooral in het drinken. De gastheer zal op een feest zijn gast wel zo aanzetten tot drinken, dat deze tenslote moet geraken onder de invloed van de wijn. Doch dit gebeurt op alle feestmalen en wordt niet slecht aangetekend: het is een eer die men de gastheer bewijst, en heel iets anders dan verslaafdheid. Dit onmatig drinken komt zeer zelden voor, bij bepaalde gelegenheden, en dan nog slechts thuis. Op de straat of in de herbergen ontmoet men geen dronken Chinezen: dat verbiedt de traditie. Alles tezamen genomen mag men zeggen dat de Chinezen een moreel hoogstaand volk zijn. Wel bestaan er practijken die door de Westerse levensbeschouwing of door de christelijke leer worden afgekeurd. Men vergete echter niet dat China een heidens land is, en indien daar sommige gewoonten bestaan, die wij misbruiken en wantoestanden noemen, zo bestaat er toch ook een ongeschreven wet, die deze practijken steeds min of meer binnen de perken houdt. Er is het concubinaat, de minderwaardigheid van de vrouw, de geldafpersing, de uitzuigingen, enz., die wel enigszins worden goedgepraat, maar dan toch slechts binnen bepaalde grenzen worden geaccepteerd. Wie deze grenzen overschrijdt, wordt met de vinger gewezen en verliest eer en goede naam. Men heeft gezegd dat de Chinees een individualist is, en dit is wel enigszins het geval tegenover Natie en Staat. Een individualist in Westerse | |
[pagina 929]
| |
zin is hij echter helemaal niet, want in de grond is hij zeer sociaal voelend. De gemeenschap immers waarvoor hij leeft en waaraan hij zich geeft, is niet het land, maar de familie of de clan. Een Chinees kan niet alleen leven. Dat ervaren alle directeurs van internaten: een van de hardste straffen die men een Chinese jongen kan opleggen is hem af te zonderen van de anderen. Het verschrikkelijkste is wel dat hij dan niet met de anderen in de algemene slaapzaal mag blijven, maar de nacht moet doorbrengen, heel alleen in een kamer, afgezonderd van de andere mensen. Dit is het gevolg van een eeuwenoude traditie: het individu leeft slechts in en voor de groep, vooral in de familie. Maar dit heerlijk tafereel vertoont ook schaduwzijden. De Chinees is niet religieus. Hij voelt geen nood aan gebed. Wel neemt hij deel aan godsdienstige plechtigheden, maar in de grond gelooft hij er niet aan. De gewone mensen nemen wel aan dat er een Opperwezen bestaat: 'de oude grootvader in de hemel', doch men roept hem slechts aan in uiterste en zeer zeldzame gevallen. De dingen van deze wereld interesseren het Opperwezen niet, zoals het bestaan van het hiernamaals ook de Chinees onverschillig laat. Aan het aardse leven heeft hij genoeg.Ga naar voetnoot1. Daarom ook bezit de Chinees geen philosophische interesse. Hij is moralist, advokaat, rechter, jurist en alles wat met moraal en recht betrekking heeft, wekt zijn belangstelling op. Maar voor de metaphysische fundamenten van dit alles voelt hij geen interesse. Men kan dit nederigheid noemen, realiteitszin of practische aanleg, eigenlijk is het een gebrek. Het is een tekort aan wetenschappelijke geest, aan speculatievermogen, aan intellectuele nieuwsgierigheid, dat zwaar drukt op het volk. Lou tseng tsiang zegt wel: 'Je vous l'ai déjà déclaré, les Confucianistes se méfient de certains genres de spéculations intellectuelles, qui, autour du problème de la vie, sont vraiment des jeux d'esprit plutôt qu'une recherche de la vérité et de la sagesse. Vis-à-vis du mystère de l'au-delà et de tout ce qu'il comporte, le Confucianisme adopte une attitude personnelle de respect et de réserve, car il se rend compte que c'est bien le domaine où l'imagination a libre cours pour créer, de toutes pièces, fantômes et idoles.'Ga naar voetnoot2. Maar juist die intellectuele durf en nieuwsgierigheid hebben Griekenland groot gemaakt. Daardoor is Hellas geworden de bakermat van een cultuur die nu nog de wereld verovert. Precies dit gemis verklaart de grote achterstand van China bij andere volkeren op de gebieden van wetenschap en techniek. | |
[pagina 930]
| |
Het Chinese volkskarakter, doch vooral de Chinese leiding, vertoont drie grote gebreken. Meer dan vijftig jaar geleden reeds schreef A.H. Smith: 'What they do lack is Character and Conscience'.Ga naar voetnoot3. (Wat ze missen is karakter en geweten.) Er moet nog een derde 'C' aan toegevoegd, nl. 'Competence'. Er is dus vooreerst het gebrek aan geweten in de Chinese volksaard, omdat voor een Chinees de morele wet slechts een penale wet is, zonder metaphysische grond, alleen gebaseerd op de publieke opinie. Er is verder het gebrek aan karakter, omdat de Chinees tè practisch en tè pacifistisch is. Er zijn dagen in een mensenleven dat men niet mag twijfelen noch schipperen: dan moet men naar het zwaard grijpen of zichzelf opofferen, zijn leven geven of dit van een ander nemen, dan zijn alle woorden te veel, en alleen mannenmoed kan dan nog redding brengen. Er is een gebrek aan competentie omdat er een tekort is aan wetenschappelijke geest. Met een ''t zal wel gaan, we vinden er wel een middeltje tegen' ontdekt men geen relativiteitstheorie noch een atoomleer, bouwt men noch vliegtuigen noch televisieapparaten. Daarom zijn er ook niet weinig China-kenners, die menen dat de hooggeroemde moraliteit van de Chinezen slechts als een uiterlijk vernisje een grote leegte moet verbergen. Natuurlijk is een moraal die niet op philosophische grondslagen rust, zeer wankel, en in die veronderstelling kan men gemakkelijk begrijpen dat de practische, handige Chinees altijd en overal zijn geweten kan aanpassen. Toch blijft het waar, dat de penale wet velen van het kwaad afhoudt en dat de traditie en de publieke opinie een zeer grote druk uitoefenen op de massa. Alleen diegenen die de traditie over boord hebben geworpen en boven de publieke opinie verheven zijn, kunnen zich permitteren de strenge moraliteit van het Chinese volk een deuk te geven. | |
De Chinese studentenmentaliteitAldus gewapend, maar meteen ook erfelijk belast, zal de Chinese student zijn studies volgens Westers model aanpakken. De meesten hebben weliswaar reeds vanaf de lagere school Westerse methoden gevolgd, maar toch zijn er nog altijd, die een school van de oude trant hebben bezocht. Zelfs kan men zeggen dat in bijna alle lagere en middelbare scholen de oude gewoonten nog steeds komen opduiken. Vroeger gingen de jongens naar een meester die les gaf zoals in Europa in de 17e eeuw. Kinderen van verschillende leeftijd zaten samen in dezelfde klas. De oude klassieke boeken werden verklaard, maar de hoofdzaak be- | |
[pagina 931]
| |
stond in het memoriseren. Steeds weer moest er dan een der jongens vooraan bij de onderwijzer komen en met zijn rug naar de meester gekeerd zijn les komen afdreunen. Ook nu is dit nog het geval in de studiezalen, waar de jongens 's avonds aan het werk zijn. Met tientallen zitten ze daar zachtjes te schommelen, hun boek ligt open voor hen, de ogen zijn naar de zoldering of naar de grond gericht. Half luid en in sommige scholen luidkeels, zeggen ze hun les op en leren die vanbuiten: daarin is het hele onderwijs gelegen. Men ondervindt dit nog bij de universitairen. Als zij een vreemde taal leren, Japans of Engels, bestuderen ze niet de structuur van de taal en haar grammatica, maar ze leren hele zinnen van buiten. Hoe die zinnen gebouwd zijn laat hen tamelijk koud: slechts zeer weinigen kunnen daarover uitleg geven. Er is ook de kwestie van het Chinees geschrift, waaraan grote aandacht wordt geschonken. In de meeste lagere scholen is het eerste halfuur van de avondstudie gewijd aan de calligraphie. Volgens Westerse opvatting is dat gewoon tijdverlies. Maar voor de Chinees is zijn geschrift van zeer groot belang: het is een deel van zijn cultuur, het is een kunst. Daarom heeft voor hem dat materieel werk zulke grote betekenis. Aan de universiteiten is daarin een reactie waar te nemen. De studenten menen dat, tegenover al die wetenschap die zij moeten aanleren, de schoonschrijfkunst al haar belang verliest. Gewoonlijk schrijven ze dan ook met een vulpen, waardoor de Chinese calligraphie onmogelijk wordt. Slechts nu en dan, bij een feest of een grote gebeurtenis, komt het atavisme weer boven. Dan grijpen ook zij naar het penseel om hun ziel en hun gemoed uit te drukken in sierlijke en krachtige lettertekens. De eigen aard wordt zo gemakkelijk niet verloochend. Het blijkt echter wel dat het Chinese volk, wanneer het zich eens bewust wordt van zijn tekortkomingen en gebreken, in staat is door een heldhaftige krachtsinspanning deze beletselen te boven te komen. Dit bewijst bv. gedurende de laatste 20 jaar de evolutie in de keuze der studies. In 1930-31, nog helemaal in overeenstemming met de oude traditie, waren 60% der studenten ingeschreven in de faculteiten van letteren en recht. In 1944 is dit procent teruggevallen op iets meer dan de helft. Op de 69.959 studenten aan de universiteiten en hogere scholen onder toezicht van het ministerie van onderwijs, waren er 22.804 in de faculteiten van de rechten en de letteren. Al de faculteiten der wetenschappen boekten een merkwaardige vooruitgang. Wellicht is dit wel voor een deel toe te schrijven aan de oorlogstoestand en de nood aan technici die zich zo schrijnend deed gevoelen. Maar niet alleen in de keuze der studies worden de Chinezen geleid door hun diepste volkskarakter. Ook in de geest waarmee ze hun studies | |
[pagina 932]
| |
voltrekken vindt men hun eigen aard terug. Uiterlijk is veel geëuropeaniseerd. Al ziet men nog heel wat studenten die het lange blauwe Chinese kleed dragen, toch zijn de meesten op z'n Westers uitgedost. De slaapvertrekken en de studeerkamers zijn naar Westers model ingericht, maar ze eten op Chinese wijze: Chinese kost en Chinees eetgerei. Bij gelegenheid zullen ze misschien eens een glaasje bier drinken, maar de meesten kunnen er niet tegen en worden er ziek van. De sport vindt hoe langer hoe meer aanhangers. Aan de universiteiten is de populairste sport voetbal. Maar basket-ball is de nationale sport op de lagere en de middelbare school, vooral wegens gebrek aan ruimte, waardoor voetbalsport uitgesloten is. De studentenfeestjes en de vertoningen zijn ook meestal Europees. De film heeft hier een verbijsterend succes. Maar boven alles staat toch het Chinees toneel. Westerlingen kunnen wel beweren dat het te langdradig is, dat de muziek niet harmonisch is en dat alles te veel gestereotypeerd is: aan zijn toneel verzaakt de Chinees niet. Dat is een deel van hem zelf, omdat het de incarnatie is van zijn traditie: het zijn immers hoofdzakelijk oude volksverhalen, legenden, heldendichten die men vertolkt, en daarin leeft de ziel van het volk. Aan de Chinese universiteiten studeren zowel meisjes als jongens. Ook dit is een Westerse nieuwigheid. Het superioriteitsgevoel van de man is hiermee verloren gegaan, maar toch is de afstand blijven bestaan. Een meisje dat het zou aandurven op een vergadering of een gezellig samenzijn bij een groep jongens te gaan zitten, wordt aangekeken als een phenomeen. Men kijkt er naar op als naar een persoonlijkheid die zelfzeker haar eigen weg gaat en zich niet stoort aan praatjes. Daarom blijft ook nu nog het dansen uit den boze. Er moet nog heel wat veranderen vooraleer men deze toestand zou kunnen vergelijken met Europa, laat staan Amerika. Dansen doet men gewoonweg niet, tenzij het bepaalde volksdansen geldt op het toneel, en dan nog jongens en meisjes afzonderlijk. De reserve en de voorname eerbaarheid van de Chinees komt hiermee wel in een heerlijk daglicht staan. Daarom juist is het zo eigenaardig dat de Chinese student zo jammerlijk in gebreke blijft wat de ernst van zijn studies betreft. Dit blijkt reeds bij hun inschrijving aan de universiteit. Velen doen een ingangsexamen aan verscheidene universiteiten te gelijk, in de hoop aldus toch ergens te slagen. En indien ze hiervoor toch zakken, dan vinden ze aan een van die universiteiten wel iemand die hen langs een achterpoortje wil binnensmokkelen. Zeer algemeen is ook het gebruik van studenten, die het er op wagen een oudere makker te sturen om het examen in hun plaats af te leggen. Vanwege de onderwijsinrichtingen vergt dit een controle die men in Europa | |
[pagina 933]
| |
niet kan vermoeden. Er zijn gevallen bekend waarop van de 350 candidaten meer dan 80 het examen maakten in plaats van een ander, en dan waren er zeker nog verschillende door de mazen van het net ontsnapt... Ook op de examens komt dit gebrek aan ernst bedenkelijk naar voren. Afschrijven is regel. Daar bijna al de examens schriftelijk zijn, moet men in vele klassen een dubbele reeks vragen opstellen voor de even en oneven plaatsen en daarbij worden nog officieel gestempelde papieren van twee kleuren uitgedeeld, zodat de professoren en assistenten onmiddellijk kunnen zien of ieder de papieren met zijn eigen kleur voor zich heeft liggen. Want de rijen van voren naar achteren moeten dan allemaal dezelfde kleur vertonen: één rechte lijn, één kleur. De verklaring van dit alles is te vinden in het gebrek aan wetenschappelijke geest. Men studeert niet voor de wetenschap, maar voor het diploma, en zo men dit diploma kan verkrijgen zonder al te veel labeur, waarom zou men dit dan ook niet doen? Het diploma geeft een positie in de maatschappij. Het heeft zeer weinig belang of daaraan een werkelijke bevoegdheid beantwoordt. Aan een universiteit van Peking werd aan de studenten van het derde jaar Westerse literatuur gevraagd welke Engelse boeken ze gelezen hadden. Buiten de werken die ze volstrekt nodig hadden voor het examen hadden ze geen boek open gedaan. Daarop werd dan gevraagd wat ze gelezen hadden van de Chinese auteurs die naar Westers model schrijven. Van de 43 studenten waren er 7 die iets gelezen hadden van Ts'ao yu, een der grootste dramaturgen van het moderne China. Daar ligt dus het grote gebrek. Goede wil is er genoeg, bekwaamheid, handigheid, oratorisch talent meer dan er nodig is. Maar voor hen is de wetenschap geen Sirene: het weten is definitief iets minderwaardigs. Men mag dit echter niet verkeerd begrijpen. Op zuiver verstandelijk gebied heeft de Chinees al de nodige gaven om met Westerlingen te kunnen concurreren op elk domein van wetenschap en cultuur. En zelfs moet men aannemen dat hij met zijn geheugen, dat door eeuwenlange training werd ontwikkeld, een zeer merkwaardige voorsprong heeft. De Chinees is een humanist: hij is echter geen griekse humanist. Hij is niet speculatief. Het kennen omwille van het kennen is hem een gruwel: hij onderwerpt ook de wetenschap aan pragmatische normen. Al is het dan waar dat men bij de Chinezen geen verlangen waarneemt naar de wetenschap om de wetenschap, toch moet men in bewondering staan voor het heroïsme dat zovelen aan de dag leggen om te kunnen studeren. Men moet de sociale en familiale toestanden in China van nabij gezien hebben om te weten welke opofferingen de ouders in vele gevallen moeten brengen om hun kinderen te laten studeren; wat een moed er van die jongens en meisjes vereist wordt, om door te gaan met hun studies | |
[pagina 934]
| |
tot ze het diploma hebben gehaald. Zelfs de honger kan hen van dit voornemen niet doen afzien. De drang naar waarheid schijnt de Chinees dus min of meer vreemd te zijn, maar niet de drang naar het goede. Hoe treffend is het niet te zien hoe de universitaire jeugd in China, niet alleen in hare elite, maar in de brede massa bewogen wordt door een sterk verlangen naar persoonlijke vervolmaking. De jongeren in China willen uitgroeien tot mensen met een verheven ideaal en een sterke deugd. Is het niet veelbetekenend dat zij, die de Christelijke Wet nog niet kennen, zich heldhaftig kunnen overwinnen in het onderdrukken van hun wraakgevoelens, wanneer ze inzien hoezeer deze houding hen verlaagt als mens. Nutteloos dan ook er bij te voegen, dat ze voor vrienden alles veil hebben en zich zelfs de grootste offers getroosten om anderen te kunnen helpen. Dat hun sociaal gevoel door de huidige omstandigheden heftig werd wakker geschud en dat ze diep medeleven met de noden van hun volk, hoeft dus niemand te verwonderen. | |
II. - De inrichting van de Chinese universiteitGa naar voetnoot4.Wil men zich een onbevooroordeelde opinie vormen van de Chinese universiteiten dan vergete men niet dat ze nog geen 50 jaar bestaan. Deze universiteiten, zowel de nationale als de vrije, werden ingericht naar Amerikaans model. In plaats van een faculteit spreekt men van een 'college' (in het Chinees: yuen) dat zelf nog onderverdeeld is in departementen. Zo omvat het 'college' van wijsbegeerte en letteren de departementen van Chinese taal en letterkunde, Westerse talen, geschiedenis, sociologie, economie enz. Indien een instituut drie 'colleges' of faculteiten bezit, kan het als universiteit door de staat erkend worden. Dit brengt geen subsidies mee, maar alleen een officiële erkenning van de diploma's. Aldus bestaan er in China hogere technische scholen, waarvan velen een hoger peil hebben bereikt dan de faculteiten van wetenschappen aan de universiteiten, maar die toch niet als universiteit worden erkend. Men spreekt dus van 'colleges' en niet van faculteiten. Daarvoor bestaat nog een tweede reden. In Amerika zijn de 'colleges' instituten die een plaats innemen tussen het middelbaar onderwijs (high school) en de universiteit in. Zij komen dus overeen met de hoogste klassen van het humaniora onderwijs in West-Europa, en zijn in geen geval universiteiten naar Europese opvatting. Welnu, daar de Chinese universiteiten slechts vier studiejaren kennen (Freshmen, Sophomores, Juniors en Seniors) | |
[pagina 935]
| |
kunnen de gewone cursussen aan de universiteit de student niet verder brengen dan wat men in Europa de candidatuur noemt. De twee eerste jaren immers zijn naar Europese opvatting pre-universitair onderwijs. Na afloop ervan krijgt men de titel van baccalaureus: 'Bachelor of Arts, Bachelor of Laws, Bachelor of Sciences' enz. Aan sommige universiteiten en faculteiten bestaat er ook een 'graduate section', waar men de titel van Master (licenciaat) kan halen. Maar heel weinig studenten volgen die lessen: amper 0,6% van de hele universiteitsbevolking. In 1944 telde men 361 'graduate school students' op 69.959 hoogstudenten. Doctoraten worden aan de Chinese universiteiten niet gegeven, daarvoor moet men naar het buitenland gaan. Daar de Chinese universiteiten nog zo jong zijn en zo weinig traditie hebben, heeft de regering zeer wijselijk geëist dat de bekroning van de universitaire vorming in het buitenland zou geschieden. Indien er toch universiteiten zijn die in China doctoraten geven, zijn dit eigenlijk toch buitenlandse inrichtingen, gevestigd in de buitenlandse concessies, die tot 1945 in al de grote steden van China bestonden. Het is dan ook wel opvallend dat het ministerie van onderwijs tegenwoordig verkiest de studenten naar Europese universiteiten te sturen. Stilaan is men er van overtuigd geraakt, dat de Amerikaanse universiteiten nog niet opwegen tegen de Europese. Daarom waren er van de 250 beurzen, die de regering in 1947 aanbood, 200 bestemd voor Europa en 50 voor de Verenigde staten. De studenten echter die op eigen kosten gaan, verkiezen Amerika boven Europa (ongeveer 5 op 6). De verklaring hiervan ligt voor de hand: studenten die zelf hun studies kunnen bekostigen in het buitenland, komen uit welgestelde families. Voor hen komt het er dan ook niet zozeer op aan goede studies te doen, dan wel vele vrienden te maken in het land van de dollar, wat trouwens voor hun toekomst zeer nuttig kan zijn. De tendenz van de Chinese autoriteiten om meer in Europa in de leer te gaan, is wel een gevolg van de ervaringen die men sinds enige jaren heeft opgedaan. Het lager en middelbaar onderwijs is immers eerder op Europese leest geschoeid (6 jaar lager en 6 jaar middelbaar onderwijs). De 2 eerste jaren aan de universiteit werden daarentegen opgevat als een Amerikaans 'college'. Hier is er zeker iets niet in orde, maar nu men met het Amerikaans systeem begonnen is kan men dit niet zonder meer veranderen. Reeds in 1932 had de commissie van de Volkerenbond, die in China een onderzoek had ingesteld op gebied van het onderwijs, daarover een duidelijk advies gegeven. In het verslag van deze commissie worden nog enkele andere punten aangeraakt, die een helder licht werpen op de universitaire toestanden in China. De laatste 15 jaar, die voorzeker | |
[pagina 936]
| |
een vooruitgang betekenen, hebben het gezamenlijk beeld toch niet grondig kunnen wijzigen. Er werd op gewezen hoe de professoren, zowel als de studenten, te veel aandacht verlenen aan de cursussen, alsof deze de voornaamste en zelfs de enige onderwijsmiddelen zouden uitmaken. Hierin heeft de Chinese opvatting zich niet kunnen loswerken van de oude gewoonte: het memoriseren. Het echt wetenschappelijk onderzoek, de navorsingen, de laboratoriumkoorts, zijn hun nog helemaal vreemd. Voor de professor is het gemakkelijker enige boeken na te praten zoals het voor de student het eenvoudigst is de echo van zijn professor te zijn. Maar hierin kan de tijd langzamerhand verbetering brengen. Een groter euvel is wel, omdat het organisch is, het examenstelsel. Hier heeft men helemaal het Amerikaans systeem gevolgd, dat werkelijk zeer knap werd uitgewerkt, maar al te mechanisch werd opgevat. De examens worden immers bijna allen schriftelijk afgenomen. Alleen een deel van het eindexamen in het 4e jaar is mondeling. Per jaar zijn er 4 examens: één gedurende en één tegen het eind van elk semester. Het resultaat der examens bepaalt het aantal 'merits' of verdiensten die men ontvangt. Wie tussen 95 en 100 punten behaalt krijgt 4,5 verdiensten, voor 90 à 94 punten geeft men 4 'merits' etc. Zo kan men natuurlijk na 4 jaar een zeker aantal verdiensten verzamelen. Het vereiste minimum is 201; wie dat niet bereikt is niet geslaagd. Er wordt echter nog meer gevraagd. Men moet ook een zeker aantal 'credits' hebben: dit betekent een zeker aantal lesuren per semester, waarvoor men dan een bepaald aantal 'credits' bekomt. Het spreekt vanzelf dat de voornaamste vakken en een groter aantal uren per week van sommige cursussen meer 'credits' doen verdienen dan andere. Om te kunnen promoveren, moet men na 4 jaar minstens 134 'credits' hebben, terwijl de verhouding van 'credits' tot 'merits' moet zijn van 2 tot 3. Het is duidelijk dat zulk een systeem nadelig is voor het verwerven, opwekken en ontwikkelen van de wetenschappelijke geest. Men verwekt eerder een businessmentaliteit, die zeer schadelijk is voor de studiegeest. Bij de studenten komt het er immers op aan zoveel mogelijk 'credits' en 'merits' te verdienen met de geringst mogelijke inspanning. Daarom volgen dan de studenten gedurende de eerste jaren zoveel mogelijk klassen, en wel klassen waarmee ze veel verdiensten kunnen winnen. Of dit voor hun werk nuttig of voor hun vorming nodig is, heeft weinig belang. Hoofdzaak is een bepaald cijfer te bekomen. Indien men na twee jaar bv. reeds over de helft van het vereiste minimum heen is, slaakt men een zucht van verlichting: nu kan men gerust zijn. Men volgt nog slechts de hoogst nodige cursussen (compulsary courses) om er te komen, en om de rest bekommert men zich helemaal niet meer. | |
[pagina 937]
| |
Het hoeft dan niemand te verwonderen, dat de leden der volkenbondscommissie, die allen Europeanen waren, heftig hebben gereageerd tegen dit systeem. Het is practisch onmogelijk in deze omstandigheden de studenten te bezielen met een hogere drang naar wetenschap. Zoals het voor een professor heldhaftig is zich bezig te houden met wetenschappelijk onderzoek, terwijl zijn honorarium hem niet toelaat behoorlijk te leven en zijn kinderen op te voeden volgens zijn stand, zo is het ook een psychologische dwaasheid de studenten te willen begeesteren voor belangeloos intellectueel werk wanneer hun grootste bekommernis erin bestaat hier en daar de nodige punten los te krijgen om het vereiste quotum te kunnen bereiken. Een ander groot probleem is de voertaal. Ook hier is vooruitgang hoewel nog veel te doen blijft. Een groot deel van de cursussen wordt nog steeds in het Engels gegeven, en gezien het lage peil van het middelbaar onderwijs, zijn heel weinig studenten in staat om bij hun intrede in de universiteit een cursus in 't Engels te volgen. En niet alleen is de voertaal Engels, maar zelfs de inhoud van de cursus, de stoffering en de illustraties zijn zo door en door Westers, dat het grootste deel van de jonge studenten aanvankelijk helemaal gedesoriënteerd is. Dit zijn dan ook de redenen waarom de Chinese regering zich meer en meer wendt naar Europa voor voorlichting en advies, maar er meteen naar streeft een eigen type van hoger onderwijs te realiseren. Een universiteit voor Chinese studenten moet Chinees zijn: zij kan uit het buitenland overnemen wat daar het beste is en dat aanpassen aan de mentaliteit en de gewoonten van eigen volk. Even significatief zijn de verschijnselen in het sociaal leven der Chinese universiteiten. Hoewel ook hier het voorbeeld van Amerika werd gevolgd, ondervindt men steeds weer de invloed van de Chinese volksgeest. In de meeste universiteiten leeft een groot deel der studenten in het complex van de universiteitsgebouwen: er zijn slaapzalen voor jongens en voor meisjes. Dit werd van de Amerikanen afgekeken: daar ook leven de studenten grotendeels op het 'campus' van de universiteit. Maar hoewel de studenten in Amerika ook zeer studentikoos kunnen zijn, hebben ze daar niet de invloed en het prestige die de oude zowel als de nieuwe geschiedenis in China hun geeft. Het gevolg daarvan is dat de studies aan de Chinese universiteiten erg worden geschaad. Men heeft dit geconstateerd in Peking en Shanghai en andere grote steden gedurende de communistische manifestaties. Hoe wil men dat de lessen rustig blijven doorgaan, wanneer er beroering ontstaat in de slaapzalen, refters enz., die vlak tegenover de klaslokalen liggen? Heel de universiteit staat dan op stelten. Wonen de studenten elders, dan kunnen ze op straat of in de refters zoveel lawaai | |
[pagina 938]
| |
maken als hun lust, in de klaslokalen wordt men dat niet onmiddellijk gewaar. Een ander typisch verschijnsel is het gebrek aan relaties tussen professoren en studenten. Dat gaat zover, dat er studenten zijn, die na één jaar nauwelijks de naam van hun professor kennen. Ze zijn wel niet principieel tegen intiemere verhoudingen met hun professoren gekant, maar die betrekkingen interesseren hen niet. Ofwel doen ze precies het nodige om er te komen, ofwel, als ze ernstig studeren, nemen ze hun werk te materieel op. Zij zijn zelf het meest verbaasd over de goede gevolgen van een nauwer contact met de professoren. Natuurlijk wensen bijna alle studenten naar het buitenland te kunnen gaan, om daar de bekroning van hun universitaire studies te vinden. Nochtans krijgen slechts enkele honderden (niet meer dan 1 à 2% van de hele universitaire bevolking) de gelegenheid daartoe. De anderen moeten zich noodgedwongen tevreden stellen met een halve vorming. Nog bedenkelijker echter is het feit, dat zovelen zelfs met die halve vorming niets weten aan te vangen. Men bezit daarover geen statistieken, maar het staat toch vast, dat ruim de helft der afgestudeerden gedurende de eerste jaren na hun studies geen plaats kunnen vinden, die enig verband houdt met de vakken die ze gestudeerd hebben. Bij meisjes-studenten zijn er zelfs heel weinig die naar iets willen uitzien: de meeste hunner doen immers slechts universitaire studies om aan een betere partij te geraken. Voor de jongens echter is de toestand tragisch. Zovelen worden na afloop hunner studies gedwongen een post te aanvaarden als klerk op een kantoor, als verkoper in een winkel, als onderwijzer in een lagere school. En deze kunnen zich nog gelukkig prijzen dat ze iets gevonden hebben. Is het dan te verwonderen dat precies bij deze jonge mensen de meest verbitterde revolutionnairen te vinden zijn, dat de communisten bij deze veelbelovende jonge krachten een drukke propaganda voeren en er in geslaagd zijn een groot aantal ervan te winnen voor de marxistische ideologie? | |
III. - De rol van de katholieke universiteitAls slot van deze uiteenzetting enige körte beschouwingen over de mogelijkheden, die voor de katholieke universiteiten zijn weggelegd. Welke rol moeten de katholieke universiteiten vervullen in de opleiding van de jonge Chinezen, welke invloed moet er uit gaan van een katholieke instelling voor hoger onderwijs voor de bekering van China? Indien de katholieke universiteiten een negatieve rol van bescherming en vrijwaring kunnen vervullen, dan is dit reeds zeer veel. Men constateert dat onmiddellijk wanneer men een vergelijking maakt met de protestantse universiteiten. Steunend op het principe van het vrij onderzoek en het | |
[pagina 939]
| |
liberale 'laissez faire', zijn de protestantse hogescholen instellingen geworden waar de heidense studenten een zeer vaag christendom hebben leren kennen, maar ze hebben zich ook ontwikkeld tot broeinesten van geëxalteerde vrijheidsgezinden, verwoede revolutionnairen en actieve communisten. Dit kan men gelukkig van onze katholieke universiteiten niet zeggen, al vindt men ook daar natuurlijk individuen, die er helemaal niet op hun plaats zijn. Over het algemeen is de geest er zeer goed. En in heel China zijn deze universiteiten bekend om hun tucht en discipline, hun studiegeest en bescheidenheid. Op zichzelf ware dit echter slechts een zwak resultaat. Zelfs al kon men de studenten bepaalde herinneringen meegeven en zekere sympathieën doen opvatten, na de universiteit keren de afgestudeerden toch naar hun heidens milieu terug waar de goede kiemen gemakkelijk verstikt worden. Dan blijft er van die eerste opleiding in dienst van de wetenschap niet veel over, dan verzwakt ook stilaan het verlangen met de godsdienst nader kennis te maken. Daarom is het nodig dat de katholieke universiteiten positief en actief als katholieke instellingen zouden optreden. Zo heeft men aan de katholieke universiteit van Peking een aanvang genomen met het geven van lessen in de philosophie aan al de faculteiten. Het is natuurlijk onmogelijk formele godsdienstlessen te geven. Maar het is al erg belangrijk dat men de studenten juiste en diepere gedachten kan meegeven over de natuur van de mens, over het materialisme en het spiritualisme, over de evolutie, het bestaan van God, de fundamenten van de moraal enz. Hoewel sommigen er op aan dringen dat men ook aan de katholieke instellingen echt godsdienstonderricht zou geven, ook aan de heidenenGa naar voetnoot5. kan men bezwaarlijk in die richting voortwerken. Het is immers een feit, dat al die cursussen, die buiten het officieel program worden gegeven, van meet af aan onsympathiek en onpopulair zijn. Dat wordt natuurlijk nog erger, wanneer blijkt dat het hier gaat om religieuze propaganda. Lessen in de philosophie kan men nog als algemene cursussen laten doorgaan en aldus een plaats geven in het officieel program. Maar dit is niet meer het geval met rechtstreeks godsdienstonderricht. Overigens is opdringerigheid nooit welkom. Ook Lou tseng tsang merkt dit op in zijn boek 'Souvenirs et Pensées': 'Ma femme, cette chrétienne exemplaire, avait facilité cette approche (avec l'Eglise) en ne m'en parlant pas; si elle m'en avait parlé, surtout si elle avait insisté, j'aurais pris du recul; car la nature même de l'acte religieux demande avant tout qu'il soit posé librement.'Ga naar voetnoot6. | |
[pagina 940]
| |
Wat men kan doen en moet doen, is naast het schoolprogram, maar in de universiteit, een degelijke studentenactie in te richten. Wat vermag een katholiek student niet, als hij met ware apostolische ijver bezield is? Vooral echter moeten er priesters gevonden worden, die aan de Universiteit verbonden zijn, maar een groot deel van hun tijd kunnen wijden aan private gesprekken met studenten. Want tenslotte is het daar dat de Chinese intellectueel de beslissing neemt zich te bekeren. |
|