schiedenis van Christus, de Christus totus, waarop Augustinus zulk een grootse visie had. Maar als dat waar is, dan eindigt ons leven niet in de stip, maar mondt uit in het Rijk, dat de Zoon aan het eind der tijden glorievol aan de Vader zal overdragen.
Maar dan kan de mensengeschiedenis ook niet anders meer in haar kern weergegeven worden dan door de gedachte der 'twee steden', der 'twee standaarden', of hoe men dit reeds op meesterlijke wijze geformuleerd heeft; uiteindelijk: niet anders meer dan door de tegenstelling van genade en zonde.
U werpt hier op, dat U dit in Uw boeken niet anders gezien noch beschreven heeft. En werkelijk is er in Uw werk een groei naar dit allerlaatste, van waar uit al het andere pas verklaarbaar wordt. Dit is ook de rechtvaardiging van de beschrijving van het kwaad in katholieke literatuur.
Twee dingen zou ik - niet om scherp te slijpen, dit zij nogmaals opgemerkt, maar in dienst van de waarheid - naar voren willen brengen. Ten eerste: het onderscheid dat Steur maakt tussen goed en kwaad, en genade en zonde, is geen wezenlijk verschil. Het maakt de indruk of de genade pas begint, waar sprake is van de individuele mens. Hier mag ik even aanhalen Sint Paulus'kijk op de zaak, getekend in Romeinen 5: De zonde als macht, die heerst over de hele wereld en over alle mensen. Christus verlost eveneens heel de wereld en alle mensen. De wereld staat geheel in het teken van de zonde èn van de genade. Goed en kwaad hebben in wezen geen betekenis dan als zonde en genade. We doen onze eigen visie tekort, wanneer we de genade te veel zien in functie van de individuele mens. Ook hier is het de gemeenschap, het Lichaam, de totus Christus, met sterke invloed van alles op alles en van allen op allen. Dit werkt U uit in 'De duivelsche drie-eenheid', waar ook het transcendente karakter, vooral van de zonde, goed uitkomt.
De tweede opmerking gaat dieper en is de laatste consequentie van de eerste: deze betreft de onderlinge verhouding tussen genade en zonde. Uit Uw boeken krijg ik de indruk, door de sterke klemtoon op de vrijheid, alsof de mens voortdurend voor een alternatief staat: of zonde of genade. Waarmede de zonde iets wordt, dat buiten de invloedssfeer van de genade is gebracht.
Voor zover ik het zie is echter alle kwaad, dus ook elke zonde, in princiep, fundamenteel, of hoe men het noemen wil, maar in ieder geval heel reëel overwonnen door de genade. Zodat de genade primair is en Rondet bv. kan zeggen: Tout est grâce, mais pas tout à la même manière. Dit weer niet individueel gezien, maar in het geheel van ruimte en tijd. Ongetwijfeld heeft U dit willen aantonen bv. in de figuur van Christine, die voor Dors heel sprekend een genade is, evenals de abbé en op niet minder uitgesproken wijze Raye bouck. Toch zou ik dit element nog sterker uitgewerkt willen zien, meer in de dingen zelf. Ik geloof, dat als U deze kant van de zaak nog duidelijker naar voren brengt, U dichter is bij een volledig katholieke uitbeelding van het leven der mensengemeenschap.
Anders gezegd: even goed als het kwaad een realiteit is, die boven de menselijke individuele vrijheid uitgaat, en die dus in de mens aanwezig is ook al kiest hij het niet uitdrukkelijk, - even goed en nog eerder is de genade een werkelijkheid die aanwezig îs en niet pas aanwezig komt door de vrije keuze van