Tegenover het parool van deze eeuw, dat men het best kan samenvatten in het aphorisme van Graaf Zinzendorf: 'Men arbeidt niet alleen om te leven, maar men leeft omwille van de arbeid', houdt Pieper beslist de stelling van de nuchtere, ijverige Aristoteles: 'Wij zijn rusteloos om rust te hebben'. Wat J. Leclercq aldus uitdrukt: 'Et que notre vie n'est proprement humaine que s'il y a en elle de la lenteur... Le travail, l'effort, doit partir d'un repos et aboutir à un repos.' (p. 15)
Daaruit blijkt duidelijk dat voor hen de rust niet is het noodzakelijk middel om beter te kunnen werken, zo dat alleen de arbeid de rechtvaardiging van de 'Musse' zou zijn. Integendeel vindt de rust, het niet-bezig-zijn, zijn verantwoording in zijn religieuze betekenis.
Dit immers is het tweede punt waarin beide boekjes elkaar ontmoeten, al zij het dan langs heel verschillende weg. Jozef Pieper ziet in de cultus, die een tijdruimte voor de godheid vrij houdt, zoals zij ook met tempels en heilige bossen plaatsruimte aan de goden wijdt, de oorsprong van de rust. De vrije tijd, die in een wereld van totale arbeidsregeling, alleen in functie van het arbeidsproces kan begrepen worden en dus altijd een nuttigheidsbetekenis behoudt (d.w.z. dat hij nooit volledig vrij is, en altijd in dat proces kan betrokken worden), kan alleen zijn schenkende, stromende nutteloosheid, die hij met het offer gemeen heeft, handhaven, indien hij zijn rechtvaardiging vindt in een cultus-dag, waarvan het offer gewoonlijk het centrum is. Tenlange laatste kan alleen de religieuze oorsprong de rustdag verdedigen tegen de progressieve in beslagname ervan door het rendements-zoekende arbeidsproces.
Jacques Leclercq zoekt geen verre oorsprongen: hij vertelt zijn persoonlijke ervaring die hij met zovelen gemeen heeft: 'toutes les aspirations à ce je ne sais quoi de total et de plein, de parfait, d'absolu, au Tout, à l'Ineffable qui défie le mot et la pensée et qui est cependant le vrai tréfonds de l'homme et qui, seul, vaut de vivre.' (p. 36) Waar ontmoet men dat 'je ne sais quoi de total et de plein'? In de uren waarop men wacht, zonder ongeluk wachten kan. 'Moïse attendit toute une heure, il attendit un jour: Dieu ne parlait pas... Moïse attendit toute une semaine. Le septième jour, Dieu parla.' Simeon wacht heel zijn leven in de tempel naar de vertroosting van Israël en op de grens van leven en dood erkent hij het Kind.
Voor beiden aldus, voor de philosoof Pieper en de dichter Leclercq is de 'Musse' het uur van God.
Beiden spreken ook over de mens der 'onvoorwaardelijke' activiteit, die de eigenwaarde van de rust niet erkent. 'Il est accablé de travail... Et dans ses yeux luit la dureté de ceux qui ne s'abandonnent pas.' (p. 17) Leclercq zegt dit terloops alsof het vanzelfsprekend is. Wellicht is het dit ook: niettemin is onze eeuw het vergeten. En onze verbazing dat deze tijd zo hard en meedogenloos werd, is wellicht oppervlakkig. Het kan ook niet anders, of de mens die naast de nuttige, renderende arbeid geen andere waarde erkent waarnaar de mens kan beoordeeld worden, moet hard zijn. Hij weet geen weg met zieken, bidders, zwakken en ouden van dagen, hij weet geen raad met een rust die geen voorbereiding op de arbeid is. Alleen het rendement van de arbeid, en niet zijn menselijk karakter, bepaalt de waarde ervan. Zo moest de vader aller proletariers, Stalin, zeggen: 'Men moet de arbeider betalen volgens de geleverde