| |
| |
| |
Aldous Huxley: Ape and Essence
door Dr D.G. van der Vat
OM niet slechts de stuitende tekortkomingen, doch ook de onmiskenbare verdiensten van Huxley's laatste roman te kunnen begrijpen is het nodig een vluchtige blik te werpen op Huxley's geestelijke en literaire ontwikkeling, waarbij de poëzie waarmee hij zijn literaire loopbaan begon buiten beschouwing kan blijven.
Vier romans karakteriseren de jonge Huxley: Crome Yellow (1921), Antic Hay (1923), Those Barren Leaves (1925) en Point Counter Point (1928). Deze romans, geschreven met grote, vooral cultuur-historische eruditie, met veel geestigheid en in een proza van on-Engelse luciditeit hebben met elkaar gemeen dat zij allen vruchten zijn van een geestelijke instelling die zich wellicht het best laat bestempelen als een onwennig epicurisme. De weinig verheffende levensleer die aan deze romans ten grondslag ligt vinden wij uitgedrukt in Scogan's woorden in Crome Yellow; 'We all know that there's no ultimate point.' Het leven is als een slechte grap zonder pointe, heeft geen betekenis of doel dat boven het leven zelf uitstijgt. Het enige wat derhalve een verstandig en intelligent persoon kan doen is de adviezen te volgen van levenswijze dichters en de dag en 's levens rozen te plukken, zolang er nog tijd is, en met het grootst mogelijk raffinement te genieten van de beschikbare vreugden. Ongetwijfeld werd Huxley in zijn bloedarmoedig epicurisme beïnvloed door D.H. Lawrence.
Huxley poogt zich derhalve voor te doen als een verfijnd nazaat van Rabelais; poogt, want vanaf het begin krijgt de lezer het onbehaaglijk gevoel dat hij staat tegenover een poseur, en zeker niet tegenover een persoon die van Pallieter enkel verschilt door een kostbare academische opleiding, het bezit van een goed inkomen, en door de afkomst uit een wetenschappelijk familie-milieu. Voor de rol van epicurist blijken bij Huxley reeds aanstonds noch de geestelijke, noch de lichamelijke predisposities aanwezig. Want in zijn beschrijvingen van een verfijnd-perverse wereld waarin steeds weer dezelfde stereotype, caricaturale karakterformules terugkeren treft ons dat de schrijver bezeten is van een walging voor het menselijk lichaam en de physische aspecten van de liefde, die epicurisme als stelsel uitsluit,
| |
| |
terwijl ook begrip voor de medemens, dat bijvoorbeeld het serene karakter geeft aan het paganisme van een Norman Douglas, afwezig blijkt. Daar komt bij dat deze walging samengaat met een ongezonde en onevenwichtige nieuwsgierigheid naar wat de walging veroorzaakt, een combinatie van karaktereigenschappen die wij zo volmaakt beschreven vinden door Graham Greene in verband met de figuur van Minty in England Made Me. Zelf overgevoelig voor de zorgvuldig opgespoorde en nauwkeurig waargenomen onesthetische kanten van het menselijk leven, legt Huxley er zich duidelijk op toe zowel zichzelf, als de lezer te schokken. Hij is in deze romans een doelbewust épateur, een ziekelijk gevoelige en niet geheel normale misanthroop die, gewapend met een grote dosis eigenwaan en een verbluffende eruditie, een beschaafde beeldenstorm aanricht onder de laatste resten van Victoriaans fatsoen en puritanisme; een iconoclast met handschoenen van gemzenleer.
In 1933 verschijnt Brave New World, een beeld van een toekomstige wereld waarin de wetenschap heeft overwonnen, waarin alle persoonlijkheid en aanleg gedetermineerd wordt in de laboratoria, waarin alle geest is verbannen en alle zinnelust is geregimenteerd op exactwetenschappelijke grondslagen. Kortom de nieuwsgierige epicurist treedt op als moralist en hult zich in de mantel van de profeet. Brave New World is een waarschuwing tegen het geloof in een geest-dodende wetenschap. Met dit werk heeft Huxley het onwennig epicurisme van zijn jonge jaren voorgoed vaarwel gezegd. In 1937 verschijnt de pseudo-genieter op het zondaarsbankje in de opstellen getiteld Ends and Means en werpt de Zondagse mantel van Falstaff, die hem steeds te ruim om de leden heeft gehangen, publiekelijk af. Hij ontdekt een geestelijke betekenis onder materiële verschijnselen; de ongerieflijke epicurist wordt transcendentalist, de kieskeurige fijnproever en estheet hult zich in het habijt van de asceet, de cynische wereldling wendt zich tot de mystiek. Doch het is een verdachte mystiek welke zich vagelijk baseert op een geloof in de mogelijkheid van een unio, een vereniging, met 'een groot onpersoonlijk Bewustzijn'. Het is een mystiek die niet ver verwijderd staat van een spokenloos occultisme en die zijn inspiratie zoekt in oude Oosterse geschriften. Zij draagt de naam 'neo-Vedantisme', wordt aangehangen door meerdere Westerlingen (Heard, Isherwood) en is in wezen niet meer dan een verfijnd eclecticisme dat zich vastgehecht heeft aan een Indisch syncretisme. Het stelsel, indien men het althans een stelsel kan noemen, verbreidde zich in het weelderig klimaat van Californië, vooral in de onmiddellijke omgeving van
| |
| |
Hollywood, tehuis van talrijke esoterische pseudo-godsdiensten, en lijdt aan het grote, steriliserende euvel van een in het stelsel inherente ik-zucht welke bij voorbaat alle onthechting en daarom alle ware mystiek onmogelijk maakt. Want niet God doch een nieuwsgierig Ik vormt het middelpunt van dit syncretisme, en het Oosters karakter van de vage leer, die zich vanzelfsprekend en hoogmoedig richt tegen alle georganiseerde godsdienst, is weinig meer dan een voorzien in de exotische behoeften van extreme individualisten die geen genoegen nemen met de Westerse mystiek. Het is dan ook bijna komisch te zien in welke bochten Huxley en deze neo-Vedantisten zich wringen om de meest simpele en meest gangbare waarheden van het Evangelie en de eenvoudigste termen van de Westerse mystiek te hullen in Oosterse nevelen. Het is moeilijk zelfs Aldous Huxley au sérieux te nemen als hij spreekt over 'the Brahman who is also Atman'.
Voortaan ontmoeten wij in Huxley's romans telkens weer een op de voorgrond tredend karakter dat een contemplatief leven tracht te leiden, met name in After Many a Summer en Time Must Have a Stop. En in de grootse biografie Grey Eminence, mijns inziens verreweg het beste wat Huxley ooit heeft geschreven, karakteriseert Huxley de levensloop van Richelieu's eminence grise als het prijsgeven van een hoge contemplatieve staat voor het verwerven van wereldse macht. En nu zien wij in Ape and Essence niet slechts de laatste trap in Huxley's evolutie van de wereld naar de geest, maar ook de felle tegenstelling tussen een goede geestelijke bedoeling en de persoonlijke feilen van de auteur, feilen die zich hier bloot leggen in hun meest extreme vorm.
Ape and Essence dient zich aan als roman, maar is in werkelijkheid een tot mislukken gedoemde mésalliance tussen een dikwijls indrukwekkend, door en door Huxleyaans essay, geschreven in prachtig proza met hier en daar een bijna heilige verontwaardiging, en een afschuwelijk en verfoeilijk film-scenario dat afstoot door zijn walgelijk cynisme. Dit verweven van een ambitieuze Cassandra-profetie met een goedkoop sensationalisme maakt het moeilijk een synopsis te geven en deze te doen volgen door een anlyse, zodat het beter lijkt het werk op de voet te volgen.
Zoals ik reeds eerder zei, heeft de asceet en profeet Huxley altijd behagen gevonden in het schokken en epateren van de lezer door overtuigend te tonen dat hij de gedachten en handelingen van een door hem hartgrondig verfoeide moderne mensheid rijkelijk uit eigen fantasie kon herscheppen in hun meest afstotende vorm. Deze pueriele
| |
| |
trek, die in Ape and Essence de omvang aanneemt van een pathologische karakterfout, treft ons reeds op de eerste pagina als de schrijver zegt over zijn fictieve vriend Bob Briggs, een onintelligent en slecht toegerust jager naar al te aardse liefde, dat hij zichzelf graag zag als een combinatie van alle Romantische dichters. 'And seeing himself as all the Romantic Poets, he could forget for a little the two prime sources of his misery - the fact that he had none of their talents and very little of their sexual potency.' Hier treft ons ook reeds, wat ons verder in het gehele werk zal blijven opvallen, namelijk de hooghartigheid van de zelf-onthechter Huxley, en de 'delectatio morosa' welke verder in het verhaal, gecombineerd met een schaamteloos cynisme, als een dikke slijmlaag over het filmscenario ligt.
Huxley en zijn vriend Briggs vinden een scenario dat, op weg om vernietigd te worden, van een vrachtauto valt en dat de titel draagt Ape and Essence. Dit scenario, geschreven door een zekere William Tallis, vormt het corpus van Huxley's roman.
Huxley en zijn vriend begeven zich op weg om Tallis een bezoek te brengen, doch vernemen dat de man inmiddels overleden is. Zij maken evenwel kennis met de familie die hun huis verhuurd hadden aan Tallis en die er nu zelf hun intrek hebben genomen. Dit gezin verdient de bijzondere aan dacht van de lezer. Het bestaat uit vijf personen: de grootvader, een sub-humaan, schadenfreudig imbeciel die 'comics' zit te lezen; de grootmoeder die vreugdevol koppelaarsdiensten verricht tussen Briggs en haar kleindochter; de kleindochter die bij de film wil en reeds op zestien-jarige leeftijd de beroepsvaardigheid van een prostituée vertoont; nog een kleindochter, een kankerende feeks; en tenslotte een zuigeling die, ter voltooiing van het Huxleyaanse interieurtje, lijdt aan diarrhee. Deze vijf en de mislukte sensualist Briggs zijn de enige karakters die optreden in de inleiding, behalve de schrijver zelf die met zichtbaar welbehagen deze verfoeilijke lieden ten tonele voert om zijn hooghartige veroordeling van de moderne mensheid te rechtvaardigen. Het is een schamele en beschamende bedoening. Want het vervalst de werkelijkheid, verraadt schrijvers kortzichtige vooroordelen, en plaatst bovendien al aanstonds de auteur in de positie van de hoogmoedige Pharizeeër die niet slechts dankbaar is dat hij niet is als een van dezen, doch die ook telkens en telkens weer, impliciet of expliciet, oordeelt en veroordeelt; een man zonder nederigheid, zonder medelijden en vooral zonder een greintje naastenliefde.
Doch in deze zelfde inleiding, die sommige fouten onthult welke
| |
| |
het werk literair onaanvaardbaar maken, begint ook het essay, het moraliserend tractaat. In enkele klare woorden anlyseert de schrijver, uitgaand van de moord op Gandhi, het geestelijk euvel onzer dagen, en beschrijft hij het ontstaan en het karakter van de totalitaire stelsels van het communisme en het fascisme, welke beide de mens schenden in zijn individualiteit en die respectievelijk de droom trachten te verwezenlijken van de dienaar van de exacte wetenschap en van de dichter. 'Zij vereenvoudigen, zij abstraheren, zij elimineren alles wat voor hun doel niet ter zake doet en negeren alles wat zij verkiezen te beschouwen als niet-wezenlijk; zij leggen een stijl op, zij dwingen de feiten een lievelingshypothese te bewijzen, zij werpen in de prullemand alles wat naar hun mening de volmaaktheid mist. En omdat zij zodoende handelen als goede kunstenaars, degelijke denkers en beproefde experimenteurs, zijn de gevangenissen vol, worden politieke ketters afgebeuld als slaven, worden de rechten en voorkeuren van louter individuen genegeerd, worden de Gandhis vermoord, en preken vanaf de morgen tot de avond een millioen onderwijzers en sprekers voor de radio de onfeilbaarheid van de bonzen die momenteel toevallig de macht in handen hebben.' De 'werkelijke mensen en het inwendig Licht' worden overweldigd door het moordend idealisme van alle nationalisten ter wereld.
Er is nog een aspect van Huxley's persoonlijkheid en van zijn literaire techniek dat in de inleiding van Ape and Essence, evenals in vroegere werken, de aandacht verdient. Huxley bezit een grote cultuur-historische eruditie, die niet slechts in al zijn werken op veelal indrukwekkende en diepzinnige wijze tot uiting komt, maar die ook dikwijls, als een gekleurd venster tussen de schrijver en het leven, een rechtstreekse waarneming onmogelijk maakt. Er is een passage in de inleiding waarin de schrijver speelt - het enig juiste woord - met een fictieve scene waarin Christus om salaris-verhoging vraagt aan een producer in Hollywood. Huxley zet uiteen, ongetwijfeld zeer knap, hoe achtereenvolgens Rembrandt, Breughel en Piero della Francesca dit toneel geschilderd zouden hebben. Het is alsof men een welgedaan man in de kerk hoort rammelen met zijn geld. Huxley is als een reiziger op het perron met een overdaad van nieuwe varkensleren valiezen, versierd met veelkleurige etiketten. Diep bewonderd en benijd door de derde-klassers die schuchter hun plaatsje zoeken in de treinen, wacht de erudiete globetrotter vergeefs op een witkiel die nimmer opdaagt; en alle treinen vertrekken zonder hem. Huxley beleeft maar al te vaak het leven uit de tweede hand, zoals later in het boek Dr Poole op ongelegen ogenblikken alsmaardoor
| |
| |
Shelley citeert tegen een liefelijke analfabete met kuiltjes in de wangen. En als van deze Dr Poole gezegd wordt dat hij 'incorrigibly cultured' is, is het moeilijk niet aanstonds aan Huxley zelf te denken, zoals het eveneens moeilijk is niet op Huxley toe te passen wat de Verhaler in het scenario zegt: 'And I need hardly add that what we call knowledge is merely another form of Ignorance'. Er is verse kreeft en er is kreeft in blik. Huxley heeft een opvallend zwak voor conserven.
Nu volgt het eigenlijk scenario van de fictieve Tallis. Wederom overvalt de lezer aanstonds een intens gevoel van onbehaaglijkheid, want Tallis schrijft herhaaldelijk in de meest zuivere Huxleyaanse essay-stijl, evenals de in het scenario voorkomende Verhaler, de Aarts-Vicaris van Belial en de ongelukkige Dr Poole. We hebben hier wederom te doen met Huxley's 'brains trust', een zeer geleerde commissie, waarvan Aldous de voorzitter, Huxley de secretaris en Aldous Huxley de leden zijn. De verdenking rijst dan ook onmiddellijk dat Huxley door de kunstgreep van het gevonden scenario de verantwoordelijkheid voor zijn afschuwelijk cynisme, zijn morose delectatie en zijn sensationalisme af wil schuiven eerst op een fictieve auteur en via deze op de Verhaler en de andere leden van de commissie. Maar de stem is alsmaardoor die van Jacob. Het Huxleydialect is dikwijls zo onmiskenbaar dat de fictie zich tegen de schrijver keert en een suspicie van gebrek aan moed toevoegt aan de vele onaangename trekken die de lezer hinderen. Dat Huxley zichzelf hier van bewust is bleek het vorig jaar, toen hij, over de Britse radio Ape and Essence besprekend, opmerkte: 'Ik heb een gevoel dat ik eigenlijk niet roman-schrijver ben; het lijkt allemaal een licht bedrog, dit hele geval, dat ik iets zeg in roman-vorm.'
In het scenario vervult een Verhaler de rol van commentator en Grieks koor. Een inleidend citaat, afkomstig van Isabella in Measure for Measure, verklaart de titel Ape and Essence. De 'essence' is de ziel of de geest, alles wat de mens in staat stelt zich boven zichzelf en de aap-in-hem te verheffen en wat het hem mogelijk maakt zich te verenigen - het jargon is van Huxley - met de 'essence of the world'. Later, op pag. 142, heet het: 'Liefde, Vreugde en Vrede - dit zijn de vruchten van de geest die uw essentie vormt en de essentie van de wereld. Maar de vruchten van de aap-geest, de vruchten van de aanmatiging en de opstand van de aap zijn haat en nimmer eindigende rusteloosheid en een chronische ellende welke slechts verzacht wordt door aanvallen van razernij welke nog afschuwelijker zijn dan de ellende zelf.'
| |
| |
Nu volgt een inleidende film-scene waarin Huxley-Tallis-Verhaler een beeld scheppen van de mensheid voordat deze laatste een massale poging tot zelfmoord onderneemt door middel van een barbaars gifgas en vervolgens door het gebruik van 'Het Ding', nl. de atoombom. De mensheid wordt getoond als bestaande uit twee vijandige legers bavianen, geheel veraapten (zoals de millionnair in After Many a Summer, die een middel vindt ter verlenging van het menselijk leven, eveneens het gewillig slachtoffer wordt van een biologische regressie en terugkeert tot het stadium van de aap). Beide legers voeren een Albert Einstein met zich mee aan een ketting, als symbool van de wetenschap die ondergeschikt en dienstbaar gemaakt is aan alles wat laag, alles wat aap is in de mens. De legers vallen elkaar aan met bacillen-gas waarvan de afgrijselijke gevolgen haarfijn door Huxley worden beschreven. Dan ontploft de geperfectionneerde atoombom, het Ding, en het grootste deel van de mensheid wordt uitgeroeid.
Alleen Nieuw-Zeeland wordt gespaard, dank zij zijn geographische ligging. Op 20 Februari 2108 verschijnt aan de Californische kust bij Los Angeles een Nieuw-Zeelandse expeditie die, nu het gevaar voor radio-actieve besmetting voorbij is, tot doel heeft een wetenschappelijk onderzoek in te stellen naar de biologische, psychologische, botanische, chemische en geologische veranderingen veroorzaakt door de bom. In de groep bevindt zich een botanist, Dr Poole, een caricatuur rechtstreeks gelicht uit een toneel-farce, met zijn preutsheid, zijn moeder-fixatie en zijn onhandigheid tegenover het dagelijks leven. Dr Poole verwijdert zich na de landing van de rest van het gezelschap en wordt gegrepen door de inboorlingen van het geruïneerde Los Angeles, mismaakte nakomelingen van het geringe aantal van hen die het Ding overleefd hebben ten koste echter van allerlei biologische mutaties. Dr Poole ontsnapt maar nauwelijks aan een bijzonder gruwelijke en bijzonder Huxleyaanse dood om door de plaatselijke autoriteiten belast te worden met verbetering van de voedselgewassen in de nederzetting van Los Angeles, nu bewoond door achterlijke analfabeten.
Gedeeltelijk door de ogen van Dr Poole, gedeeltelijk door dat van de Verhaler en door het camera-oog van Tallis-Huxley wordt ons een beeld, een al te duidelijk beeld, gegeven van Huxley's nieuwe versie van een Brave New World. De mismaakte bevolking leeft in dierlijk primitieve staat. Industrie is niet bekend. De bak-ovens worden gestookt met boeken uit de verwoeste bibliotheken van Los Angeles. Om zich van kleding te voorzien bedrijft men stelselmatig
| |
| |
grafschennis in een Californische luxebegraafplaats. Vooral dit laatste wordt met karakteristiek Huxleyaans welbehagen tot in finesses geschilderd.
Dank zij de biologische mutaties, veroorzaakt door de radio-actieve nawerking van de atoom-bom, is er ook een verandering gekomen in de menselijke geslachtsinstincten welke nu onderworpen zijn aan dezelfde periodieke beperking als bij dieren. De bevolking is vervallen tot de dienst van Belial, een religie waarvan duivelspriesters de bedienaren zijn. Het ritueel is vrijwel geheel een inversie van dat van het vroeger Christendom. In de religieuze teksten wordt de naam van God vervangen door die van de duivel met toepasselijke topografische wijzigingen: 'Glorie aan Belial in den lage'. Eens per jaar viert men Belialsdag. Wij bevinden ons met Dr Poole op de vooravond van dit feest, en zijn getuige van de Purificatie-ceremonieën welke aan het Belialsfeest voorafgaan. Alle kinderen, geboren sinds de voorafgaande Belialsdag, die meer dan het wettelijk toegestane aantal lichamelijke misvormingen bezitten worden ritueel afgeslacht door de priester-eunuchen, een toneel dat zo grof en met zoveel morose delectatie beschreven wordt dat het moeilijk is niet nu en dan in een luide lach te schieten. De moeders die deze mismaakte kinderen ter wereld hebben gebracht worden bij deze zelfde gelegenheid in het publiek afgeranseld met bullepezen en dan volgt een grote geslachtelijk orgie die veertien dagen duurt en die met grote genoegdoening wordt beschreven, terwijl Dr Poole met de faciliteit van een stereotype klucht-figuur zijn moeder en zijn puritanisme vergeet om deel te nemen aan de orgie.
Na veertien dagen is het feest voorbij en is alle geslachtgenot verboden voor de rest van het jaar. Doch Dr Poole is verliefd geworden op een zekere Loola, zulks ondanks het strenge verbod van blijvende persoonlijke relaties van emotionele aard. En het eind van het verhaal is dan ook dat Dr Poole met Loola vlucht in de richting van een nederzetting van 'Hots', d.w.z. lieden die ontkomen zijn aan de biologische mutatie van de nieuwe geslachts-cyclus. Poole ontsnapt letterlijk op het laatste nippertje, want het was de bedoeling van de Aarts-Vicaris van Belial hem tot priester te maken, met alle physische gevolgen van dien.
Dat is het roman-gegeven en de schrijver doet zozeer zijn best walgelijk te zijn dat zijn opzet volkomen aan het doel voorbijschiet en slechts belachelijk maakt wat hoge ernst bedoelde te zijn. Het is een verfoeilijk stuk fantasie afkomstig uit een brein dat nauwelijks meer als geheel normaal beschouwd kan worden.
| |
| |
Doch tussen de gebeurtenissen van deze pathologische nachtmerrie door ontwikkelt zich ook het essay, het moraliserend tractaat, in woorden gesproken door de Aarts-Vicaris van Belial, van de Verhaler en van Dr Poole die allemaal bij tijd en wijle Huxleyaans spreken. En ondanks al zijn eenzijdigheid, is het een schoon en indrukwekkend tractaat, als men abstraheert van Huxley's persoonlijke vooroordelen en eenzijdigheid. In dit opstel spreekt Huxley - het is nauwelijks de moeite waard hier onderscheid te maken met betrekking tot het lid van de Huxley-commissie dat toevallig aan het woord is - over de angst die het moderne leven beheerst, de physische angst verwekt door onmenselijk wrede totalitaire stelsels; een angst, die de mens berooft van de liefde, van zijn goedheid en intelligentie, en ten slotte van al het menselijke. En aan deze onmenselijke en mensonterende staatkundige stelsels is de wetenschap dienstbaar geworden. Waar wij falen, zo lezen we, heeft reeds Pascal aangetoond, toen hij sprak van de menselijke neiging in de naam van de wetenschap een afgod te maken van waarheid zonder liefde, 'want waarheid zonder liefde is niet God, maar Zijn beeltenis en afgod.' En de naam van iedere afgod is tenslotte altijd weer Moloch; en Moloch vraagt menselijke brandoffers.
Het spreekt vanzelf dat Huxley naast nationalisme en geloof in een technologische vooruitgang ook de georganiseerde godsdienst aansprakelijk stelt voor de ondergang van de mensheid ('the groundless faith, the subhuman excitement, the collective imbecility which are the products of ceremonial religion', p. 79). Doch nu en dan klopt de auteur vanuit ijzige Huxley-hoogten, van uit zijn eclectisch en chic neo-vedantisme, vanuit de rust van een behoorlijk inkomen genoten in een aangenaam Californisch klimaat, vanuit zijn egocentrisch en daarom contra-dictoire zelf-onthechting en vanuit het struweel van zijn eruditie, goedkeurend een Catharina van Siena op de schouders, alsof hij wilde zeggen dat zij met dezelfde universitaire opleiding van Aldous, met zijn belezenheid, zijn varkensleren cultuurbagage en niet gehandicapt door het lidmaatschap van een Kerk het even ver had kunnen brengen als Huxley, vooral in de naaste omgeving van Hollywood.
Het meest indrukwekkende deel van Huxley's tractaat wordt gesproken door de Aarts-Vicaris van Belial in een passage welke tevens het duidelijkst de incompatibiliteit van het walgelijk romangegeven met het opstel onthult. Nu en dan doet een door de schrijver niet gewild ridicuul element het effect van het opstel en van de morele verontwaardiging geheel te loor gaan. De purificatie-ceremonie
| |
| |
is aan de gang. De Patriarch van Pasadena die wij juist zijn slagersmes hebben zien wetten grijpt het eerste misvormde kind bij de nek en rijgt het aan zijn mes ('impales it on his knife'). Het kind uit 'twee of drie blatende kreten, en zwijgt.' De moeder krijgt het rituele pak slaag en de Patriarch gaat verder met de slagersarbeid tot groot genoegen van de verzamelde menigte. Ondertussen zitten de Aarts-Vicaris en Dr Poole te converseren onder het genot van gebraden varkenspoten in een vertrek door welks open deuren zij te gelijkertijd kunnen genieten van de bezigheden van de Patriarch van Pasadena en van de orgiastische beestengeluiden van de menigte. Van de Aarts-Vicaris dan, die op zijn sofa gebraden varkenspoten ligt te eten, moeten wij geloven dat hij sprekend in pure Huxleyaanse stijl een magnifieke uiteenzetting geeft van de oorzaken die geleid hebben tot de huidige Duivelsdienst beleden door de mismaakte en verdierlijkte overlevenden van het Ding. 'As I read history,' zegt de goede man en bijt in de gebraden varkenspoot... Wel, zoals hij de geschiedenis begrijpt heeft zich de mens gericht tegen de natuur, het Ego tegen de orde der dingen, Belial tegen de Andere. Deze strijd tussen de duivel en de Andere is honderdduizend jaren onbeslist gebleven totdat 'drie eeuwen geleden, bijna in een enkele dag, het getij ongestoord in één richting begon te verlopen. Neemt u nog een varkenspoot. Dr Poole bedient zich van een tweede varkenspoot, terwijl de andere aan zijn derde begint.' Dit is een letterlijk citaat en illustreert de meest fatale fout van het gehele boek, het onvermogen van de schrijver het onderscheid te bewaren tussen zijn moraliserende opzet en zijn profetische nacht-merrie die hier, evenals elders, ontaardt in een walgelijke en ridicule klucht.
Buiten, voor het vertrek, gaat het doodsteken van kinderen door alsmede de afranseling van de kaalgeschoren moeders der mismaakte kinderen. De Aarts-Vicaris, die zich noch door de derde varkenspoot, noch door het bloedbad, van zijn à propos laat afbrengen, vervolgt: 'Aanvankelijk langzaam, dan met toenemende snelheid, begint de mens vorderingen te maken tegen de Orde der Dingen... (Hier onderbreekt zich de hoge spreker een ogenblik om een stukje kraakbeen uit te spuwen.) Terwijl steeds meer mensen zich achter hem scharen, begint de Heer der Vliegen, die ook de Vleesvlieg is in elk afzonderlijk hart, Zijn triomfantelijke opmars door een wereld waarvan Hij spoedig de onbetwiste meester zal zijn.' De Aarts-Vicaris bespreekt de euvelen van de industrialisatie, de slavernij van de mens ten opzichte van de machine, de proletarische volks-aanwas samengaande met een toenemende hongersnood over de gehele wereld. En,
| |
| |
zegt de Aarts-Vicaris, eigenlijk was het niet eens nodig geweest dat Belial de mensheid inspireerde tot het gebruik van chemische wapenen en van de atoombom. 'Een weinig langzamer misschien, doch even zeker zou de mens zichzelf vernietigd hebben door de vernietiging van de wereld waarin hij leefde... Bedenk eens wat ze uitspookten gedurende de anderhalve eeuw voorafgaand aan het Ding. Ze ontreinigden de rivieren, vernielden de bossen, spoelden het land-oppervlak in zee, verbruikten een oceaan van benzine, verspilden mineralen voor wier vorming de gehele geologische tijd nodig was geweest. Een orgie van misdadige imbeciliteit. En ze noemden het 'Vooruitgang.' Volgens de Aarts-Vicaris is het denkbeeld van 'Vooruitgang' een zo briljante inval dat slechts de Duivel hem had kunnen bedenken. 'De technologische vooruitgang voorziet de mensen van de middelen welke hen in staat stellen tot een steeds algemenere vernieling, terwijl de mythe van politieke en morele vooruitgang het excuus levert om deze middelen zo volledig mogelijk te gebruiken. Ik zeg u, waarde heer, dat een historicus zonder godsdienst krankzinnig is. Hoe meer men de moderne geschiedenis bestudeert, hoe meer bewijzen men vindt van Belials Bestierende Hand.'
Op deze toon gaat de Aarts-Vicaris door met zijn rijk-gedocumenteerde beschuldiging tegen de mensheid, en hij spreekt vrijwel steeds in het Huxleyaans. Doch nu en dan bedenkt de schrijver dat de Aarts-Vicaris ook nog een rol speelt in het walgelijk scenario en laat hij hem snel even een kraakbeentje uitspuwen, in een varkenspoot bijten of een enkele opmerking maken die beter samengaat met het bestiaal geloei buiten het vertrek waar steeds maar door blatende babies aan het patriarchale slagersmes worden geregen. Het komt neer op een ergerlijke minachting van de schrijver voor de intelligentie van zijn lezers, en op een treurig zelf-verraad van 's schrijvers ongeneeslijke gefascineerdheid door perversie en corruptie. Een beschuldiging van een moedwillig literair exploiteren van zijn 'delectatio morosa' is al de minste die men tegen de schrijver kan inbrengen.
In Huxley's laatste boek is het natuurlijk te laat voor een redding van de mensheid. De bom is reeds gebarsten en de overwinning van Belial is nog slechts een kwestie van zeer korte tijd. Doch persoonlijke redding is nog mogelijk voor een enkel individu, zoals voor Dr Poole en Loola met de kuiltjes in haar wangen. Zij ontsnappen naar de 'Hots', een einde van het verhaal dat het de lezer moeilijk maakt veel waarde toe te kennen aan deze ontsnapping, ook al geschiedt zij onder begeleiding van citaten uit Shelley. Doch van de lippen
| |
| |
van de nog steeds Huxleyaans sprekende Aarts-Vicaris verneemt de lezer hoe de wereld behoed had kunnen worden voor deze ondergang in diabolische corruptie, en hier verwerven wij wederom enig inzicht in Huxley's eigen, zonderlinge denkwijze, als de Aarts-Vicaris, sprekend namens de schrijver, een beeld oproept van de wereld zoals zij had kunnen zijn, een wereld waarin onder meer de Oosterse mystiek een juist gebruik van de Westerse wetenschap zou hebben kunnen verzekeren. Hier ziet men dezelfde voorkeur van Huxley voor de Oosterse mystiek als in zijn The Perennial Philosophy.
Waarom de Oosterse mystiek? Het voor de hand liggend antwoord is dat een oprecht en daadwerkelijk streven naar een mystieke vereniging (het object van de vereniging laat ik hier buiten beschouwing) volgens de Oosterse contemplatie-techniek, de strever niet plaatst voor de harde consequenties van de Westerse mystiek, die in de eerste plaats een geloof vereist in Heilige Geest en genade en een maximum aan medewerking met de gave van de genade, tot welke medewerking onder meer behoort het beoefenen van primaire deugden als naasten-liefde, nederigheid, en een ware onthechting, een onthechting waarbij inderdaad het gehele Ik zonder reserve wordt opgeofferd. In de tweede plaats zou de aard van het Object in een werkelijke mystiek - een mystiek die meer is dan een psychophysiologische techniek voor het ledigen van de geest van 'storende gedachte-inhouden' - het subject plaatsen voor de noodzaak de consequenties te trekken uit het geloof in een persoonlijke God en van een door Huxley verfoeide Kerk als levend en goddelijk instituut. In de derde plaats leert de Christelijke theologie dat de unio een zeer bijzondere genade is die niet verkregen wordt op grond van het bezit van een scherpe intelligentie, een kennis van de Oosterse letteren en het volgen van een vegetarisch dieet.
Doch zelfs als men van Katholiek standpunt Huxley's pseudo-mysticisme moet verwerpen als niet meer dan een inhoudsloze en onvruchtbare ontzelvings-techniek zonder unio-object, dan nog vraagt men, waarom de techniek zoeken bij een psychologisch zo geheel anders geaard volk, en niet in het Westen waar tenminste de psychologische voorwaarden voor de intuïtieve, onmiddellijke ken-act eerder binnen het bereik zouden liggen van een werkelijk ascetisch ingestelde Westerling?
Wij zien ons hier geplaatst voor een bewijs van een oude waarheid, namelijk dat eclecticisme synoniem is met dilettantisme. De intellectuele hooghartigheid van Aldous Huxley, zijn volkomen gemis aan compassie en naasten-liefde, zijn perverse nieuwsgierigheid, zijn oneven- | |
| |
wichtige instelling tenopzichte van het menselijk lichaam en de physische aspecten van de menselijke liefde, wettigen alle wantrouwen ten opzichte van een contemplatie-techniek en mystiek, welke zich laat verenigen met zulke contemplatie-dodende persoonlijke hoedanigheden. Deze pseudo-mystiek leidt niet verder dan tot de poedel van Schopenhauer.
Het is onbegrijpelijk dat een zo intelligent man als Aldous Huxley zonder schaamte de terugkeer preekt tot de Orde der Dingen, terwijl alleen al van louter literair standpunt zijn laatste boek een ondragelijke aanslag op de Orde is, een aanslag verscherpt door de schennis bedreven aan de tempel van de Heilige Geest. En het is onbegrijplijk dat een vooraanstaand schrijver van zijn lezers durft eisen dat zij door de modder zullen waden om de fragmenten van een hier en daar ongetwijfeld indrukwekkend moreel tractaat te verzamelen uit een conglomeraat van cynismen, bespottelijke perversies en uitingen van een ziekelijke nieuwsgierigheid.
|
|