Streven. Jaargang 2
(1948-1949)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdNieuwe bijbelse documentenEen jaar ongeveer geleden werd de sensationele ontdekking gemeld van oude hebreeuwse documenten, in de woestijn van Juda, bij de Dode Zee. Zeer onlangs werd van twee zijden meer licht geworpen op de aanvankelijk vage berichten. In het laatste Septembernummer van The Biblical Archeologist heeft prof. Miller Burrows van de American School of Oriental Research in Jerusalem verslag uitgebracht over de wetenschappelijke betekenis der vondst; in het laatste nummer van het Bulletin of the American School of Oriental Research (BASOR, nummer 111) werd eveneens een overzicht gegeven van het door de Amerikanen onderzochte gedeelte der ontdekking. - Anderzijds heeft prof. Sukenik, van de Hebreeuwse Universiteit te Jerusalem, op zijn beurt, over het gedeelte dat in zijn bezit kwam, een in het Hebreeuws gesteld boek gepubliceerdGa naar voetnoot1.; onlangs had de Leuvense Universiteit de eer prof. Sukenik zelf zijn werkzaamheden te horen uiteenzetten. Uit de genoemde publicaties blijkt dat de 9 documenten toevallig gevonden werden door rondtrekkende Bedoeïnen in een grot van een der wadi's (beken), die ten N. van de Dode Zee uitlopen in het Jordaandal. De rollen waren geborgen in aarden kruiken, die alle op twee na, stukgeslagen werden: de twee gaaf gebleven recipiënten worden door de Bedoeïnenvrouwen gebruikt, en konden tot geen prijs door de Amerikanen afgekocht worden. De handschriften waren in geteerd linnen gewikkeld: af en toe heeft het asfalt de beschreven oppervlakten beschadigd. Men vermoedt dat men gestoten is op een geniza (rommelkamer), waar men niet meer gebruikte gewijde schriften opborg; doch de zorg waarmede deze behandeling geschied is, wijst wellicht op andere oorzaken, b.v. vervolging of geheimhouding. De Bedoeïn had aanvankelijk geen | |
[pagina 769]
| |
begrip van de waarde van zijn vondst, en kwam een deel der rollen aanbieden bij een mahommedaanse antiquaar te Bethlehem, voor de som van 20 Palestijnse ponden (ongeveer 2000 fr.). De antiquaar - oprecht of geveinsd - vond die som te hoog, en daar hij op één der rollen het syrisch estrangelo-alfabet meende te herkennen, verwees hij de Bedoeïn naar het klooster der (schismatieke) Syrische monniken. Deze zonden de handschriften naar hun Sint-Marcusklooster te Jerusalem, waar ze door de Amerikanen werden gefotografeerd en wellicht, althans later, aangekocht. Ondertussen, op 21 November 1947, - achter de prikkeldraadversperring, zoals prof. Sukenik te Leuven vertelde -, werd ook aan hem een ander deel der vondst aangeboden door de mohammedaanse antiquaar van Bethlehem. Op 29 November, - op de dag dus van de erkenning, te Lake Success, van de nieuwe Israelische staat -, vond de eerste aankoop plaats. Later, in Januari 1948, had prof. Sukenik ook de gelegenheid de in Syrisch bezit gekomen handschriften te onderzoeken. Alles samen vond men negen rollen, waarvan er vijf in het bezit der Syriërs (of Amerikanen??) zijn, en vier toebehoren aan de Hebreeuwse Universiteit. Drie rollen (één van de Syriërs, en twee van de Israëliten) werden nog niet onderzocht; prof. Sukenik brengt de zijne over naar Amerika, om ze daar met speciale zorg te laten afrollen en fotograferen. In Syrisch bezit bevinden zich: 1. Een rol met de volledige Isaiastekst. Volgens de Amerikaanse geleerden dateert dit in vierkantig schrift geschreven document uit de jaren 100 vóór Christus (het is dus ouder dan de oudste hebreeuwse papyrus, de zgn. 'papyrus Nash' 1e eeuw vóór Chr. Als men bedenkt, dat het oudste tot nu toe bekende hebreeuwse handschrift van de Bijbel uit de Xde of IXde eeuw na Chr. stamt, dan begrijpt men het belang van deze ontdekking. In weerwil echter van de duizend jaar verschil in ouderdom vertoont het nieuw ontdekte handschrift een treffende overeenkomst met de massoretische tekst: prof. Sukenik sprak van 80 tot 90% overeenkomst. Het manuscript is ongeveer 7 m. lang, 26 cm. hoog en bevat 54 kolommen van ongeveer 29 regels; behalve de bekende copistenfouten (overslaan van woorden of regels, homoiarcton en dergel.) is het handschrift zeer verzorgd. Prof. Sukenik, die twee hoofdstukken (Is. 42 en 43) publiceerde, signaleert vooral een interessante eigenaardigheid, nl. het veelvuldig gebruik van 'ligatures'. 2. Een haggadische midrasj (d.i. speculatief commentaar) op de profetie van Habakuk. De toepassing, die telkens gemaakt wordt op de eigen tijd, is te vaag om uit te maken of hier de hellenistische tijd of de Romeinse bedoeld wordt. - Prof. Sukenik meent, dat de beroemde schilderingen van de bekende Doura-Europos-synagoge op dergelijke midrasjim teruggaan. 3.-4. Deze twee rollen bevatten een soort reglement van een Joodse secte of communiteit. Prof. Sukenik denkt aan de Esseniërs; doch er zijn trekken die niet overeenkomen met het klassieke beeld, dat geschetst werd door Flavius Josephus en door Philo. Anderen verwijzen naar de 'gemeente van het Nieuwe Verbond in het land van Damascus', een secte die rond 1900 bekend werd door sommige te Kairo ontdekte documenten. 5. De vijfde rol werd nog niet onderzocht. | |
[pagina 770]
| |
In het bezit der Joodse Universiteit bevindt zich het volgende: 6. Het 'Boek van de strijd van de Zonen des Lichts tegen de Zonen der Duisternis'. De rol is 2,70 m. lang, en gemiddeld 16 cm. hoog; zij bevat 19 kolommen van 16 tot 18 regels. De 'Zonen des Lichts' zijn de stammen van Juda, Benjamin en Levi; hun tegenstrevers, de 'Zonen der duisternis' zijn de 'benden' van Edom, Moab, Ammon en Philistijnenland, samen met de Kittim (Grieken) uit Syrië (de Seleuciden dus). Het handschrift schijnt te dateren van even vóór de tijd der Makkabeën. 7. De Hebreeuwse Universiteit bezit ook drie losse bladen van elk 4 kolommen (met ongeveer 35 regels), waarin zeer mooie psalmen zijn overgeleverd. Het feit dat deze verheven religieuze gedichten zolang onbekend zijn gebleven, wordt door Prof. Sukenik geweten aan het esoterisch karakter der secte, die ze bewaard heeft.
Het groot belang van deze vondst hoeft niet bewezen te worden: bijv. op grammaticaal gebied zijn de geleerden nu in het bezit van zeer interessante teksten, die getuigen zijn van het tussenstadium der hebreeuwse taal, tussen de laat Oud-testamentische teksten en de nieuwere Misjnaliteratuur. In het domein der ideeën is de contactname met de opvattingen van een gesloten joodse secte hoogst welkom. Maar boven alles is de ontdekking van het gehele Isaiasboek, met een duizend jaar oudere tekst dan de tot nu toe bekende, een onschatbaar 'geschenk van de Goddelijke Voorzienigheid', om de eigen woorden te gebruiken van de Joodse geleerde, die zoveel bijgedragen heeft tot de snelle bekendmaking van deze archeologische ontdekking. J. De Fraine S.J. |
|