Streven. Jaargang 2
(1948-1949)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 647]
| |
De Weg naar de UniversiteitGa naar voetnoot1.Met een variant op de titel van een bekend boek van wijlen prof. van Ginneken hebben meerderen zich wel eens afgevraagd: zal ons voorbereidend hoger onderwijs nog ooit gezond worden? Een krachtig en overtuigend antwoord geeft het voor enige maanden verschenen boek van Dr Perquin 'De weg naar de Universiteit'. Dat 't met het voorbereidend hoger onderwijs in Nederland niet helemaal in orde is bleek overduidelijk, toen er na de bevrijding in 1945 onder aanvoering van den oud-minister G. Bolkestein een breed opgezette vernieuwingsactie werd begonnen, die algemene belangstelling wekte. Er is toen met nadruk op gewezen, dat de school te weinig had gedaan voor de vorming van geest en karakter, voor de ontwikkkeling van den mens en dat zij al te eenzijdig intellectualistisch was ingesteld. Maar ook in de laatste decennia vóór den oorlog gingen er herhaaldelijk stemmen op om te betogen, dat een herziening van ons voorbereidend hoger en middelbaar onderwijs noodzakelijk was. Nederlands eerste minister van onderwijs, Dr de Visser, liep reeds in 1920 met plannen rond tot wijziging van de bestaande wetgeving en sindsdien hebben bijna al zijn opvolgers getracht, maar zonder succes, een nieuwe wet tot stand te brengen. Ook tientallen pogingen van organisaties en particulieren om verbeteringen aan te brengen hebben schipbreuk geleden of slechts een onbeduidend resultaat geboekt. En wel beschouwd is die negatieve uitkomst nog niet eens zo heel verwonderlijk. Want 't ging meestal om bijkomstigheden en detailkwesties; 't was een opportunistisch gescharrel om wijzigingen in de school-programma's, een les meer van dit, een les minder van dat. Maar het schoolstelsel als zodanig - voor zover hier van een stelsel sprake kan zijn - werd niet aangepakt. Men zat en bleef aan de bestaande schema's vastgeroest; we zitten er nog aan vast, aan een stelsel, dat nauwelijks stelsel kan worden genoemd. Een stelsel immers, een systeem zegt doelbewustheid, eenheid van conceptie, hiërarchische ordening van de samenstellende delen. Maar welke is de hiërarchische ordening, de eenheid van conceptie van de H.B.S.? Wat is de H.B.S. eigenlijk? Wat wil ze? Ja, ze wil van alles. Was ze oorspronkelijk niet bestemd voor dat deel van de burgerij, dat naar algemene kennis streeft en zich voorbereidt voor de onderscheidene beroepen der nijvere maatschappij? Vandaar de vele vakken, die er worden onderwezen. Op een kwaden dag wilde ze ook nog de poorten der universiteit forceren. En 't is haar gelukt ook. Zo werd ze naast eindonderwijs, wat ze altijd geweest was, ook nog voorbereidend hoger onderwijs, al bleef ze zich middelbaar onderwijs noemen. Heeft ze bij die verheffing tenminste haar program radicaal herzien met 't oog op haar nieuwe taak? In genen dele: ze bleef wat ze was, een veelal op opportunistische gronden gevormde verzameling van vakken, of beter gezegd, een verzameling van vakschooltjes in één gebouw, zonder enige hiërarchische ordening. Want dat elke H.S.B. een direc- | |
[pagina 648]
| |
teur aan het hoofd heeft, geeft haar wel een administratieve eenheid, maar is evenmin een bewijs van interne en essentiële eenheid in het onderwijs als dat ze één dak boven het hoofd heeft, één centrale verwarming bezit en dat er eens in het jaar door de gezamenlijke leraren een rekensommetje wordt opgemaakt om aan de hand daarvan te beslissen of een leerling naar een hogere klas kan worden bevorderd. De H.S.B. werd dus sinds 1917 (wet Limburg) in feite voorbereidend hoger onderwijs. Nu voelde zich het van ouds bestaande V.H.O., het gymnasium, bedreigd. Het werd bevreesd voor de mededingster op den weg naar de universiteit, die o.a. het voordeel (?) had van slechts een vijfjarige cursus te zijn. De vrees is gewoonlijk een gevaarlijke raadgeefster. In plaats van overtuigd vast te houden aan zijn principieel standpunt liet het gymnasium zich verleiden tot een soort concurrentiestrijd. De bêta-afdeling onderging een sterke wijziging in H.B.S. richting. Dit was een fout, die zich vroeger of later moest wreken. Want hoe men 't ook bekijkt, en afgezien van enkele opportunistische voordelen, is het bêtaprogram, van principieel gymnasiaal standpunt beschouwd, een capitulatie, iets irrationeels en dus, sit venia verbo, een onding. Het is irrationeel aan gymnasiumleerlingen gedurende de eerste vier jaren volop Grieks en Latijn te geven en dan, juist wanneer zij in staat geacht worden om van al dien voorbereidenden arbeid de vruchten te gaan plukken door het lezen van een aantal Griekse en Latijnse auteurs, de logische lijn plotseling af te breken en hun aandacht voornamelijk te concentreren op wis-, natuur-, scheikunde, planten dierkunde. Wat de meeste leerlingen op de bêta-afdeling nog opsteken van de klassieke vorming is op verre na niet in overeenstemming met het werk van de voorafgaande jaren. Daar komt bij, dat voor den bêta-candidaat de mogelijkheden aan de universiteit veel talrijker zijn dan voor zijn alpha-collega, zodat steeds meer leerlingen en ouders aan de bêta-richting de voorkeur geven boven de volledige klassieke alpha-opleiding. Er is nog iets: onder invloed van het 'Germania docet' op de klassieke faculteiten onzer hogescholen is het aantal humanistisch gevormde en vormende leraren in de oude talen voortdurend achteruit gelopen om plaats te maken voor klassieke philologen. Het onderwijs heeft daaronder geleden. In plaats van geestesvormend is het teveel vakstudie geworden en begint te lijken op een soort van propaedeuse voor de academische klassieke faculteit. Dit was toch niet en mag ook niet zijn de bedoeling van het gymnasiaal onderwijs. Het heeft den schijn, dat zelfs een aantal leraren in de klassieke talen niet meer voldoende beseffen wat er van hen verwacht wordt, wanneer men spreekt van humanistische vorming. Het gymnasium zou nog meer in 't gedrang komen. Een nieuwe concurrent was komen opdagen op den weg naar de universiteit, ik bedoel het lyceum. Na de stichting van het eerste lyceum in den Haag (1909) scheen in de eerste jaren de lyceum-gedachte weinig vruchtbaar te zijn. Maar in de laatste 20 jaren heeft dit nieuwe instituut zich geweldig naar voren gedrongen en ten koste van het gymnasium een groot terrein veroverd. Het is nu het meest 'populaire schooltype' geworden. Het merkwaardige is echter, dat het lyceum helemaal geen nieuw, geen eigen schooltype is. Het is niets anders dan een samenvoeging van | |
[pagina 649]
| |
gymnasium en H.B.S. Het is ook geen organische eenheid geworden. En dat kon ook niet. Hoe zouden twee zo homogene schooltypen tot een levende eenheid kunnen samengroeien? Het lyceum is in de meeste gevallen een gewone H.B.S. met, na de tweede klas, een uitgroeisel, een in vier leerjaren gecomprimeerd gymnasium. Er bestaan wel enige variaties; er zijn lycea met Latijn in de onderbouw etc.; maar dat zijn kleine accidentele verschillen, die aan het lyceum geen eigen wezen konden geven: het bleef een uiterlijke samenvoeging van een H.B.S., met meestal een ongewijzigd H.B.S.-program en het gewone H.B.S.-eindexamen, en van een gymnasium met het gewone gymnasium-eindexamen maar met een verslechterd gymnasiumprogram; zodat niet de H.B.S. maar wel de gymnasiumopleiding er hier bekaaid is afgekomen. Ziedaar geschetst in grote trekken het stelsel van het voorbereidend hoger onderwijs in Nederland; een stelsel dat nauwelijks een stelsel kan worden genoemd. Het is dan ook allesbehalve fraai. Het geheel is zo verward, zo ondoordacht, dat wie 't goed meent met de Nederlandse cultuur en met de vorming van het opgroeiend geslacht haast wanhopig de verzuchting moet slaken: hoe kan ons voorbereidend hoger onderwijs nog ooit gezond worden! Het antwoord op die verzuchting geeft het boek van Dr Nic Perquin 'De Weg naar de Universiteit'. Het is een uitstekend boek, een levend, een boeiend en soms haast hartstochtelijk geschreven boek, een boek dat den eerlijken lezer dwingt tot bezinning omtrent het vraagstuk van ons V.H.O. en omtrent alle kwesties die daarmee samenhangen. Het breekt met alle klein en opportunistisch gescharrel. Het stelt heel het probleem onder het felle licht van de beginselen, die het V.H.O. moeten leiden. Het is geen eenzijdig boek, geen eenkennige verheerlijking van het gymnasium; het erkent de mogelijkheid om, onder principiële voorwaarden, de B afdeling van de H.B.S. tot waarlijk voorbereidend hoger onderwijs om te vormen. Dr Perquin gaat in den brede na welke eisen moeten gesteld worden, krachtens haar taak, aan de school voor geestesvorming, in tegenstelling met de middelbare en vakscholen, die geen voorbereiding zijn voor de universitaire studie. Hij leidt daaruit af hoe de school voor geestesvorming moet worden ingericht, welke vakken er wel en welke er niet thuis horen en in welken geest het onderwijs er dient gegeven te worden; voor welke leerlingen die school haar poorten mag openen en voor welke niet; hoe de resultaten dienen te worden gecomtroleerd; aan: welke eisen de leraren van het V.H.O. behoren te voldoen en welke houding de universiteit ten aanzien van de school voor geestesvorming zal moeten aannemen. Het is een boek, dat iedere leraar en iedereen die met het V.H.O. te maken heeft moet lezen, herlezen en overdenken. Men make zich hier niet van af met de gemakkelijke bewering, dat het wel weer zal gaan over het rijkelui-schooltje. Het gaat niet enkel over de gymnasium, het gaat minstens evenzeer over lyceum en H.B.S. en over de studie voor meisjes; het gaat over heel het voorbereidend hoger onderwijs, en daarom ook over het Nederlandse Hoger Onderwijs, over de toekomst van de Nederlandse wetenschap en nationale cultuur. Dr Perquin stelt een radicale wijziging van ons V.H.M.O. aan de orde. En inderdaad, geen detailgepruts maar enkel een | |
[pagina 650]
| |
radicale en principëele herziening kan ons redden uit het moeras. Wat baat het ons, tegen beter weten in, ons zelf nog langer wijs te willen maken, dat 't toch zo goed is. Ons onderwijs is niet gaaf en gezond. 'De toestand in het M.O. is chaotisch! Het ergste van alles is, dat men het niet meer ziet... Waar is nog mogelijkheid tot vorming in de edele zin des woords? Hier en daar werkt een begenadigd leraar en presteert voortreffelijk werk, maar overigens is het chaotische en onharmonische het kenmerk voor de doorsnee-middelbare school,' aldus schreef in dit tijdschrift (15 Juli 1945) een toekomstig minister van O.K. en W. En de chaos dreigt nog groter te worden en zal ook zeker groter worden als er niet radicaal wordt ingegrepen. Sinds jaar en dag bv. is er geroepen om concentratie en om vermindering van leervakken. Wat heeft het uitgehaald! We gaan rustig door met het geven van 6 à 7 lesuren per dag door 6 à 7 leraren, plus nog de vele huistaken. Hoe is dat pedagogisch en psychologisch te verantwoorden? En toch, hebben niet enige zeer geleerde heren, waaronder een hoogleraar, onlangs een adres aan den minister gezonden om te bevorderen, dat er op het gymnasium meer lessen in aardrijkskunde zouden gegeven worden. Heeft men indertijd niet geijverd voor de invoering van het vak wijsbegeerte en heeft men vorig jaar niet gevorderd, dat ook het vak muziek in het schoolprogram zou worden opgenomen! De weg naar de Universiteit ligt vol gaten, vol hinderpalen; 't is een totaal verouderde kronkelweg, hier en daar geheel vervaagd en onkenbaar geworden. De weg naar de universiteit moet geheel opnieuw worden gebaand. Het boek van Dr Perquin geeft voor het volbrengen van dat werk de beste op paedagogisch inzicht, op liefde voor de jeugd, op ervaring en traditie steunende wenken en beginselen, die culmineren in dit grote princiep: geen weetjes en geen veelweterij, maar soliede geestesvorming mag en moet de universiteit eisen van haar aanstaande alumni, wil zij haar hoge en verantwoordelijke opdracht in de Nederlandse samenleving blijven vervullen.
A.J. Wessels S.J. |
|