| |
| |
| |
'Verklaring van de Rechten van den Mens'
Bron van internationaal recht
door Prof. Dr A. Darquennes S.J.
TOEN op 26 Juni 1945 door de Verenigde Naties het handvest van San Francisco werd ondertekend, wilden hare vertegenwoordigers, - en meer in het bijzonder Roosevelt, Churchill en Stalin, - op de eerste plaats de komende geslachten vrijwaren tegen den oorlogsgesel, die tot tweemaal toe in eenzelfde mensenleeftijd onzegbaar leed over geheel de wereld had gebracht. Indien het mogelijk was moest zelfs de eventualiteit van een nieuwen strijd weggecijferd worden, want het onschuldig gevloeide bloed van miljoenen mensen zou vóór alles de vrucht van een blijvende vrede moeten afwerpen.
Een der voornaamste middelen, welke de Verenigde Naties daartoe aan de hand wilden doen, was de erkenning van de fundamentele en onvervreemdbare rechten van den mens; de erkenning ook van de waarde van het menselijk wezen, van de gelijke rechten van man en vrouw, en van de gelijkberechtigdheid van kleine en grotere volkeren. Maar zij ontveinsden zich niet, ja, ze bevestigden met nadruk, dat zo iets niet mogelijk was in alle landen van de wereld, tenzij bepaalde voorwaarden werden vervuld, o.a. rechtvaardigheid en eerbied voor de verplichtingen, welke voortvloeien uit verdragen en andere bronnen van internationaal recht, en ook verdraagzaamheid om den internationalen vrede te handhaven. Daarom werd in het Charter, dat 111 artikelen bevat verdeeld over 19 hoofdstukken, de Economische en Sociale Raad ingesteld, die door de Organisatie van de Verenigde Naties onder meer met de taak belast werd de rechten van den mens te omschrijven.
'Ten einde solidariteit en welvaart te verkrijgen, zegt artikel 55, welke noodzakelijk zijn om vredelievende en vriendschappelijke betrekkingen tussen de landen te bewaren, gegrondvest op den eerbied voor de beginselen van gelijke rechten en van zelfbeschikking der volkeren, zullen de Verenigde Naties:
1) een hoger levenspeil bevorderen en alle oorzaken van werkeloosheid verwijderen en tevens de voorwaarden van socialen en economischen vooruitgang en ontwikkeling steunen;
| |
| |
2) de oplossing in de hand werken van internationale, economische, sociale, hygiënische en aanverwante vraagstukken, en een internationale samenwerking op het gebied van cultuur en van opvoeding steunen;
3) den algemenen eerbied bevorderen voor de inachtneming van de rechten van den mens en de grondvrijheden van eenieder, zonder uitzondering en zonder onderscheid van ras, taal en godsdienst.'
De Economische en Sociale Raad van de Organisatie der Verenigde Naties koos een speciale Commissie, die de opdracht kreeg een project samen te stellen van de 'Verklaring van de rechten van den mens'; daarnaast zou de Commissie een project van een conventie of pact over die Rechten uitwerken, - pact dat door alle landen van de Organisatie zou aanvaard worden en opgenomen in de eigen wetgeving. Buiten die twee projecten moest door diezelfde commissie ook nog een uitvoeringsprocedure worden opgesteld. Deze commissie bestond uit 18 leden en koos Mevrouw Eleanora Roosevelt tot voorzitster; zij vergaderde in 1946 te New-York, in 1947 te Genève, in 1948 te Parijs. Op 18 Juni 1948 kon zij eindelijk een afgewerkt project voorleggen van de 'Verklaring van de rechten van den mens'. Het bestond uit een voorrede en 28 artikelen. Maar tot het project van een pact of conventie en tot de uitvoeringsprocedure was en is zij nog niet gekomen.
Artikel na artikel werd het project besproken, geamendeerd en goedgekeurd in de speciale commissie van den Economischen en Socialen Raad van de U.N.O. om daarna ter bespreking en goedkeuring voorgelegd te worden aan de Algemene Vergadering van de U.N.O., in December 1948 te Parijs. En na lange en epische discussies heeft de Algemene Vergadering in een nachtelijke zitting het project aangenomen met 48 stemmen en 8 onthoudingen, namelijk van Rusland en de landen van het Russisch Blok, Zuid-Afrika en Arabië.
Het was voorwaar geen gemakkelijke taak voor de Commissie om tot een aanvaardbaren tekst te komen en Mevrouw Roosevelt verklaarde onbewimpeld: 'Het document dat wij overhandigen is onvolledig, omdat het ook een overeenkomst (pact, conventie) zou moeten omvatten, waardoor het een juridische waarde zou krijgen en een voorstel over de uitvoering en de methode van toepassing. Het zou dus kunnen gebeuren dat onze Verklaring slechts een zoete hoop voor de toekomst van onze plannen zal zijn, aangezien zij alleen op een zedelijke macht kan steunen.' Mevrouw Roosevelt en de andere commissieleden waren ontgoocheld omdat het werk onvolledig moest blijven. 'Ons werk is nochtans nuttig, voegde zij er aan toe, want het is niet uitgesloten dat in de volgende Algemene Vergadering van de Organisatie der Verenigde Naties, alle landen der wereld deze verklaring zullen onderzoeken en dat zij aldus aan de besluiten van
| |
| |
deze Commissie over de rechten van den mens, in 1949 een meer definitief karakter zullen geven'.
'De rechten van den mens' en 'de grondvrijheden van den mens' zijn uitdrukkingen die herhaaldelijk terugkomen in het Handvest van San Francisco: in het Voorwoord, in de artikelen 1, 13, 55, 62, 68, en 76 wordt steeds gesproken van 'human rights', 'fundamental freedoms'. Maar nergens kan men vinden wat men er concreet onder moet verstaan. Nergens in het Charter der Verenigde Naties zal men klaar omlijnd beschreven zien, welke rechten de mens zeker bezit en altijd hebben zal, en welke zijn principiële vrijheden zijn. Misschien werd deze omschrijving met opzet nagelaten om toch tot een akkoord te komen, op grond van algemene, alles en nietszeggende formules. Wij moeten derhalve het project van de Verklaring van 's mensen rechten nader onderzoeken om te weten welke betekenis dient gehecht te worden aan woorden als 'waarde' en 'waardigheid' van een menselijken persoon.
* * *
Vooraf willen wij opmerken dat het probleem van de rechten van den mens niet door de Verenigde Naties, en zelfs niet door de Franse Omwenteling voor het eerst naar voren werd gebracht. In het wekelijks bulletin van de Verenigde Naties kan men lezen dat meer dan drie en twintig eeuwen geleden een Chinees wijsgeer, Mencius, discipel van Tsé-sé, kleinzoon van Confucius, een werk schreef dat in China als klassiek staat aangeschreven. Hij leerde daarin, dat het individu in den staat het belangrijkst is; daarna komen de instellingen en overeenkomsten en op de laatste plaats de persoon van den vorst. 'Deze leer was diep doorgedrongen in alle rangen en standen van het Chinese volk en menige opstand tegen de prinsen vond daarin zijn uiteindelijke verklaring'.
In de derde eeuw voor Christus vaardigde één der machtigste keizers van Indië, Açoka, een edict uit waarin hij aan al zijn onderhorigen de vrijheid van godsdienst waarborgde. Hij regeerde van 273 tot 332 v. C., bevoordeelde het Boedhisme, maar eiste voor zijn uitgestrekt land, dat tot in Afghanistan reikte, een tot dan toe ongehoorde verdraagzaamheid op voor alle erediensten. Ook bij de Grieken werd meer dan eens een lans gebroken voor de gelijke rechten van den mens. Zo spreekt de vader der geschiedschrijving Herodotus (± 484-425 v. C.) over de isonomia, gelijkheid van de burgers voor de wet; over de isotimia, gelijkheid van het recht op achting en waardering van eenieder; over de isogoria, vrijheid van het woord: en die drie rechten noemt hij de fundamentele kenmerken van
| |
| |
den Grieksen staat. Wanneer wij het Romeins recht ook maar oppervlakkig onderzoeken, valt al aanstonds op dat de Oude Romeinen de persoonlijke vrijheid en de onschendbaarheid van de woning als onaanvechtbare rechten opeisten. Het is ook een feit dat bij de Mohamedanen het recht van den Islam grondverplichtingen oplegt: onder meer de bescherming tegen de onveiligheid, tegen den laster, tegen de partijdigheid der rechters en tegen de onrechtvaardigheid.
Maar kort en bondig klinkt boven alles de stem van den God-mens, den groten Hernieuwer van alle tijden, den Enigen adequaten leider van alle volkeren, den enigen volmaakten mens, maar vooralsnog den groten onbekende: 'Geef aan den keizer wat den keizer toekomt en aan God wat God toekomt.'
Onder den niet te dammen drang van het politiek zelfbewustzijn kwamen de rechten van den mens al meer en meer naar voren om als grondslag te dienen van de nationale wetgevingen. Wij noemen hier slechts in het voorbijgaan de 'Habeas corpusact' in Engeland van 1679, waardoor aan de inwoners van het koninkrijk het recht werd toegekend dat een in hechtenis genomen persoon binnen vier en twintig uur voor zijn bevoegden rechter moest staan of vrijgelaten worden. Enkele jaren later, eveneens in Engeland, 'The Bill of rights' van 1689, een synthese van grondvrijheden en rechten, uitgevaardigd op het ogenblik dat aan Willem van Oranje de kroon werd aangeboden.
Ook in de Nieuwe Wereld is die strijd voor de rechten van den mens op een of andere wijze doorgedrongen. Toen in 1776 de Verenigde Staten van Amerika hun onafhankelijkheid afkondigden, vaardigde het Congres een Verklaring uit waarin wij lezen: 'Wij beschouwen het als een op zich zelf evidente waarheid, dat de mensen in gelijkheid geboren worden; dat hun Schepper hen heeft begiftigd met zekere onvervreemdbare rechten, waaronder het recht op het leven, de vrijheid, het zoeken naar het geluk; dat de menselijke regeringen ingesteld zijn om die rechten te waarborgen...' In 1787 werden de eerste tien verbeteringen en aanpassingen aan de Gondwet van de Verenigde Staten van Amerika aangebracht, onder den naam van 'Bill of rights', en duidelijk worden eens te meer de fundamentele rechten van den mens aangegeven: 'Het Congres zal geen staatsgodsdienst kunnen oprichten, noch de vrije uitoefening van een godsdienst kunnen verbieden, noch de vrijheid van de pers en van het woord beteugelen, noch het recht van het volk om in vrede te vergaderen. Worden eveneens verzekerd de rechten van woningonschendbaarheid en onpartijdige rechtspraak.' Daarin dan ook is het ontstaan te zoeken van de wereldfaam der Verenigde Staten van Amerika als ideaal land van vrijheid en recht.
Met de Franse Omwenteling, in 1789, komt voor het eerst in een officieel
| |
| |
document de benaming voor: 'Déclaration des droits de l'homme et du citoyen', 'Verklaring van de rechten van den mens en van den burger', die de inleiding vormt van de grondwet van 1791: vrijheid van godsdienst en drukpers, bescherming tegen iedere retroactieve wet, onschendbaarheid van den eigendom, vrijheid van vereniging en van vergadering worden er als even zoveel onbetwistbare rechten erkend en 'Liberté - Egalité - Fraternité', 'Vrijheid - Gelijkheid - Broederschap' zijn als de onschendbare slogans die de synthese uitdrukken van al die rechten.
Verder nog reikte de gedachte van 's mensen rechten. Op 5 December 1936 keurde het Congres der Sovjetrepublieken de grondwet van de U.R.S.S. goed en V. Molotov stelde op 1 Februari 1944 enkele veranderingen voor. Ook daar worden in het tiende hoofdstuk de grondvrijheden en de plichten van den burger aangegeven: 'De burgers van de Sovjetrepublieken hebben recht op arbeid, d.w.z. het recht om een gewaarborgde bezigheid te krijgen met vergoeding voor het werk volgens zijn kwantiteit en kwaliteit. - De burgers van de U.R.S.S. hebben recht op rust; zij hebben het recht om verzekerd te worden voor hun ouden dag en ook voor het geval van ziekte en werkeloosheid; zij hebben het recht op onderricht. - Mannen en vrouwen hebben dezelfde rechten in alle domeinen. - Art. 124: Om aan de burgers de gewetensvrijheid te verzekeren is de Kerk in de U.R.S.S. gescheiden van den Staat en de school van de Kerk. De vrijheid van godsdienstige gebruiken en de vrijheid van de antigodsdienstige propaganda worden erkend bij alle burgers. - De persoonlijke onschendbaarheid wordt aan alle burgers van Sovjetrusland gewaarborgd, enz.'
Wie zal betwisten dat zulke verklaringen aantrekkelijk schijnen? Maar wat baat het al, indien de werkelijkheid geheel anders is. Woorden zijn geen oorden, zegt het Vlaamse spreekwoord. Ook op internationaal gebied werd heel wat in het werk gesteld om aan de Verklaring van 's mensen rechten een duidelijke omschrijving te geven. In 1929 werd de juridische grondslag gelegd voor de werkzaamheden van het Internationale Rode-Kruis door de conventie van Genève die bepaalde hoe de gekwetsten op het slagveld moesten verzorgd worden. Enkele jaren later, in 1934, werd een eerste poging gedaan in de richting van een internationale Verklaring van de rechten van den mens, toen gehandeld werd over de van hun vrijheid beroofde personen. Maar de doorslag werd gegeven in 1945 te Mexico, door de Interamerikaanse Conferentie voor Oorlogs- en Vredesvraagstukken. De Conferentie vroeg in haar eindconclusies een beslissing aangaande de internationale bescherming van de essentiële rechten van den mens en drong er op aan dat een project van Verklaring zou uitgewerkt worden. Dit is geschied en het project omvatte 21 artikelen. Ondermeer worden als rechten opgeëist: het recht op het leven, op de persoonlijkheid, op vrijheid, op
| |
| |
vereniging, op den burgerlijken stand, op onpartijdige rechtspraak, op arbeid en op rust, op maatschappelijke zekerheid, op opvoeding, op gelijkheid voor de wet, en zo meer. Maar verder dan de beide Amerika's reikte deze Verklaring niet. Daarna heeft dan de Organisatie van de Verenigde Naties de zware taak op zich genomen om zo mogelijk voor alle landen een Verklaring van de rechten en grondvrijheden van den mens vast te leggen.
Zwaar was die taak inderdaad! De moeilijkheid zal nog duidelijker blijken wanneer wij bedenken dat een Verklaring van de rechten van den mens voor alle landen niet enkel mag steunen op waarden en ideologische beginselen, welke slechts in één of ander land worden aanvaard. En het is toch ontegensprekelijk waar dat in sommige landen, - laten wij enkel de Vijf Groten noemen, - contradictorische gedachtenstromingen de leiding geven. Om aanvaard te worden zal de Verklaring derhalve algemeen en vaag genoeg moeten zijn om aan de eisen van alle volkeren te voldoen en zal zij een beroep moeten doen op ten minste één sociale leerstelling die door allen wordt gehuldigd. Nog een ander niet minder te onderschatten moeilijkheid ligt in het feit dat een dergelijke Verklaring van 's mensen rechten altijd zal staan in functie van het maatschappelijk en zedelijk bewustzijn en van het beschavingspeil van een gegeven tijdperk in de geschiedenis. Zij zal dus nooit exhaustief kunnen zijn, maar essentieel aan verandering en vernieuwing onderworpen blijven.
Verder mag men ook niet uit het oog verliezen dat een Verklaring van 's mensen rechten niet mogelijk is, tenzij terzelfdertijd onderzocht worden de natuur van den mens en de beschavingsvormen waarin hij leeft. Want een mens staat nooit alleen; er zijn andere mensen naast hem en er is de gemeenschap, de maatschappij, de staat, die ook hun rechten laten gelden. De rechten van den enkeling en die van den Staat zijn niet te scheiden. Maar voor alles toch moet de volstrekte waarde van den menselijken persoon bevestigd worden, welke nooit als louter middel voor een tijdelijk, al is het dan zeer hoogstaand doel mag aangewend worden.
Kortom het is een werk van ongehoorde durf, dat onder de leiding van Mevrouw Eleanora Roosevelt werd aangepakt en tot een beginresultaat werd doorgezet.
In den voorgelegden tekst zouden wij drie delen kunnen onderscheiden: de politieke rechten van den mens: namelijk, recht op leven, op vrijheid, op persoonlijke veiligheid, verbod van slavernij; bescherming tegen iedere onmenselijke of wrede behandeling; recht op erkenning van de juridische persoonlijkheid; recht op bescherming tegen iedere niet gerechtvaardigde inmenging in het privéleven van den enkeling en van zijn gezin; recht op bescherming tegen de schending van de woning en van het briefgeheim;
| |
| |
recht op nationaliteit; recht op vrijheid van vergadering en van vereniging, en dergelijke meer. In een tweede deel komen de economische en sociale rechten: recht op arbeid en op rust; op sociale verzekering, op eigendom, voeding, kleding, geneeskundige verzorging; recht op een voldoende levenspeil voor het behoud van welvaart en gezondheid; recht op ontspanning; op het stichten van een gezin, op de vrije meningsuiting en op godsdienstvrijheid.
Buiten deze als het ware grondwettelijke artikelen zijn er dan een viertal, die een derde deel uitmaken en meer de modaliteiten van sommige rechten vastleggen. Zo bevestigen de artikelen twee en zes de gelijkheid van alle mensen voor die rechten; artikel zeven en twintig bevat een beperking die nodig is, omdat de mens staat tegenover andere mensen, welke dezelfde rechten hebben: 'de enkeling heeft plichten tegenover de gemeenschap die hem in staat stelt zijn persoonlijkheid vrij te ontwikkelen. In de uitoefening van zijn rechten is ieder aan de nodige beperkingen onderworpen voor zover hij namelijk rekening moet houden met de rechten van anderen en aan de eisen van de moraal, de openbare orde en het algemeen welzijn in een democratische maatschappij moet voldoen.' In artikel zes en twintig wordt voorgesteld dat men die rechten niet alleen zal bezitten, maar dat men er ook gebruik zal mogen van maken bij een juiste ordening op nationaal en internationaal gebied. Al die artikelen zijn als het ware omkranst met het eerste en het laatste artikel. Het eerste waarin de gelijkheid en de broederschap van alle mensen als bron van alle rechten worden aangegeven, en het laatste dat bepaalt hoe door de Verklaring geen enkel recht wordt geschonken aan personen of staten, die de voorgestane rechten willen te niet doen. 'Alle mensen worden vrij geboren, gelijk in waardigheid en in rechten. Zij zijn van nature met verstand en bewustzijn begaafd en zij moeten zich tegenover elkander in een geest van broederlijkheid gedragen.'
Wanneer wij van wat naderbij den tekst van die Verklaring onderzoeken, valt ons al dadelijk op dat nooit expliciet op God of op de goddelijke Voorzienigheid wordt gezinspeeld. En dit moet enigszins verwonderen! De katholieke leden van de commissie mag hier geen blaam treffen. Integendeel. In December 1947, te Genève, drong de onvermoeibare afgevaardigde van de Libanon, Dr Ch. Malik, die orthodox is, er met aandrang op aan, dat men het woord 'God' zou inlassen in den tekst van artikel 14 over het gezin. Samen met Pater Killion, afgevaardigde van den Heiligen Stoel, door den 'Nuntius' van Zwitserland daartoe aangewezen, en met Mejuffrouw Romer, die de Internationale Vrouwenverenigingen en de Internationale katholieke Vereniging voor Sociale Zaken vertegenwoordigde, stelde hij een tekst op, waarin God werd aangegeven als de oorsprong van
| |
| |
de onvervreemdbare rechten van het gezin. En toen de gelegenheid zich aanbood, legde hij als voorzitter van den Economischen en Socialen Raad van de Organisatie der Verenigde Naties, den tekst voor aan de Commissie, belast met het opstellen van het project, onder voorzitterschap van Mevrouw Roosevelt. Maar de Russische vertegenwoordiger, de Heer Bogomolov ging daartegen heftig te keer. Niet alleen weigerde hij het inlassen van den naam van God in den tekst, en dat namens al degenen die niet in God geloven, maar hij viel ook hevig en lang de gedachten aan, die ten grondslag liggen aan de rechten van het gezin, zoals zij waren uitgedrukt, omdat men in Rusland daar andere ideeën over heeft! Toen kwam de afgevaardigde van Uruguay tussen beide en stelde voor God niet te noemen, omdat de tekst van de Verklaring een politieke en juridische bedoeling heeft en bepaalde staten, waar er scheiding heerst tussen Kerk en Staat, het opnemen van een godsdienstige beschouwing niet zouden kunnen dulden. De erkenning van God werd verworpen.
In die vergaderingen waren ook tegenwoordig de Heer Fernand Dehousse, professor aan de Luikse Universiteit, lid van de Socialistische Partij, afgevaardigde van de Belgische regering en de Heer van Istendael, die de Christelijke Syndicaten van België vertegenwoordigde.
Later zal de kwestie van het opnemen van den naam van God nog eens opgeworpen worden, onder meer op voorstel van Pater Beaufort, O.F.M., professor aan de Nijmeegse Hogeschool en lid van de Nederlandse Tweede Kamer: maar 't zal niet baten. Is het niet een reeds op zich zelf betreurenswaardig feit dat aan de 330 millioen katholieken van de wereld niet méér gelegenheid wordt geboden om in bepalingen van een draagwijdte, als die van een Verklaring van 's mensen rechten en grondvrijheden, hun eensgezinde opvatting te laten gelden?
Het gaat er trouwens dikwijls om beginselen, waaraan van katholieke zijde niet mag en niet kan getornd worden. Hoe zou, enerzijds alleen op grond van menselijke, natuurlijke beschouwingen en, van de aan de feitelijkheden inherente ongelijkheid van de leden der maatschappij, de verhouding van een vredevol elkaar steunen en begrijpen tot stand kunnen komen, indien er niet een énige absolute waarde als houvast wordt aangegeven? En wat kan er absoluut zijn buiten God? Leert de recente geschiedenis ons niet dat er soms volstrekte waarde gehecht wordt aan natie, volk, ras, staat en dat het individu dan als zodanig ondergeschikt blijft? Wat kunnen in een dergelijk geval de mooiste Verklaringen van de rechten en de grondvrijheden van den mens anders zijn dan een bemanteling der boosheid? Men heeft het trouwens al te duidelijk kunnen aanvoelen, toen aan het opstellen van artikel drie werd gewerkt. 'Ieder individu heeft recht op het leven, op de vrijheid, op persoonlijke veiligheid.' Aldus het artikel.
| |
| |
Reeds voor de Vergadering te Genève in 1947 had de afgevaardigde van den Libanon, in een voorbereidende bijeenkomst in Amerika, een amendement voorgesteld; hij wilde in dit artikel ook het leven van de kinderen beschermen, door het bijvoegen van de woorden: 'van af hun ontvangenis'. Indien dit amendement werd aangenomen, dan zou de vruchtafdrijving door de Internationale Verklaring van 's mensen rechten bestempeld worden als een misdrijf tegen het recht op het leven van elk individu. Nu zou men kunnen denken dat de oppositie kwam vanwege den Russischen afgevaardigde Bogomolov of van zijn volgelingen! Helemaal niet. De Engelse Lord Dukestone nam het zwaard op tegen dit amendement en hij werd gesteund door de afgevaardigden van de regeringen van Australië en België. Op welke argumenten steunde Lord Dukestone, om zijn houding te rechtvaardigen? Alleen hierop: de vruchtafdrijving is onder sommige voorwaarden, welke zeker geen voorwaarden zijn genomen uit de natuurwet, in vele landen der wereld, Engeland en vele staten van de Amerikaanse Unie niet verboden en wettelijk aanvaard. Ook de Libanese afgevaardigde, die orthodox is, zoals reeds gezegd, zag van zijn eis af en liet de katholieken, Pater Killion en Mej. Romer, alleen, omdat, zo zeide hij, een dergelijk amendement inderdaad de hoop zou doen verminderen dat alle naties de Verklaring zouden aanvaarden in haar geheel. De twee katholieken, die tegenwoordig waren, hebben met al de kracht waartoe zij in staat waren, hun argumenten laten gelden: 't was nutteloos. En toen de afgevaardigde van Chili, die ook katholiek is, en als dokter in de geneeskunde in deze zaak misschien meer recht van spreken had, veel later ter vergadering kwam, ontstond er nog een heftige woordenwisseling van hem met Lord Dukestone; maar het was te laat en van het amendement was er geen sprake meer. Dit moge aantonen tot welk een graad van betrekkelijke waarde sommige der opgenoemde rechten worden herleid,
wanneer de enig absolute grondslag van al het bestaande doodgezwegen wordt.
Anderzijds wordt er op aangedrongen dat de Katholieken meer positieve bereidheid zouden tonen om de Verklaring te aanvaarden, of althans dat zij meer overtuigd zouden zijn van de oprechte bedoelingen dergenen die haar opstellen. Zo verklaarde onlangs nog Mgr. O'Brien, hulpbisschop van Sydney en geestelijk adviseur van de Australische afvaardiging bij de U.N.O., oud-student van de Universiteit van Leuven: 'Als bisschop zou ik zeker verkozen hebben, dat in de Verklaring van de rechten van den mens, het grondbeginsel van de christelijke levensopvatting, namelijk het gebod van de liefde, uitdrukkelijk zou neergeschreven worden. Maar men moet toch begrijpen dat het moeilijk is een Verklaring op te stellen, waarin voldoening zou gegeven worden, aan de zo uiteenlopende wijsgerige opvattingen van 58 naties! Indien de opsomming van de rechten van den mens
| |
| |
niet zo volledig is als wij het zouden wensen, zij kan toch, gelijk ze voor ons ligt, iedereen voldoening schenken. Trouwens de Verklaring van 's mensen rechten is nog niet een Conventie, een pact. Zonder twijfel leggen al degenen die aan het opstellen der Verklaring meewerken een grote rechtzinnigheid aan den dag en de katholieken zouden daartegenover een positiever houding moeten aannemen.'
Wij willen eveneens het voorbeeld aanhalen van een der laatst aangenomen artikelen in de Sociale Commissie van de Algemene Vergadering van de U.N.O. Op 18 November 1948 werd artikel 22 (dat in de definitieve tekst artikel 25 geworden is), met 40 stemmen en 2 onthoudingen goedgekeurd. Ziehier de tekst: 'Voor voeding, kleding, huisvesting, geneeskundige verzorging en maatschappelijk hulpbetoon heeft ieder persoon recht op een levensstandaard die voldoende is om zijn gezondheid en zijn welvaart, zowel van zich zelf als van zijn gezin te verzekeren, en eveneens op verzekering in geval van werkeloosheid, ziekte, invaliditeit, weduwnaarschap, ouderdom of voor andere gevallen van verlies zijner bestaansmiddelen als gevolg van omstandigheden, welke onafhankelijk zijn van zijn wil.
Moeder (moederschap) en kinderen (kindsheid) hebben recht op een bijzondere hulp en bijstand. De buitenechtelijke kinderen genieten dezelfde maatschappelijke bescherming als de kinderen uit een huwelijk gesproten.'
Als algemene princiepen zijn de twee eerste paragrafen voorzeker aan te nemen en zij drukken de feitelijke ontwikkeling uit van de sociale wetgeving, al kan men dan nog in ieder land de betrekkelijke toepassing van dit recht constateren. Maar in paragraaf drie worden de buitenechtelijke kinderen op gelijken voet gesteld met de wettige kinderen: zij genieten van dezelfde maatschappelijke rechten.
Welke kunnen de gevolgen zijn van een dergelijk artikel in een internationale overeenkomst? Indien onze wetgeving dit artikel aanvaardt, dan zal ons burgerlijk wetboek enkele veranderingen moeten ondergaan. In de Belgische wetgeving, inderdaad, wordt een vrij scherp onderscheid gemaakt tussen natuurlijke en wettige kinderen, onder meer wat het erfrecht betreft. Volgens artikel 723 van het Burgerlijk Wetboek komen de natuurlijke kinderen alleen in aanmerking, wanneer er geen wettige erfgenamen zijn; en wanneer zij erfgerechtigd zijn, treden zij niet van rechtswege in het bezit der goederen; maar zij moeten volgens artikel 724 zich in het bezit doen stellen door den rechter. Meer nog: in artikel 756 wordt eenvoudig aangegeven: natuurlijke kinderen zijn geen erfgenamen en in de volgende artikelen worden meerdere beperkende formaliteiten aangegeven voor de wettelijk-erkende natuurlijke kinderen. Aan de kinderen uit overspel of bloedschande geboren erkent onze wetgeving geen enkel erfrecht. De wet verleent hun alleen het onderhoud, dat nog wordt geregeld met inachtneming
| |
| |
van het vermogen van vader of moeder, het getal en de hoedanigheid van de wettige erfgenamen, en zo meer (art. 763).
Wat de sociale wetgeving in ons land betreft: de wetgever maakt voor de gezinstoelagen volgens artikel 51, alinea's 2, 7 en 8, een onderscheid tussen de kinderen en, buiten de wettige kinderen, komen in aanmerking voor kindertoeslag alleen de wettelijk erkende natuurlijke kinderen of de natuurlijke kinderen welke niet wettelijk erkend zijn, maar wier moeders naam opgegeven wordt in de geboorteakte.
Het lijdt geen twijfel dat buitenechtelijke kinderen een bescherming moeten krijgen; zij zijn waarachtig toch geen oorzaak of aanleiding van hun maatschappelijken toestand. Maar er zou toch een onderscheid moeten gehandhaafd blijven om de intrinsieke waarde van het huwelijk vast te stellen.
Een ongeveer gelijkwaardige beschouwing kan worden gemaakt nopens artikel 23, (artikel 26 in de definitieve tekst), waarvan de tekst op 18 November 1948 in de derde commissie van onderzoek werd aangenomen met 34 stemmen en 2 onthoudingen. De Belgische afgevaardigde in die commissie, graaf Carton de Wiart, had alles in het werk gesteld om in dit artikel, dat over de opvoeding handelt, een alinea in te lassen, opgesteld door de Nederlandse en Libanese afvaardiging: 'De ouders hebben een voorkeursrecht bij het kiezen van het opvoedings- en onderwijsstelsel voor hun kinderen.'
De twee eerste alinea's luiden als volgt: 'Ieder persoon heeft recht op opvoeding. Het lager en fundamenteel onderwijs moet verplichtend en kosteloos zijn en de hogere studies moeten ook voor iedereen toegankelijk staan, volgens ieders aanleg. De opvoeding moet zich als doel stellen de hele menselijke persoonlijkheid te ontwikkelen en de eerbied voor de rechten van den mens en zijn grondvrijheden te versterken en zij moet den geest bestrijden van onverdraagzaamheid en haat tegen andere naties evenals tegen andere rasgroepen of godsdienstige groeperingen waar zij zich ook bevinden.'
Toen nu de bovenstaande derde alinea in de commissie hieraan was toegevoegd, kwam daartegen in de vergadering een hevig protest van wege de Russische afgevaardigde de Heer Pavlov, gesteund in zijn beweringen door de leden van het Slavische blok. 'Deze derde alinea heeft geen betekenis! Het kind behoort immers eerst aan den staat en dan aan de ouders en dus moet de staat eerst beslissen.' Toen werd er gestemd en alhoewel een nog vrij grote meerderheid voor het behoud van deze alinea stemde, werd toch opgemerkt dat de afgevaardigden van de Verenigde Staten van Amerika, van Engeland en Frankrijk tegenstemden, evenals Rusland, terwijl China, de laatste der Vijf Groten, er voor was.
Voor artikel 14 (artikel 16 in den definitieven tekst) hebben de katho- | |
| |
lieken een mooi resultaat bereikt. Het werd op 7 November 1948 in de onderzoekingscommissie aangenomen. Het handelt over het huwelijk: 'Zonder een enkele beperking van ras, nationaliteit of godsdienst hebben iedere huwbare man en vrouw het recht een gezin te stichten. Zij genieten gelijke rechten in zake huwelijk. Het huwelijk kan alleen met geheel vrije toestemming van de toekomstige echtgenoten aangegaan worden. De mannen en vrouwen moeten gelijke rechten genieten in zake huwelijk en huwelijksontbinding. Het gezin is het natuurlijk en fundamenteel element van de maatschappij en heeft recht op de bescherming van de maatschappij en van den staat.'
Bij het opstellen van dezen tekst hadden de Sovjetafgevaardigden een alinea willen bijvoegen over de absolute gelijkheid van man en vrouw in zake echtscheiding. Pater Beaufort, O.F.M., afgevaardigde van Nederland, heeft in zijn protest daartegen onderlijnd dat de echtscheiding steeds een kwaad is voor de maatschappij, omdat deze daardoor gemakkelijk ontwricht wordt. 'Indien de commissie in den tekst de gedachte aan de echtscheiding zou opnemen, dan zou al licht de indruk worden gewekt, dat de afgevaardigden die zetelen in de commissie, dezelfde waarde hechten aan de erkenning van de echtscheiding als aan die van het huwelijk.' Zijn oordeel werd ingevolgd en de voorgestelde alinea verworpen.
Einde November 1948 werd te Parijs een einde gesteld aan het onderzoek van de Verklaring van 's mensen rechten in de commissie van de Economischen en Socialen Raad van de U.N.O. Nu kon de tekst voorgelegd worden aan de Algemene Vergadering. 'Alle volkeren, verklaarde Dr Ch. Malik, die de commissie voor de Sociale Vraagstukken voorzat, alle volkeren zullen overal de Verklaring lezen en zij zullen haar als grondslag van hun besprekingen nemen. Zij zullen druk uitoefenen op hun regeringen om de nationale wetten desnoods te wijzigen in den zin van de hier uitgedrukte rechten.' En Mevrouw Roosevelt voegde er aan toe: 'Indien de Algemene Vergadering dit project aanvaardt, dan zal dit document, deze Magna carta voor de wereld, op onze tijd zijn stempel drukken.'
En de Algemene Vergadering heeft het project aangenomen. Evenwel niet zonder discussie. En sommige zittingen moeten nogal woelig zijn geweest. Heeft de Russische afgevaardigde Vichinsky in de nachtvergadering van 10 December 1948 niet verklaard: 'De Sovjetunie zal voor de Verklaring van 's mensen rechten niet stemmen. Deze Verklaring is de Verenigde Naties onwaardig. Zij betekent een niet te dulden inmenging in de binnenlandse zaken van de Staten.' Acht en veertig naties hebben de Verklaring goedgekeurd en acht, namelijk Rusland en het Slavisch Blok samen met Zuid Afrika en Arabië hebben zich onthouden. Heel de Vergadering heeft Mevrouw Roosevelt een welverdiende ovatie gebracht, en
| |
| |
haar gehuldigd om de taaie doorzettingskracht waarmee zij dit zware werk tot dit stadium heeft geleid. Maar Mevrouw Roosevelt schijnt een vrouw te zijn met schrander verstand en een realistisch, gezond oordeel. Zij weet dat de goedkeuring van de Uno aan de verklaring van 's mensen rechten, nog geen rechtsgrond geeft, maar wel een zedelijke steun van onmiskenbare waarde.
* * *
En zo rijst dan de vraag: kan de Verklaring van de rechten van den mens een bron zijn van internationaal recht? Vooreerst is het onbetwistbaar dat een constitutionele verklaring, wier beginselen in een aangepaste wetgeving worden toegepast, kan bijdragen tot de bescherming van de massa gewone en onbevoorrechte mensen tegen het klein getal van hen die, om wille van hun fortuin of van hun hierarchische rang, feitelijk de meerderheid regeert. Maar het is altijd beter te voorkomen dan te genezen. Indien er naar gestreefd zou worden enkele theoretische beperkingen uit te vaardigen om de misbruiken van de reeds geconcentreerde macht te verminderen, dan zal men ten slotte niets anders bereiken dan een mildering van een werkelijk kwaad. Men wil echter met deze Verklaring veel verder komen. Men wil de persoonlijke vrijheid in hare volheid waarborgen en daarom moet het kwaad zelf, namelijk het misbruik van de macht, uitgeroeid worden en onmogelijk gemaakt.
De internationale volksgemeenschappen zouden allen de rechten van de Verklaring moeten waarborgen en verzekeren, en wel zodanig dat geen welwillend compromis feitelijk alle waarde aan dergelijke rechten ontneemt en daarom zouden vele vage formules door nadere bepalingen als belichaamd worden. Wat zou het baten de persoonlijke vrijheid als fundamenteel recht van de mens te proclameren, indien er telkens gevaar bestaat dat een staat zou zeggen: 'voorzeker, maar indien een dergelijke vrijheid in onze politiek van het ogenblik past!' Wij raken hier de betrekkelijke waarde aan van dergelijke Verklaringen, wanneer zij geen echt juridisch karakter kregen in de nationale wetgeving.
Enerzijds moeten wij toegeven dat de goedkeuring van de Verklaring van 's mensen rechten in een Algemene Vergadering van de U.N.O. ongetwijfeld een aanzienlijke zedelijke waarde moet hebben, al moeten wij erkennen dat de onthouding van acht leden die waarde merkelijk vermindert. Maar doeltreffend zou zelfs de algemene goedkeuring niet zijn.
Daadwerkelijk en rijk aan gevolgen zou de Verklaring worden, indien zij ingelast werd in een pact, een conventie, waardoor zij door de ondertekenende landen als internationaal recht zou worden erkend, met al de
| |
| |
karaktertrekken van een waar recht, ook dwangmaatregelen en sancties inbegrepen.
Daartoe zouden alle landen van de Verenigde Naties, ook Rusland en de anderen die blanco stemden, zich moeten verbinden om aan die rechten kracht van wet te geven in hun respectievelijke nationale wetgeving, ook indien zij daartoe enkele wetten zouden moeten veranderen. Die wetten zouden dan geldingskracht krijgen voor de nationale en de internationale rechtbanken.
Er werd medegedeeld dat Graaf Carton de Wiart aan Minister Spaak gevraagd heeft dat de definitief goedgekeurde tekst in België zou verschijnen in het Staatsblad en dat in de Wetgevende Kamers er een lezing (met of zonder commentaar) van zou gegeven worden. Maar het opnemen in de nationale wetgeving zou nog niet voldoende zijn. Er zou in het kader van de Organisatie der Verenigde Naties een organisme moeten opgericht worden om schendingen en de overtredingen van die als recht aangenomen vrijheden te onderzoeken en te classeren, om er eventueel de voorziene straffen op toe te passen. En ook dat zou nog niet voldoende zijn. De complexiteit van de wereldorde, de verscheidenheid van de gewoonten en levenszeden enerzijds en anderzijds toch de steeds vorderende snelheid, die alle afstanden tussen landen en volkeren tot een minimum herleidt, zouden er voor pleiten een Internationaal Gerechtshof van de Rechten van den mens op te richten. De door de U.N.O. benoemde rechters zouden daar te oordelen hebben over de hun voorgelegde gevallen van overtreding en zij zouden exclusief het recht hebben om, op grond van doelbewuste, halsstarrige en obstinate schending dier rechten, een natie te sluiten uit de Organisatie der Verenigde Naties. Wie beseft echter niet de bijna onoverbrugbare moeilijkheden om tot zo'n idealen toestand te komen?
Hoe heerlijker echter zou het werk zijn en hoe degelijker de vruchten van zo'n jarenlange inspanning, indien de basis er van werd gelegd op de onwrikbare rots die Christus is. Maar nu is het of wij dromen! Christus de grote onbekende, de miskende in de U.N.O.! Daarom is uiteindelijk al dat mensenwerk onstabiel en op gedurige verandering en compromissen aangewezen. Een tijd zal nochtans komen, dat ook voor de Verklaring van 's mensen rechten beroep zal gedaan worden op de supereminente waardigheid van Christus, den God-mens, die door zijn menswording aan ieder mens het recht heeft gegeven boven al te worden kind van God, en die voor alle mensen de Verlossende breeder is geworden.
|
|