Streven. Jaargang 2
(1948-1949)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 639]
| |
Renaissance in Europa, de veelvuldigheid van paganistische tendenzen op een min of meer willekeurige, door politieke en economische nood opportuun bepaalde wijze tot actualiteit zijn gebracht. Mussolini die de Staat almachtig maakte was als daadmens die ideeën van anderen concretiseerde niet minder heiden dan Gentile, en de laatste niet minder heiden dan Hegel, die de absurditeit in het Europees denken inaugureerden en voortzetten, welke absurditeit van katheder tot katheder gedragen eenmaal op monsterachtige wijze tot historische zichtbaarheid zou worden gebracht. De wetenschap die op de meest directe wijze invloed uitoefent op het leven van alle mensen is de wijsbegeerte, en van geen enkele wetenschap zijn de mensen zich de invloed juist minder bewust dan van de wetenschap van het denken. Het leven van een Kolchozen-boer uit de Oekraïne of van een fabrieksarbeider uit Detroit wordt onder vele andere factoren voornamelijk bepaald door de wijsbegeerte. Aan de millioenen grote, kleine en minuscule maatregelen die op politiek, cultureel, economisch of sociaal gebied worden getroffen, liggen wereldbeschouwingen ten grondslag en deze wereldbeschouwingen worden, misschien in fijner, in aristocratischer vormen geschapen door de philosofen. Niet de laboratoria, maar de studeerkamers der philosofen zijn ten laatste beslissend voor het lot dezer wereld, voorzover dat van stervelingen afhankelijk is. Zelfs de onvergankelijke en boven alle aardse verwarringen uitgaande eeuwige waarden, ons in geopenbaarde religie gegeven, worden in staat en maatschappij geactualiseerd naar de mate van de redelijkheid en van de waarheidslievendheid die in bepaalde kulturen aanwezig zijn. In zeer beslissende perioden der geschiedenis is de katholieke activiteit soms geparalyseerd door de besmetting met wijsgerige systemen waarvan de onverenigbaarheid met de waarheden door God geopenbaard, niet door allen of niet tijdig genoeg door enkelen werd onderkend. En zoals de eerste hoofdstukken van Genesis geen palaeontologische of geologische synopsis vormen, zo zijn de Decaloog en de Bergrede geen exacte handleidingen voor de veelvuldige politieke en sociale structuren die in de tijd mogelijk zijn. Zij normeren slechts het zedelijk handelen van het individu voor alle tijden en in alle staatkundige en maatschappelijke structuren, waarvoor redelijke Staats- en Maatschappijleer verantwoordelijk is. Zoals de wijsbegeerte in alle mensen een zekere logica (vulgaris) en de evidentie van bepaalde beginselen (identiteit, causaliteit) vooronderstelt, zo veronderstelt iedere kultuur een bepaalde mate van algemene redelijkheid. Aanslagen op de redelijkheid en de waarheidslievendheid zijn misdaden tegen de menselijkheid en tegen de primaire grondslagen der algemene orde. Als erfstuk van de positivistische en materialistische 19e eeuw bezit de moderne mens de overtuiging dat ideeën de onpraktische en onschadelijke luxe van een kultuur zijn, zonder te begrijpen dat deze overtuiging zelf de algemene heerschappij van een idee veronderstelt. Het is echter de moderne mens in het geheel niet bekend, dat hij leeft in de laatste fase van het tijdvak der historie dat in zekere zin het 'philosofische' zou kunnen genoemd worden. De Middeleeuwen staan in hun hoogtepunt in het licht der theologie. De grote kultuurscheppingen | |
[pagina 640]
| |
van die tijden: Kathedraal, Divina Commedia en de grote politieke scheppingen: Rijksidee, Kruistochten zijn zonder de funderende theologische maximen niet te begrijpen. In deze religieuze, geestelijke ruimte heeft de wijsbegeerte haar wezenlijke vrijheid en organische plaats kunnen veroveren. Eerst na de Renaissance en konsequent en totaal na Kant begint het primaat van het menselijk denken met ontkenning der Openbaring zelf de pseudo-religieuze, de pseudo-theologische wortel van onze moderne kultuur te worden. Wanneer de Westerse mens na de barbaarse politieke realisatie's van pantheistische philosophemen de bronnen van eigen, traditionele humanistische kultuur ziet in het philosophentijdvak van Hellas bekorende historie, dan moge de Westerse mens bedenken dat ook de grote scheppingen der Helleense kultuur alleen in het licht van de religie, in de sporen nagelaten door de Oer-Openbaring, kunnen verklaard worden. De thema's van de verhouding tussen God en mens, van Goddelijk bestier en menselijke hybris, van liefde en haat liggen niet alleen ten grondslag aan de geweldige dramatiek, aan de bloeiende sculptuur, maar in de natuurlijk-mystieke sfeer van het Orphisme aan de grote wijsgerige visioenen van Plato. Het is de breuk met de religie, het opgaan in de ratio alleen, die als sofisme het verval der Attische kultuur inzet. De misdaden tegen de redelijkheid en de waarheidslievendheid door geperverteerd denken, door de duistere inspiratie der superbia bedreven, worden tot op dit uur coram publico aangewezen en geestelijk berecht door de Kerk. Het is de Kerk die de haar gegeven schat van Waarheid verdedigt tegen de onwaarheid, maar niet met de apodiktische paradoxen van de moderne mode-filosoof maar met de diepte en de omvang van een bewijsvoering, met de psychologische fijngevoeligheid, met het historische begrip, met het onderscheid tussen mens en systeem en met de bezorgde, universele liefde die deze Kerk krachtens haar wezen en door haar functie als draagster van tweeduizend jaren Europees-Helleense traditie bezit. Tegenover de immense gevaren die het moderne, goddeloze denken in potentie voor deze en de komende generatie bereidt, moge de doordringende, actuele verhouding van het woord der Kerk tegenover het woord der wereld, van de afweer der Kerk tegen de aanslagen op de redelijkheid voor de katholieke redenaars en publicisten hun taak bepalen in een waarachtige 'Actio Catholica'. En in de vele vormen van geestelijke samenwerking waartoe de volken in het besef der wereldgemeenschap nu reeds organisatorisch komen, dient er plaats te zijn voor het lichaam, dat zich bezig houdt met het waarnemen van alles wat er op het immense gebied van de geestelijke voorlichting gebeurt, opdat aanslagen tegen de redelijkheid worden voorkomen, voordat de onredelijkheid, d.i. de on-menselijkheid, alle humanisme heeft vernietigd. Deze verantwoordelijkheid zal de menselijke universitas eerst dan efficient kunnen aanvaarden, wanneer zij aan de Kerken de conveniërende plaats heeft gegeven, die deze Heilsinstituten zuiver menselijk en historisch-traditioneel gezien toekomen. En onder de Kerken vraagt de Kerk van Rome krachtens de Goddelijke uitdrukkelijkheid van haar eenheid, van haar traditionaliteit, haar heiligheid en haar universaliteit, een eigen en bijzondere plaats, die | |
[pagina 641]
| |
mede door haar bizondere, internationaal-juridische situatie is bepaald. 'Wir deutsche Sozialisten sind stolz darauf, dass wir abstammen, nicht nur von Saint-Simon, Fourier und Owen, sondern auch von Kant, Fichte und Hegel.' Het woord van Engels is veelzeggend in het dreigend gezicht van deze tijd. En niemand weet of de barbaarse voltrekkers van een toekomstige politiek en maatschappelijke mythe, zich niet zullen beroepen op 'L'être et le néant' van Sartre of de blasfemische visie's van den pseudo-philosoof Vestdijk op 'De Toekomst der Religie'. In pan-sociologisme en pan-psychologisme naderen Russische en Angelsaksische wetenschap elkaar op de meest verontrustende wijze. En daarin liggen tendenzen geborgen die een nieuwe kultuur, een kultuur van theologisch primaat, als aanslagen tegen de redelijkheid niet alleen zal aanwijzen, maar zonder vrees voor een telkens opduikende Giordano Bruno-kultus ook zonder de strafrechtelijke radicaliteit van het verleden, zal weten af te weren. En wanneer deze theologische kultuur niet komt, is het Avondland ook zonder Spengler en Toynbee verloren.
C. Thoen |
|