Streven. Jaargang 2
(1948-1949)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 570]
| |
Het historisch Type van de Christen-Humanist
| |
[pagina 571]
| |
Hij sinds de eeuwigheid bestaan; dan was ook de Logos eeuwig; dan was het Joodse Godsbegrip het volmaakte inzicht, waaruit ook de Griekse wijsheid is voortgekomen, en dan waren Heraclitus en Socrates Christenen... Alles wat ooit goed of schoon gezegd of geschreven werd, behoort ons Christenen toe.'Ga naar voetnoot2. 'Voilà, zegt E. Gilson, formulée dès le deuxième siècle, en termes définitifs, la charte éternelle de l'humanisme chrétien!' Enkele jaren later gaat Clemens van Alexandrië nog een stap verder. Gans de heidense cultuurrijkdom, hun wijsheid, hun kunst en schoonheid, hun godsdienstzin en hun deugdzaamheid eist hij op en verklaart deze 'spolia gentium' tot het rechtmatig erfgoed van de begenadigde mens: 'De wijsbegeerte heeft het Griekse volk tot Christus opgevoed, zoals de wet de Hebreeërs. Zo gaf de wijsbegeerte hun een voorbereiding, doordat ze hen die door Christus verlicht worden de weg baant; zij is de leermeesteres tot Christus... Alles wat ooit de naam verdiende van schoon en waar en goed, behoort ons Christenen toe'.Ga naar voetnoot3.. In zijn bekende homelie 'Quis dives salvetur?', kiest hij ook kordaat stelling tegenover de aardse waarden. De woorden, door Christus tot de rijke jongeling gericht, die weigerde Hem te volgen, verstaat hij in die zin, dat de rijkdommen maar een hindernis zijn voor het heil, door het misbruik dat men er van maakt, maar dat ze goed aangewend de deugd kunnen bevorderen. Dit was ongetwijfeld gericht tegen hen die de ascetische tendenz overdreven, waartoe Christus' woorden aanleiding konden geven. Gelijk weleer te Jerusalem zou ook nu de reactie niet uitblijven. De vurige Tertullianus, die in zijn Apologeticum dit milde woord liet weerklinken: 'o testimonium animae naturaliter christianae', sloeg weldra een bittere toon aan en beschimpte hen die zich inlieten met de Griekse wijsheid: 'Wat heeft Jerusalem met Athene gemeen, wat het Evangelie met de Griekse philosophie?' Maar het ideaal van Justinus en Clemens gaat niet ten onder noch in het Oosten noch in het Westen. Christenen gaan ter school bij de heidense leermeesters en laten er zich onderrichten in de profane kennis: Origines bij Ammonius Saccas, Basilius en Gregorius bij Himmerios, Chrysostomus is de beste leerling van Libanius. Zo diep waren zij toen reeds overtuigd dat alle aardse en natuurlijke schatten hun rechtmatige eigendom waren. En die profane vorming schaadde geenszins aan hun geestelijk leven en ze bracht hun zieleheil niet in gevaar. Integendeel! Ze schonk hun een geweldige apostolaatskracht, waarmee ze de heidense wereld zouden veroveren voor de genade. In de IVe eeuw veroverden zij zelf de heidense philosophenscholen en de Catechetenschool van Alexandrië overvleugelde ze alle. Met Athananius, Basilius, Gregorius, | |
[pagina 572]
| |
Chrysostomus en Cyrillus in het Oosten, met Ambrosius, Hiëronymus en Augustinus in het Westen, begint het gulden tijdperk van de christelijke humanitas. 'Wat aan die mensen tot op heden hun onvergankelijke waarde verleent, schrijft H.W. Rüssel, is het feit dat er levende mensen van het allergrootste formaat uit spreken, vol tintelende ijver, diepte van gedachte en gloeiende geestdrift; het zijn mensen die een sieraad van elke philosophenschool hadden kunnen zijn. Zij waren geen lieden die uit vermoeidheid het Griekse denken hadden opgegeven en uit minderwaardigheidsgevoel in het duister onderdoken, zoals Nietzsche hen ten onrechte voorstelt; maar echte vurige harten, waarin Romeinse virtus en grootheid even goed huisden als Griekse wijsheid en menselijkheid. De laatste Griekse rhetoren reiken de Kerkvaders niet tot de knieën, ook niet uit een zuiver cultureel oogpunt. De blijvende betekenis van de classieke christelijke literatuur ligt echter niet in haar formele waarden, maar in het feit dat in die tijd het christelijk dogma tot stand kwam met de hulp der Griekse philosophie. Het Concilie van Chalcedon heeft de verhouding van de goddelijke en de menselijke natuur in Christus zo gedefinieerd, dat ze beide ongescheiden, onvermengd, onveranderd en niet opgeheven zijn; daarmee is tegelijkertijd de waardigheid, grootheid en verhevenheid der menselijke natuur gered en haar verbinding met de Godheid gehandhaafd'.Ga naar voetnoot4. Is dit niet juist de basissynthese waarin de christelijk-humanistische levensbeschouwing triomfeert? Evenwichtige en harmonieuze persoonlijkheden waren de Kerkvaders, niet alleen omdat de genade krachtig in hen leefde, maar omdat de synthese van het goddelijke en het menselijke, van natuur en genade in hen volgroeid was. Want ook mensen bleven zij en menselijk bedrijvig op velerlei gebied. Kunstenaars van het woord en de pen waren er onder hen, bedreven in allerlei kennis en wetenschap, maar zij gaven aan hun natuurlijke activiteit een hogere gerichtheid, door ze af te stemmen op een bovenaards einddoel. Zo volbrachten ook zij naar best vermogen de dubbele opdracht van Gods Scheppings- en Verlossingsplan en daarom zijn zij Christen-Humanisten die tot voorbeeld kunnen gesteld worden voor alle tijden. In de IVe eeuw kende het Christendom een wondere bloei. De catacombentijd was voorbij; de ware God werd in het volle daglicht beleden; de nieuwe leer had het paleis en de school veroverd; de strijd tegen de ketters was soms nog vinnig, maar de waarheid was sterker dan de dwaling; de Kerk ging haar zegetocht door het onmetelijk keizerrijk; de zuurdesem van het Geloof had het volle leven en de cultuur beroerd; woelig en strijdbaar bleef die eeuw, maar de waardenbalans kwam stilaan tot een gezond evenwicht. Toen trad de grote Augustinus te voorschijn, heilige doorgloeid van genade en tevens kunstenaar in merg en been. Hij is de voldragen vrucht | |
[pagina 573]
| |
van vier eeuwen inspanning om de christelijke humanitas te veroveren, de eindterm en het hoogtepunt van dit langzame groeiproces, waarvan de kiem in het Christendom zelf ligt. In hem leeft die eeuwige bezorgdheid om het evenwicht; niet strijdend nochtans, maar gerijpt tot gedegen bezit oefent ze geen misvormende invloed meer uit. 'Ik klom op tot het bisschopsambt en zag, getuigt hij in zijn sermo 355, dat ik als bisschop een onophoudende humaniteit aan de dag legde, ten opzichte van allen, die hoe dan ook met mij in aanraking kwamen. Hadde ik dit niet gedaan, ik zou een onbeleefde bisschop schijnen'. Hij liet ons ook dit schone woord na, 'dat het hoogste genot hier beneden bestaat in te kunnen, te mogen schrijven', want groot was zijn liefde voor het schone woord: hij hanteerde de pen met kunstenaarshand. Hij schreef zoals weinigen, onder de bezieling der goddelijke Liefde zoals St Paulus maar ook met de koele bezonkenheid van een superieure geest en de beeldenrijkdom van een Platoon. Hij schreef met al de spieren en zenuwen van zijn breed en diep en bloeddoorstroomd mensenhart. Hij is de edelste vrucht van het Christelijk-Humanisme der eerste tijden en daarom ook o.a. zal hij, honderden jaren later, de middeleeuwen nog begeesteren, als die op hun beurt op zoek zullen gaan naar de volmaakte levensvorm. Met de val van Rome onder de druk der barbaren gaat de christelijke humanitas als brede cultuurstroming in het Westen tijdelijk ten onder, terwijl ze zich in het Oosten nog eeuwen zal handhaven. Maar in die vreselijke stormen blijft het ideaal van Augustinus voortleven in enkele eminente mannen. Benedictus, Cassiodorus, Boëthius schakelen het over op de eeuw van Charlemagne, en van daaruit begint een nieuwe vormingsperiode die in de XIIIe eeuw volgroeid zal zijn. Dit eeuwig levensideaal kent hoogten en laagten, het kan tijdelijk kwijnen; het moet steeds vernieuwing van levensvorm zoeken en nieuwe waarden assimileren; het is een levende, dynamische kracht. De middeleeuwen hebben de christelijk-humanistische synthese niet met één slag veroverd; zij werd slechts na eeuwen strijd en inspanning gewonnen, zoals ten tijde der Patristiek. In de vroege middeleeuwen overheersen zelfs sterke tendenzen van wereldvlucht en levensverzaking. Daarmee begon trouwens elke religieuze en culturele renaissance. Maar na de weldoende invloed der zuiverende ascese komt de bezorgdheid voor het evenwicht weer boven en een breed-ontvankelijke cultuurtendenz zal zich weldra in de Kerk weten door te zetten, niettegenstaande de ascetische en mystieke drang die naast haar blijft bestaan. Menigmaal kwam het zelfs tot conflicten, zoals blijkt uit de twist tussen Cluny en Bernardus, tussen de dialectici en de antidialectici, maar beide tendenzen waren noodzakelijk om de harmonie te veroveren. In de XIIIe eeuw was het pleit voorlopig beslecht en kon de christelijke humanitas nog eens openbloeien. | |
[pagina 574]
| |
Tot voor enkele jaren schetste de cultuurgeschiedenis ons, onder invloed van Burckhardt, een totaal verminkt beeld van deze beschavingsperiode. De specialist der Italiaanse Rinascita zag het ideaal dezer laatste in een al te scherp contrast met de middeleeuwen. De Renaissance bestond volgens hem in de wederontdekking van mens en natuur, in de ontvoogding van het individu uit de greep der gemeenschap, van de geest uit de kluisters van geloofsdwang, in de bewustwording van het rijke aardse leven. En tegenover de zonnemorgen van dit nieuw levensbewustzijn lagen de middeleeuwen gehuld in het nachtelijk duister van Geloofswaan en bleek Godsverlangen. Welnu, niets is meer onwaar en de recente wetenschap heeft die legende vernietigd. Huizinga, Nordström, Mâle en Cohen hebben ons een totaal nieuw inzicht geschonken. De godsdienstige belevenis van de Middeleeuwer was geen hinderpaal voor zijn aardse bedrijvigheid. De zogenaamde 'Duistere Middeleeuwen' beginnen weer schitterend te lichten en steeds talrijker worden zij die er met bewonderend ontzag naar opzienGa naar voetnoot5.. En het is goed zo, want niets mag verloren gaan van de kostbare levenswaarden der traditie; alle lessen der geschiedenis moeten ons helpen het huidige leven steeds schoner op te bouwen en die gulden schakel in de ononderbroken traditie heeft ons wellicht nog iets te leren - evenveel en meer wellicht dan de schitterende Griekse schakel - op het gebied der levenskunst. Over vijf volle eeuwen, van de Chanson de Roland tot Jeanne d'Arc, strekt de middeleeuwse beschaving zich uit, maar middenin, tussen de uiterste grenzen van haar geboorte in de XIe en van haar verval in de XVe eeuw, ligt de XIIIe gulden eeuw. Gelijk weleer de Grieken hun duizendjarige beschaving in haar totaliteit beleefden en haar op perfecte wijze tot uitdrukking brachten in de schitterende persoonlijkheden, de tragedie en het Acropolis van hun gulden Ve eeuw, zo hebben de middeleeuwen hun levens- en cultuurideaal samengebald in hun glansrijke XIIIe eeuw. In haar edelste uitingen was ze een vrucht van het Christendom, want niets groots werd hier verwezenlijkt dat niet geworteld zat in het Geloof. Zij hebben ons vooreerst een brok levensideaal uitgebeeld in de heldenfiguur van de strijdbare ridder, waarin we drie vormingselementen kunnen onderscheiden: het Christendom, de eigen volksaard en de traditie der Oudheid. Zijn sterk ontwikkeld eergevoel, zijn beschermend verweer voor zwakken, weduwen en wezen, waarvan de dienst der 'schone vrouw' een gevolg was, maar vooral de geloofsijver die de ridder ter Kruisvaart dreef, zijn christelijke deugden die een diepe religieuze ondergrond verraden. 'L'amour courtois' is een originele schepping van die tijd, die we noch in het heidendom noch in de vroegere christelijke eeuwen terugvinden. Het is een versmelting van diep-menselijk gevoel, opborrelend uit de volksziel, | |
[pagina 575]
| |
met de christelijke Liefde; een gespiritualiseerd natuurgevoel, dat bij de vrouwendienst begint maar gesublimeerd zal overgedragen worden op de Vrouw bij uitmuntendheid, de Moeder-Maagd. Haar heeft de XIIIe eeuw een kroon van heiligdommen gesmeed. De middeleeuwen hebben hun levensideaal ook vorm gegeven in de monnik; niet alleen in de beschouwende, maar ook in de dichtende, schrijvende, kunst en schoonheid scheppende monnik. We denken hier aan het type van de kloosterling, dat in St Thomas zijn volmaakte uitdrukking vond, maar ook aan de monnik van Cluny, die de kathedralen ontwierp met hun wondere beeldengroepen en die de kerkhymnen dichtte en liet weergalmen onder de machtige gewelven waarin de aardse gezangen wegdeinden tot hemelmuziek. Boven allen straalt de figuur van de doctor angelicus. Zijn verheven Godskennis belette hem niet ook de mens te doorgronden in zijn aardse natuur; zijn heiligheid stond niet in de weg van zijn menselijke persoonlijkheid, die zo vruchtbaar ingewerkt heeft op de profane cultuur. Hij was een universeel genie, open voor alle licht, ontvankelijk voor alle schoonheid, de man van de scientia universalis. Alle tendenzen en excessen van die zo tot extremisme geneigde eeuwen komen bij hem tot rust en verzoening. Hij heeft de natuur verdedigd tegen het opdringend supernaturalisme en de rede een eigen bestaan toegekend naast het Geloof. Aan zijn leer van erfzonde en genade hebben we dit natuuroptimisme te danken, dat de grondslag is van het Christelijk-Humanisme. De rijpste cultuurvrucht en de volmaaktste uitdrukking van de geest der middeleeuwen is nochtans de gothische kathedraal. Dit is de schepping niet van één denker of één kunstenaar, die toch altijd nog een eenzijdige gerichtheid verraadt, maar de creatie van een ganse volksgemeenschap, waarin geslachten hebben samengewerkt van geleerde theologen naast volksmensen, steenkappers naast steensjouwers. Het is de vrucht van één machtig solidariteitsgevoel, waarin alle krachten en alle begaafdheden samengebundeld liggen tot één ziel. Zij maakten van die schepping van hun Geloof, hun Hoop en hun Liefde een waardige woonplaats van God. Hun Godsverlangen rankt er omhoog langs de opwaartspijlende torenspits, de beide torens verlengen het armengebaar van de biddende priester en de boogribben zijn als zovele vingers die elkaar raken in sterkend gebed, vingers van zoveel armenpijlers, in eenzelfde Godsvertrouwen verstrengeld. En ringsom in de portalen, boogvelden en kleurramen ontvouwt zich het grootse liefdeëpos van het verlossingswerk. Hier vond de Godschouwende en Godminnende ziel werkelijk haar tehuis! Maar de kathedraal was ook het huis van de mensen. Daar ligt niet alleen hun Godsverlangen in uitgedrukt, maar ook hun natuurlijke levenswil, hun geest en begaafdheid en kunstzin. Zij hebben grote vreugde beleefd aan hun scheppingskracht. In het kerk- | |
[pagina 576]
| |
schip heerst het rijke leven, want de Middeleeuwer heeft de godsdienst niet losgescheurd van het leven noch de natuur van de Genade. Ze liggen hier samengeweven, verstrengeld in opperste eenheid. Het leven van plant en dier en mens wordt mee betrokken in het geheim van verlossing en begenadiging. Klimop en eikenloof, rozeknop en druivenrank, gans de weelderige natuurvegetatie wast en woekert hier. Het werk van elke maand, het werk op het veld, pikken, binden, wijnoogsten en houthakken, de arbeid thuis, op het atelier en in de bouwhut, gans het leven roert en wentelt hier. Maar alles stijgt mee omhoog en groeit samen tot één levenswil, want door Christus werd elk werk geheiligd, elke waarde en elke krachtGa naar voetnoot6.. Neen, de Middeleeuwer was niet natuurvijandig noch levensvreemd; geen bovenaardse held wilde hij zijn maar een eenvoudig goed mens. In de kathedraal wandelen we tussen een volk van goede mensen, vergeestelijkt wel doch niet ontlichaamd, en God staat te midden van hen, zeker niet minder als een goed mens dan als een transcendente Majesteit. Alleen een gezond volk kon zulke evenwichtige cultuur scheppen, waarin God en mens, genade en natuur, geest en stof op harmonieuze wijze verbroederen. Dat was de levensstijl der christelijke middeleeuwen en die stijl was een volksstijl! Kunst in de moderne betekenis van dit woord bestaat in de natuurlijke verfijning van geest en zinnen en bereikt haar hoogtepunt in de artistieke schepping van de zuivere vorm; zij kan glansvol uitstralen over haar eeuw, maar de schepping zelf en het kunstgenot dat zij schenkt blijven het voorrecht van een geprivilegieerde elite, en niet allen bezitten de materiële middelen noch de geestelijke begaafdheden om tot die trap te stijgen. Zo gans anders was de kunst der middeleeuwen! Zij stijgt uit de diepten zelf der volksziel; zij straalt niet alleen met uiterlijke glans maar bewerkt een innerlijke omvorming, breed genoeg om cultuur en heiligheid samen te omvatten. Daardoor krijgt het leven en gans de levensactiviteit die ordelijke en hiërarchische gerichtheid, die immer het kenmerk zal blijven van ware cultuur. Dat is het geheim van de grootheid der middeleeuwen en daarom hebben ze aan onze verscheurde en verbrokkelde tijd nog ontzaglijk veel te leren op het gebied der levenskunst. Die glansvolle rijpheid zou nochtans niet ontsnappen aan de aardse wetten. Reeds stonden veler ogen gericht op een nieuw licht en veler oren gespannen op de lokkende klank van een nieuw geluid. Nog éénmaal zal de zon met felle herfstglans stralen over de plastiek van Sluter en de doeken van Van Eyck, maar dit was het einde. Nu valt de christelijk-humanistische levensvorm uiteen, maar het ideaal is aan geen vorm gebonden en sterft nooit! Het zal kerngezond voortleven in een schare van | |
[pagina 577]
| |
mannen die zullen trachten het nieuwe geluid tot samenklank te brengen met het oude lied. Zij hebben zich scherp verzet tegen de verwording der middeleeuwen, maar de gezonde waarden ervan hebben zij trouw bewaard; scherper dan wie ook onderscheidden zij de lenteroep van de nieuwe tijd maar zij hielden vast aan de traditie en dat werd hun redding en het geheim van hun relatieve grootheid tevens, want geen mens mag zich verstouten de traditie te verloochenen of hij breekt roekeloos zijn eigen kracht en boet er zijn grootheid bij in. Bij Petrarca, Marcilio Ficino, Pico di Mirandola, Da Vinci, evenals bij Nicolaas van Cusa, Erasmus, Colet en Thomas Morus leeft de bezorgdheid om het verloren evenwicht weer op. Naast hun bewust streven naar levensvernieuwing, waarbij soms een strijdbare houding aangenomen wordt tegenover de verwording der middeleeuwen, hebben zij de voetvaste bodem der middeleeuwse geloofsgronden nooit verlaten. En zelfs Erasmus die een scherpe aanval richtte tegen de grootmeester der Scholastiek, waar die zich beroepen had op de heiden Aristoteles om het Geloof te funderen, bewijst juist hierdoor met gans zijn wezen nog vastgeankerd te zitten in de middeleeuwse geloofsgrond. Dat men zulke mannen dus niet langer doodverve als moderne heidenen, zij die de levens- en cultuurherwording nastreefden door een terugkeer tot de ware bronnen. 'Het zekerste middel om de godsdienst te herstellen en te versterken, is dat de gelovigen over de gehele aarde zich toeleggen op de wijsbegeerte van Christus en dat zij voor alles de gedachte van hun Meester leren kennen uit de boeken, waarin het hemels Woord nog leeft en ademt', zo begon Erasmus de inleiding van zijn tekstuitgave van het Nieuwe Testament. Terug tot het levende Woord en de levende Mens Christus! Met voorliefde verdiept Erasmus zich in Jesus' menselijkheid en tracht hij door te dringen tot zijn geheimste gemoedsbewegingen. In zijn briefwisseling met John Colet behandelt hij op merkwaardige wijze het probleem van Jesus' doodsangst voor het lijden in de Olijfhof. Colet kon niet aannemen dat de Zaligmaker in menselijke zwakheid de dood zou hebben gevreesd, maar Erasmus antwoordt hem: 'Het is niets verwonderlijks dat een mens, die onder mensen met menselijke woorden sprak, een menselijke angst aan de dag heeft gelegd'. Volgens Erasmus is die menselijke stervenskreet van Jesus als een tastbaar bewijs zijner totale menswording. De navolging van Christus kan ons dus nooit tot onmenselijkheid dwingen, omdat Hij zelf het voorbeeld gaf van het menselijke in het ondergaan van de menselijke smart. 'Weinige bladzijden uit de geschiedenis van het Europees Humanisme, besluit A. Van Duinkerken daaruit, raken zo diep datgene wat door de latere critiek “de ontdekking van de mens” is genoemd, als deze fijn-zielkundige ontleding, die ons wijst op de mystische en natuurlijke verwantschap van Christus' | |
[pagina 578]
| |
menselijkheid met de onze.'Ga naar voetnoot7. Hier greep Erasmus inderdaad terug naar het fundament zelf van het Christelijk-Humanisme, dat door de verstelseling der Laat-Scholastiek totaal verdoezeld werd. En daarom zal hij een schakel van betekenis blijven in de ontwikkeling van de christelijke humanitas. Wellicht zou hij met zijn bekwame vrienden er in geslaagd zijn een heropbloei van Christelijk-Humanisme te verwekken, indien de dubbele splijtzwam van Protestantisme en heidens Humanisme Europa intussen niet geestelijk gespleten had. Nu zou de religieuze strijd alle gezond-gebleven krachten opeisen, die anders voor dat schone doel konden aangewend worden. Maar deze mannen hebben toch de grote verdienste dat ze het ideaal levend hielden om het over te dragen op de XVIIe eeuw. Een schakel tussen deze Christen-Humanisten en de Barok was Ignatius als leider der religieuze hervorming, vooral door zijn orde, die een machtig instrument zal worden voor de geestelijke herleving door een reorganisatie van school en opvoeding. De Barokcultuur schiep een nieuw levenstype dat, alhoewel niet zo zuiver-evenwichtig als de gothieke gestalte, met nieuwe luister zal stralen in een menigte eminente persoonlijkheden en in talloze cultuurscheppingen. De Baroksynthese is de vrucht van een hervonden evenwicht tussen een nieuw-beleefd Christendom en een door het Humanisme tot nieuwe belevingswaarde geroepen Oudheid. Opmerkenswaard is het feit dat de Barok haar hoogste bloei kende in de landen waar de dwaling en de daardoor veroorzaakte godsdiensttwisten het minst waren doorgedrongen. De religieuze herleving had de geesten tot een diepe bezinning geroepen en overal in Europa zien we de eeuwige bekommernis om het geestelijk evenwicht weer boven komen. Eerst in Italië en Spanje, later in Frankrijk, Duitsland en de Nederlanden, overal staan heiligen en kunstenaars op die het oud ideaal nog eens gaan beleven en bezielen. Een der schitterendste vertegenwoordigers van de Barok in Italië was ongetwijfeld de oudere Michel-Angelo. Hij was eerst een smartelijk-verscheurde, maar tussen alle levensspanningen die hem naar verschillende richtingen trokken: natuur en genade, Christendom en Oudheid, idealisme en realisme, veroverde hij tenslotte zijn geestelijk evenwicht. Hij heeft zijn levensideaal belichaamd in de Mozesfiguur, een der geweldigste scheppingen van het menselijk genie, waarin aards geweld en geestelijke energie, natuur en godsdienst samenballen tot één machtig leven. In dat beeld, dat beschouwd mag worden als het symbool en de synthese van gans het barokke streven, heeft Michel-Angelo zijn eigen persoonlijkheid vereeuwigd. Naast hem leefden en werkten vele andere groten, die van de Italiaanse Barok een haast ongeëvenaarde cultuurprestatie hebben gemaakt. Het barokke Frankrijk schonk ons zijn ideaal in de figuur van de | |
[pagina 579]
| |
'honnête homme', waardoor de eeuw van de Zonnekoning begeesterd werd. Dit ideaal leeft in mannen als Franciscus van Sales, Racine en Bossuet. Franciscus van Sales, de heilige gentleman, schonk ons in zijn geschriften een menselijk-warm, meer religieus-georiënteerd levensideaal, waardoor hij volgens H. Brémond de vader werd van het 'humanisme dévot'. Toch straalt dit ideaal de classieke harmonie uit van een edele levensordening: 'L'homme est la perfection de l'univers, l'esprit est la perfection de l'homme, l'amour celle de l'esprit et la charité celle de l'amour: c'est pourquoi l'amour de Dieu est la perfection et l'excellence de l'univers... Tout est fait pour ce céleste amour et tout se rapporte à iceluy'. Racine boetseerde ons zijn mensenideaal in de hogepriester Joad, een van de subliemste scheppingen van het wereldtoneel. Dat die stoere profetenfiguur uit dezelfde stof gehouwen werd als Michel-Angelo's Mozes zal aan geen kenner ontsnappen. Bossuet tekende de 'honnête homme' met scherpe trekken in zijn beroemde lijkrede van Condé. Wat de helden en de ideale mensen maakt beweert hij, is de harmonieuze levenssynthese van alle natuurlijke hoedanigheden van geest en hart, gekoppeld aan de bovennatuurlijke waarden van een sterke godsdienstigheid en een diepe geest van Geloof. Van deze grote generaal getuigt Bossuet, dat hij tot op zijn sterfbed nog steeds bekommerd bleef om dat kostbaar levensevenwicht: 'Sensible jusques à la fin à la tendresse des siens, il ne s'y laissa jamais vaincre; au contraire, il craignait toujours de trop donner à la nature'. Zo werd dit eeuwig ideaal van de christelijke humanitas in die eeuw nog eens krachtig beleefd door een schare heiligen en cultuurscheppers op elk gebied, niet alleen in Italië en Frankrijk, maar ook daarbuiten, door een Velasquez en Murillo, een Rubens en Rembrandt, een Calderon en Vondel, om maar enkelen van de grootsten te noemen. Al die mannen waren menselijk bedrijvig met pen en penseel, om de stof te ordenen door de geest, maar allen wisten aan hun werk een hogere gerichtheid te schenken en stralen het levensideaal uit van de Christen-Humanist. En ligt juist daarin de opvoedende waarde niet, die zij op dit ogenblik voor onze jeugd nog vertegenwoordigen? Toen rond het einde der XVIIe eeuw de Baroksynthese in ontbinding geraakte, eindigde meteen de laatste gave levensstijl der beschaafde wereld. Europa slaagde er sindsdien niet meer in zijn geestelijk evenwicht te herwinnen. Oneindig verscheurd in geest en hart, losgerukt van het christelijk Geloof en de christelijke traditie, waarin ze tot nu toe haar stabiliteit had gevonden, gaat de oude cultuurwereld het strijdtoneel worden van wild tegenelkaar steigerende natuurkrachten en strevingen. De Romantiek, die een poging deed om de gezonde bronnen weer aan te boren, beloofde aanvankelijk veel maar ontgoochelde jammerlijk. Zelfs in haar beste ver- | |
[pagina 580]
| |
tegenwoordigers kon zij de verloren levenssynthese niet terugvinden; zij slaagde er slechts in de levensverscheurdheid en de cultuurchaos nog te vergroten. Stelsel na stelsel werd sindsdien beproefd en talloze afgodenbeelden werden geboetseerd, doch alle vervielen voor onze ogen tot puin. Zij missen consistentie en stabiliteit, omdat ze de eenheidsband van een diepere metaphysische basis ontberen, die alleen een godsdienst kan schenken. Men wordt troosteloos bij het beschouwen van het mensenbeeld dat de laatste eeuwen opgebouwd hebben. Eén lichtpunt nochtans! Het oud ideaal is niet dood. Bij elk volk, in elk geslacht staan steeds weer mannen op die het trachten te beleven en het overdragen op de volgende generaties. Newman was zo een lichtpunt voor de voorbije eeuw, Claudel is er een voor de onze. Zij zijn de pijlers van een nieuwe brug, de schakels naar een nieuwe synthese! Zal ze weldra komen? Velen menen in de tekenen des tijds een voorbode te ontwaren van een nakend evenwicht. De grote strijd die thans gestreden wordt om de hoogste waarden mag ons niet afschrikken, want uit strijd werd de synthese steeds geboren. Aan ons allen de plicht niet te slapen op ons schild, maar ons te weren om de eeuwige droom der geslachten, die ten slotte toch Gods wil is in zijn Schepping, voor deze generatie naar best vermogen te helpen realiseren. |
|