Streven. Jaargang 2
(1948-1949)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen Kerkgeschiedenis als FamilieboekZo pas verscheen in Nederlandse vertaling het eerste deel van de 'Geschiedenis der Kerk' opgesteld onder leiding van de Freiburgse professoren, Dr Georges de Plinval en E.H. Romain Pittet, en te Genève in 1946-1948 voor het eerst in het Frans verschenenGa naar voetnoot1.. Het is een luxueus uitgegeven werk op zwaar kunstdrukpapier met een weelde van illustraties en gekleurde buitentekstplaten, een prima prestatie die eer aandoet aan den sinds eeuwen gevesdigden naam van de uitgeversfirma 'Elsevier'. Dat deze onder de vele kerkgeschiedenissen der laatste decenniën haar keuze juist hierop liet vallen, is om verscheidene redenen gelukkig te noemen. Maar eerst moeten wij een woord zeggen over deze kerkelijke wetenschap in het algemeen. | |
[pagina 651]
| |
Zoals iedereen weet is de geschiedenis een wetenschap van de XIXe eeuw, en zelfs is de kerkgeschiedenis onder meer dan één oogpunt een wetenschap der XXe eeuw te noemen. Pas in 1932 werd de eerste - en tot nog toe de enige - faculteit van kerkgeschiedenis opgericht, als een sectie der Pauselijke Gregoriaanse Universiteit te Rome. Het is een feit, dat vele kerkhistorici niet zo duidelijk weten welk het echte wezen is van dit soort historie, haar rol en haar betekenis in het geheel der kerkelijke wetenschappen, en dan ook gemakkelijk in een of ander euvel vervallen. Ofwel, door zijn doctoraat in de profane geschiedenis misleid, wijdt de kerkhistoricus te veel zijn aandacht aan de politieke of de kulturele aspecten van de kerkgeschiedenis: de grote rol der Kerk bij het behoud der klassieke kultuur ten tijde van de invallen der Germanen, haar verdiensten bij het beschaven der volkeren, haar conflicten met de staatshoofden, de politieke macht en het maecenaat der pausen, en zo meer. Ofwel ondergaat de historicus den invloed van de theologische faculteit of het seminarie, waar hij kerkgeschiedenis te doceren heeft, en, zoals de theologen een gevaarlijke neiging hebben om de eeuwige waarheden abstract te beschouwen, laat hij er zich toe verleiden een soort dogmageschiedenis te geven met alle peripetieën van den strijd tegen de ketterijen. Ofwel, weer onder invloed van de theologen, die nog vaak in de Trentse controversestemming leven en tegen een menigte tegenstrevers een arsenaal van argumenten in het veld brengen, vat hij zijn vak op als een soort apologetica, een verdediging van het geloof door de geschiedenis, tegen hedendaagse of wellicht sinds lang verouderde aanvallen. Kerkgeschiedenis is anders. De kerkhistoricus mag natuurlijk de semi-profane gebieden niet verwaarlozen of de kultuur misprijzen, en hij moet ook over de ontwikkeling van het dogma spreken, dat ligt voor de hand. Misschien wordt zijn uiteenzetting van het verleden der Kerk een onrechtstreekse apologie, maar een apologeet in engen zin is hij niet. Hij moet met open geest en ontvankelijk gemoed zich trachten in te leven in de mentaliteit van alle personen en in de atmosfeer van alle tijden, hij moet onze opvattingen kunnen vergeten en onze strijdvragen op zak steken, hij heeft slechts één bekommernis: te weten te komen hoe het vroeger nu eenmaal was. Zijn eigen zending bestaat er in, het concrete, bruisende leven van Christus' volgelingen weer te geven, van pausen en heiligen, van geleerden en eenvoudigen, als levende personen in hun tijd en onder hun volk; hij moet aantonen, hoe de christenen van vroeger eeuwen de H. Mis beleefden en boete deden voor hun zonden, hoe zij God, den Drieëne, en Zijn Zoon, den Heer Jezus, vereerden, hoe zij het christelijk levensideaal in zich uitwerkten en in de vervolgingen getuigden met hun bloed. Hij moet de volle rijkdom van de telkens wisselende beleving der grondwaarheden van ons geloof voor onze ogen ontrollen, hij moet de bronnen van christelijke kracht, waaraan vorige generaties zich laafden, ook voor ons aanboren. Deze gedachten vervulden ons toen wij die prachtig uitgegeven Kerkgeschiedenis ter hand namen, en wij moeten erkennen, dat het hier geboden eerste deel, volledig van de hand van de Plinval, ons hogelijk verheugde. In een eerste hoofdstuk geeft de auteur een concrete, schilderachtige beschrijving van de uitbreiding der | |
[pagina 652]
| |
Kerk over het gehele bekken der Middellandse Zee tot het begin der IIIe eeuw. Daarna spreekt hij over de ziel der Kerk, de be-leef-de geloofspunten, het gebed en de liturgische samenkomsten, de betekenis der Eucharistie en de boete voor de zonden, het verschil tussen het christendom en de heidense godsdiensten en liturgieën: dit hoofdstuk is misschien het best geslaagde. Daarna komen de vervolgingen aan de beurt met een rijke keur van citaten uit de authentieke martelaarsacten of betrouwbare passieverhalen; wij dringen door in de psychologie der 'getuigen voor ons geloof', en wonen hun heldenstrijd bij; het is alles zo concreet, zo op de man af en ook zo goeddoend. In het vierde hoofdstuk geeft de auteur, bij de uiteenzetting van de verscheidene ketterijen der zes eerste eeuwen, geen vlammende apologetica en geen negatieve dogmageschiedenis, maar hij spreekt over de eerste ketters, over de Concilies en de grote christelijke voormannen in het concrete tijdskader. Het vijfde en laatste hoofdstuk 'de levende leer der Vaders' biedt een korte typérende biografie van vier Oosterse en vijf Westerse kerkvaders van Athanasius (295-373) tot Gregorius de Grote (Paus 590-604), met hun eigen betekenis en hun invloed op de latere generaties. Over het geheel ligt daarenboven een wijding die weldoend op geest en gemoed inwerkt. Zo voldoet deze Kerkgeschiedenis nagenoeg aan de eisen die wij boven stelden. Niet dat wij met alles instemmen. Door een lang citaat uit Dom Cabrol (pp. 78-79) onderschrijft de auteur de nog steeds verspreide mening als zouden de eerste christenen in de Catacomben gezamenlijke godsdienstoefeningen gehouden hebben. Wij hebben persoonlijk de voornaamste Catacomben bezocht en - behalve de in steen gebouwde crypte der Pausen - nergens een vergaderzaal aangetroffen: het was ook volstrekt onmogelijk in den zachten tufsteen gewelven van b.v. vier meter te steken; dikwijls werd op de graven van de martelaren het H. Misoffer opgedragen en, in de beste omstandigheden, konden dit 30, 40 mensen dicht opeengedrongen volgen. Over het Coliseum te Rome schrijft de auteur: 'daar is het, dat de Christelijke martelaren der IIe en IIIe eeuw aan de folteringen werden overgeleverd' (p. 113). Dit is een opvatting die pas sinds de XVIIe eeuw is verspreid geworden. Van geen enkelen martelaar staat uitdrukkelijk vermeld, dat hij in het Coliseum is ter dood gebracht; alleen weten wij met zekerheid dat te Smyrna, Caesarea, Carthago en Lyon de martelaren meest in het amphitheater werden gefolterd, en dus is het zeer waarschijnlijk, dat dit ook te Rome zo gebeurde: de schrijver had zijn kategorische affirmatie wat moeten temperen. Nog andere vlekjes konden wij aanwijzen, maar dit zou ons te ver leiden. Ten opzichte van het 'Handboek der Geschiedenis' van Kard. De Jong en Dr R. Post bestaat het verschil hierin, dat de Nederlandse historici een studieboek, een naslagwerk geven, een geleerde en trouwens vlot geschreven uiteenzetting van alle grote problemen die de Kerkgeschiedenis raken: in dit genre is hun handboek o.i. het beste van wat in alle talen bestaat. De Kerkgeschiedenis der Zwitserse professoren is meer een verhaal van het concrete leven der Kerk in zijn verscheidene uitingen, waar de personen in levende lijve op ons afkomen en waar een tijd of een strijd schilderachtig zijn weergegeven. Dit boek is werkelijk een familieboek, een | |
[pagina 653]
| |
trouwe vriend, die elk gecultiveerd Katholiek in zijn bibliotheek zou moeten hebben. In zware uren als hij soms twijfelt aan den zin van het leven, of in stille ogenblikken 'als de ziele luistert', zal hij dezen vriend eens kunnen bevragen en beluisteren. En deze zal hem vertellen in woord en beeld, van sterke persoonlijkheden en heilige eenvoudige zielen, van harden strijd en heldenmoed; hij zal hem zeggen hoe heerlijk het is te behoren tot die grote, twintig eeuwen oude Kerk, die de stormen der tijden trotseert. M. Dierickx S.J. |
|