| |
Boekbespreking
Godsdienst en ascese
BETANIE (Bloemendaal), De Eerstgeborene. - Van Munster's Uitg. Mij, Amsterdam, z.j., 445 blz.
Een vrouw heeft deze Christusbiografie geschreven. Dit gebeurt niet vaak, maar nu het gebeurd is, bemerken we wat een teerheid en fijn-psychologisch aanvoelen over de beschrijving van Christus' leven kan liggen. Kleine trekjes, waar we gemakkelijk overheen lezen, komen verrassend naar voren, feiten die we reeds lang wisten verschijnen onder een nieuw licht, en in de rustige, afgewerkte stijl ontmoeten we telkens weer schriftuurteksten uit andere dan de Evangelie-boeken, die omdat ze meer dan een loutere aanhaling zijn, Christus' daden en woorden nieuw reliëf geven. Zo heeft dit boek zijn geheel eigen waarde, waardoor het verschilt van de Christus-biografieën die ons de laatste decennia verrijkten: Lagrange, Prat, Lebreton, Willam en zoveel andere. Het berust op de wetenschappelijke gegevens van deze, maar geeft ze weer op meditatieve, verhalende wijze, zodat het nog het meest aan Goodier doet denken, al is het meer peinzend dan deze en meer beschouwend, hetgeen ons ook wel eens een vraagteken doet zetten als dit schouwen enkele malen te persoonlijk wordt.
Het geheel is een prachtig werk, dat de sfeer en de wijding van het Evangelie heeft. En is dit niet de hoogste lof die men aan een dergelijk boek kan geven?
J. de Rooy
Jules LEBRETON S.J., Leven en leer van Jezus Christus, 2 delen. Geautoriseerde vertaling door K. van Baelen en Dr M. Langohr. 'Woord vooraf' door Prof. Dr B. van den Eynde O.P. - 't Groeit, Antwerpen, 1948, XII-440 en 506 blz., ing. Fr. 300, geb. Fr. 340.
Wij weten niet of de vertaling van Pater Lebreton's werk niet de beste dienst was die men, voor de kennis van Christus en zijn evangelie, aan ons volk kon bewijzen. Wij bezitten vele en voortreffelijke werken over Christus; dit uitgewerkte evangelie verhaal harmonieert meesterlijk een veilige exegese, een enige kennis van kerkgeschiedenis als de oorsprong van Kerk en heil; toch verhaalt het, doorlopend en eenvoudig, hoe Jezus verscheen, zijn zending vervulde, stierf en verrees.
Guardini (De Heer) plaatst beter Jezus' geschiedenis in het alles-omvattend wereldverloop; Lagrange (Het Evangelie van Jezus-Chris- | |
| |
tus) verhaalt even secuur en eenvoudig, maar met minder verscheiden aanhalingen en vrome beschouwingen; Lebreton leert ons, omtrent evangelie en Kerk, het best en het meest.
Wij kennen dus geen betere dienst aan ons volk bewezen. Priesters en ontwikkelde leken vinden in dit boek - voor vrome lectuur, predicatie, overweging - een allerovervloedigste materie, van het allereerste gehalte.
Em. Janssen
Ida Frederike GÖRRES, Das verborgene Antlitz. Eine Studie über Therese von Lisieux. - Herder, Weenen, 1944, nieuwe uitgave 1948, 525 blz., Zw. Fr. 21.
Reeds vroeger, in Gespräch über die Heiligkeit, verkondigde de Boheemse schrijfster haar overtuiging, als zouden heiligen vaak verborgen worden door de sluiers van menselijke verering. Nu voegt zij de daad bij het woord: van Teresia van Lisieux, de jonge recente heilige van wie het leven tot in bijzonderheden wordt achterhaald, randt zij den veelvuldig verbergenden sluier aan. Het goedkope verguldsel; het dichte masker van een verouderd heiligheidsideaal; de mistekende eng-gehouden familie-traditie; het duistere licht van haar eigen zwijgen. Van aanschijn tot aanschijn, oog in oog, wil zij de heilige onderzoekend aanschouwen, - en al zal zij de gesluierde aanwezigheid waarnemen van den onbegrijpelijken God, tegelijk verwacht zij het helderste licht om en doorheen een geheel blootgelegde, een buitengemeen bevoorrechte menselijke ziel en bestemming.
In het kleine, meent zij, ligt het grote. Het kon iemand wel ergeren dat de Heilige Kerk zulk beperkt leven heldhaftig verklaart en ter verering voorstelt; want strijden en lijden millioenen mensen niet honderdmaal groter en méér? Doch in besloten kring en met geringe daden greep de jonge Carmelites, zeker en zuiver, naar de kern van alle leven: dag aan dag zich verliezen; door lengte van dagen en maanden getransformeerd worden in de liefde. Zo werd zij, eenvoudig en consequent, het verrukkelijk kind van God: Diens barmhartige liefde haalde zij op de aarde neer; met eeuwigheid doordrong zij den tijd. Achter haar vermoedt ja weet men God zelf, ontzagwekkend onpeilbaar en onuitsprekelijk zaligend, die zich, in en door haar allergrootste kleinheid, eens te meer aan de wereld wil openbaren.
Ida Görres schreef een studie, geen eigenlijke biografie. Tweemaal legde zij, in het levensverloop, een rechtlijnige ontwikkeling: het bestaan in de wereld liep op het alles-geven in den Carmel uit; dat in de Carmel op den rozenregen uit den hemel. En tweemaal doorvorste zij ongenadig de ziel die zich prijs gaf of wilde verbergen: een allereenvoudigst mensenkind, dat, zonder anders te willen zijn dan het was, zich zo aan God durfde schenken, en dat met zijn klein-grote liefde (het wist het) raakte aan alles en allen.
Het boek bleef dus een studie; het werd geen biographie. Daardoor bleef de methode te oppermachtig - het verwijderen van sluiers - en beschouwde en doorzocht men veel te weinig, in en om zichzelf, het moeizaam bereikte resultaat. Daardoor viel de levensgang episodisch uiteen, onwillekeurig versneden tot opeenvolgende studie-objecten. Daardoor staat het beeld hertekend als een geometrische figuur, recht, scherp, hoekig, met uitneembare stukken. Daardoor gelijkt het boek op een zorgvuldig en groots opgetrokken toren, waarvan echter de steigers bleven staan.
Een biographie zou, na dit grotendeels kritisch werk, een creatie betekenen. Maar niemand creëert adaequaat een heiligenleven, zonder een nieuwen sluier-van-eerbied te weven om die menselijke gestalte gevangen in Gods vuur. Dat laatste heeft Ida Görres niet gewild; haar arbeid bleef dan ook onvolkomen. Methodisch bereikte zij de verborgenheid; eerbiedig deed zij 'het verborgen gelaat' te weinig oplichten.
Em. Janssen
Werken van de H. Teresia, uit het Spaans vertaald door Dr Titus Brandsma, Dr Athanasius van Rijswijck, herzien door Mr Dr Thomas Keulemans, van de Orde der Broeders van O.L. Vrouw
| |
| |
van den Berg Carmel, Deel I bevattende Het Boek van haar Leven, Het Boek der Kloosterstichtingen, Regel en Constitutiën, Wijze van Visitatie. - Paul Brand, Bussum, 1948, 1149 blz., geb. f. 15,-.
Van dit 1e Deel moet men zeggen, dat de uitgave van de tekst niet nieuw, doch wel zéér verzorgd is. Het aandeel van de Bewerker lijkt niet zo omvangrijk als bij de twee nog te verschijnen Delen. Het 2e Deel zal de brieven van de Heilige bevatten, die hij grotendeels zelf vertaalde en aanmerkelijk vervolledigde. In het 3e Deel, dat de Weg der Volmaaktheid en Het Kasteel der ziel behelzen zal, belooft hij belangrijke verbeteringen en aanvullingen van de tekst. De tekst van het 1e Deel is met enkele kleine wijzigingen, meestal van stylistische aard, overgenomen uit de bekende uitgave van Dr Titus Brandsma en Dr Athanasius van Rijswijck. De voetnoten daarentegen zijn zorgvuldig herzien en bijgewerkt. De spelling is niet aangepast. De orthographie van plaats- en persoonsnamen is met het Spaanse gebruik in overeenstemming gebracht.
In de Inleiding bespreekt de Bewerker de vraag, of wij bij de H. Teresia van een psychologisch gezonde en normale aanleg kunnen spreken. Haar karakter en verbijsterende werklust worden zuiver en treffend belicht. Verder geeft hij een critische toelichting op het literaire oeuvre van de Heilige. Gelijk wij elders opmerkten (Ned. Kath. Stemmen, Jan. 1949), missen wij node een algemene uiteenzetting van haar mystieke leer. Wij herhalen onze wens: moge deze uitgave een mijlpaal worden in de geschiedenis van de Nederlandse Vroomheid in de 20e eeuw!
Dr M. Smits v. W.
J.H. WALGRAVE, O.P., Kardinaal Newman's theorie over de ontwikkeling van het dogma in het licht van zijn kennisleer en zijn apologetiek. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1944, 312 blz., Fr. 200.
Na J. Guitton en J. Byrne, die beiden baanbrekend werk geleverd hebben om de juiste opvatting van Newman aangaande de ontwikkeling van het dogma te achterhalen, komt J.H.W. ons een merkwaardige synthese bieden, die, naar hij zelf verklaart, in tegenstelling met zijn voorgangers, steunt op systematische ontleding van het gehele oeuvre van Newman, ook van na de bekering.
Men kent de op te lossen moeilijkheid: Enerzijds moet worden vastgehouden aan het definitief afgesloten zijn van de Openbaring bij den dood van den laatste van de schrijvers der H. Schrift, anderzijds merken we dat tot met en na het Vaticaans Concilie de ontwikkeling van het dogma zijn normalen gang gaat en tot nieuwe geloofsdefinities leidt. De oplossing, welke Newman voorstelde, was zijn tijd vooruit maar beantwoordt aan moderne tendensen van het actuele denken.
In de psychologische structuur van het denken onderscheidt hij de concrete ding-ervaring, voortvloeiend uit het onmiddellijk contact met de werkelijkheid, en de abstracte, discursieve, steeds deficiente uitdrukking, welke volgt op dezen eersten intuïtieven kijk, hieraan niets toevoegt maar hem enkel geleidelijk verder expliciteert. Waar het nu geloof en dogma betreft, wordt de rol van die concrete ding-ervaring overgenomen door een zekere mystische quasi-ervaring van de bovennatuurlijke werkelijkheid en in het bijzonder van den levenden Christus. Wat waar is voor het individuele denken is waar ook voor de ontwikkeling van een idee binnen een groep.
De onveranderlijkheid wordt gewaarborgd door het aanwezig zijn in het ontwikkeld stadium van zeven welbepaalde kenmerken, die Newman won als vrucht van een lang contact met het historisch leven der ideeën.
De grote kracht en oorspronkelijkheid van deze theorie is vooral hierin gelegen dat Newman aantoont hoe voor een, op een bepaald ogenblik van de geschiedenis gereveleerden godsdienst, dogma-ontwikkeling niet enkel a-priori te verwachten is maar bovendien op haar beurt het bestaan van een onfeilbaar leergezag, steunend op godde- | |
| |
lijken bijstand, postuleert. Zo groeit het antwoord op een moeilijkheid uit tot een positieve Apologetiek van de Kerk.
J. Van Torre
Dr Franz L. SCHLEYER, Die Stigmatisation mit den Blutmalen. Biographische Auszüge und medizinische Analyse. - Hannover, Schmorl & von Seefeld Nachf., 154 blz., D.M. 5,-.
Gelijk de ondertitel aangeeft, wordt hier een medische beschrijving en ontleding gegeven van de stigmatisatie, en daarbij van nog enige verwante verschijnselen als bijv. het bloedzweten. Hoofdstuk I geeft een samenvatting van ongeveer alle gevallen waarover betrouwbare medische gegevens bestaan. Schr., zelf medicus, voegt hier alleen nog enkele biographische notities aan toe, maar is zich bewust dat voor een volledig waardering der stigmatisatie ook nog andere gegevens dienen beschouwd te worden. Hfdst. II ontleedt en bespreekt de verschillende symptomen der stigmatisatie, hfdst. III behandelt verwante verschijnselen. In hfdst. IV worden observatie en meningen van medici en psychologen weergegeven. In hfdst. VI laat schr. enige katholieke theologen aan het woord die een psychogene verklaring stellen boven wat hij de 'bovennatuurlijke' uitleg noemt (men zou wellicht beter kunnen zeggen: de lichamelijk-wonderlijke). Belangstellenden in dit verschijnsel kunnen hier een rijke informatie vinden, welke tot op de laatste jaren is bijgehouden.
P. Schoonenberg
M.A. RICAUD O.P., La vie est sacrée. - Desclee - de Brouwer, Parijs-Brugge, 1948, 306 blz., Fr. 75.
Een kerngezond, levendig, welgeordend, misschien wel soms ietwat streng katholicisme spreekt uit deze belangwekkende bladzijden. Verschillende problemen van de zedeleer, welke betrekking hebben op de eerbied voor het menselijk leven in de voortplanting, worden hier bevattelijk en levendig konkreet onderzocht. Helder en systematisch opgesteld en toch in hoge mate vulgariserend, is het boek een soort belichaming van de pauselijke encycliek over het christelijk huwelijk. De plichten tegenover het leven worden een voor een besproken; de gangbare opwerpingen en de gevoelsargumenten worden ontzenuwd. Een analytisch register en een gedetailleerde inhoudstafel maken het werk uiterst bruikbaar voor dokters, priesters, vroedvrouwen, verpleegsters, en verder voor alle gehuwden, die het niet alleen met grote vrucht, maar ook voorzeker met geboeide belangstelling zullen lezen.
A. Snoeck
A, JANSSEN, Schaamtegevoel en zedigheid. - Bibliotheca Mechliensis II/1. Nauwelaerts, Leuven, 1948, 127 pp.
De bekende professor aan de Leuvense Universiteit biedt ons hier een werkje aan waarnaar men zoekt in ons taalgebied. Men vindt er het beste in wat in andere talen over het onderwerp is geschreven, gecondenseerd en helder uiteengezet. Er spreekt daarbij zoveel gezond verstand en diep menselijk inzicht in deze bladzijden, dat men ze ten zeerste kan aanbevelen aan al wie zich voor het probleem interesseert. Het werkje heeft niets dat aan casuistiek doet denken, niets dat enggeestig is of preuts. Het is gezond van opvatting, ernstig bedacht en vlot geschreven. In het eerste hoofdstuk worden de begrippen schaamte en schaamtegevoel bepaald en gesorteerd. Er is immers een sociaal, een psychisch en een sexueel schaamtegevoel. Het tweede hoofdstuk geeft den zin aan, de uitingen en den oorsprong van het sexuele schaamtegevoel. Het sexuele schaamtegevoel is, volgens schrijver, een bijzondere vorm van het psychisch schaamtegevoel, een innerlijke huivering voor het openbaren van de intieme persoonlijkheid: 'Dit gevoel van ontwijding, dat ons aangrijpt, wanneer ons lichaam blootgesteld is aan naar sexueel genot verlangende blikken, is het eigenlijke schaamtegevoel als hartstocht, als schaamte-affekt' (p. 46). 'Het schaamtegevoel is dus in zekeren zin een uiting van de zucht tot zelfbehoud, tot bescherming van de persoonlijke waardigheid, tegen
| |
| |
het steeds dreigende gevaar van afglijden naar het louter zinnelijk driftenleven...' (p. 51). Het is echter niet het produkt van de opvoeding, geen overgedragen gevoel, geen vrees voor hogere machten, doch een natuurlijk verschijnsel, ten minste in zijn primaire uitingen. Theologisch gezien is het een gevolg van de erfzonde.
Het derde hoofdstuk handelt over de deugd van zedigheid, die het instinktmatige schaamtegevoel vrijwillig beheerst, naar redelijkheid. Zij is aldus een hulpdeugd voor de kuisheid.
De enige negatieve kritiek die men kan uiten is dat het werkje misschien bondiger had kunnen zijn, door het weglaten van sommige herhalingen. Persoonlijk houdt ik niet van het onderscheid tussen zedigheid en kuisheid op de wijze waarop het, volgens Noldin en vele auteurs, werd aangegeven. Het lijkt me niet gewenst aan de zedigheid ook het onvoltooid geslachtelijk genot als materie toe te kennen.
André Snoeck
J.W. KERSSEMAKERS S.J., Nader tot God. Inleiding tot volmaakter geloofsbeleving. - De Toorts, Heemstede, 1948, 3e druk, 305 blz., geb. f. 5,90.
Wij begroeten met vreugde de derde druk van het reeds zo vaak geprezen meditatieboek van P. Kerssemakers. Men klaagt vaak dat men in het Nederlands geen geschikte werken vindt, die beginnelingen - en ook anderen - kunnen helpen in hun gebedsleven.
Langzaam en biddend gelezen kan dit boek veel goed doen aan allen die iets meer ontwikkeld zijn. Het is vlot, fris en degelijk, - met alles wat onze moderne mensen terecht verlangen.
A. Fransen
M.A. GENEVOIS, O.P., Les voies de la Sainteté. Eléments de Théologie Spirituelle. - Editions de la Revue des Jeunes, Parijs, Les Presses de Belgique, Brussel, 1947, 192 blz.
De hier behandelde wegen ter heiligheid zijn de 'via purgativa, via illuminativa, via unitiva'. Dit werkje ontwikkelt, naar de veilige leer van Pater Garrigou-Lagrange, den opgang van den mens; maar het geschiedt zo zorgvuldig, zo theologisch verantwoord, volgens een schema dat aan Joannes van het Kruis en Teresia, naast Augustinus en Thomas, recht laat wedervaren, dat dit klein traktaat meer uitgebreide verhandelingen voordelig kan vervangen. Voor jonge priesters en kloosterlingen lijkt het bijzonder geschikt; waarom ook niet voor vrome leken?
E.J.
J. CRASSET S.J., Methode van overweging en nieuwe vorm van overweging. Vertaald door Stanislas. - Tweede druk, Bibliotheek van den 'Bode van het H. Hart', Van In, Lier, 1948, 154 blz.
Nu onze tijdgenoten, die duidelijk het bidden verleerden, zoveel banaler en armer ook leven, moeten wij nu niet met méér aandrang terug wijzen naar de klassieke werken over het gebed, en neemt onder deze het kleine traktaat van den zeventiende-eeuwsen meester niet een belangrijke plaats in? Wanneer wij het eerste deel zo betiteld vinden: 'Methode van overweging ten dienste van hen, die moeilijk met God omgaan en in het gebed verstrooid zijn' (blz. 19); dan lijkt het wel als zou de auteur, over drie eeuwen heen, ons bedoeld hebben, - en geen enkel hoofdstuk over de verstrooidheid of de godsvrucht neemt dien indruk weg. Wanneer we daarna, een voor een, de 56 rhythmische overwegingen beproeven: dan treedt bij eenieder, in een verdiept gemoed, God binnen. Religieuzen en leken dus, die het met bidden ernstig menen, vinden hier handleiding en voorbeeld.
E.J.
Ds A.B.W.M. KOK, Verleidende geesten. - Kok, Kampen, 1948. 2e herz. en verm, dr., 191 blz., geb. f. 3,90.
'Velen zullen met mijn Naam optreden en zeggen: Ik ben de Christus, en ze zullen velen verleiden' (Mt. 24,5). Dit woord van Jezus inspireerde Ds Kok tot de titel van dit boek, dat handelt over allerlei
| |
| |
godsdienstige mode-bewegingen in de wereld van vandaag, waarvan de meeste ook tot onze landen zijn doorgedrongen, zoals Christian Science, Baha'i-beweging, Soefi-beweging, Theosofie, Anthroposofie, Bellamy-beweging, Mazdaznan, Vrijmetselarij, Spiritisme, Rozenkruisers, Getuigen van Jehova e.a. Ze worden populair beschreven en met grote ernst tegenover Christus' leer gesteld, waarbij ze vooral, en terecht, worden beschuldigd van een zelf-verlossingsleer. Een enkele keer krijgt natuurlijk ook 'Rome' een veegje uit de pan. Dit boek is een tweede vermeerderde druk; voor een derde zou misschien ook de Brits-Israël-beweging met zijn tijdschrift 'Het Stenen Koninkrijk' in aanmerking komen.
P. Schoonenberg
L. BENDER O.P., De huwelijksbeletselen en hun dispensatie. - Paul Brand, Bussum 1948, 131 blz., Serie Waarheid en Leven, gen. f. 1,95.
Het is geen zeldzaamheid dat Katholieken verkeerde opvattingen hebben over het kerkelijk huwelijksrecht. Dit werkje samen met 'de echtscheiding' en 'Huwelijksprocessen' van dezelfde schrijver, geeft precies zóveel over dit onderwerp, en in precies zo'n vorm, dat voor ieder deze materie duidelijk en voldoende toegankelijk is. Deze boekjes worden blijkbaar vlot verkocht, en het zal zeer goed zijn, als ze ook door velen gelezen worden.
P. Huizing
L. BENDER O.P., Het geweten. - Paul Brand, Bussum, Serie Waarheid en Leven, 1948, 144 blz., gen. f. 2,20.
Practisch alle belangrijke vragen over het geweten, zijn aard, de vorming van het gewetensoordeel, het ware en het dwalend geweten, het lakse en het angstvallige geweten, gewetensvrijheid en dwang e.d. komen ter sprake. We hebben slechts een desideratum: dat namelijk de vraag, wat het geweten is, zijn samenhang met de natuur van de mens, en de zeer diepe persoonlijke verhouding met God, die in het geweten besloten ligt, en het in deze orde wezenlijk betrokken zijn op Christus van ieder mensengeweten, in een wijder perspectief wordt behandeld. Het is niemand beter dan Prof. Bender toevertrouwd, deze diepere aspecten voor ieder bevattelijk te bespreken.
P. Huizing
| |
Wijsbegeerte
Alexander DRENKER, Ueberwindung der Verzweiflung. Zweite Erweiterte Auflage. - J.P. Bachem, Köln, 1948, 211 bladz., D.M. 6 en 7,50.
Alexander Drenker is een uit den oorlog teruggekeerd journalist, die zijn vaderland in geestelijke en stoffelijke ruïnes terugvond. Met dit boek maakt hij de balans van zijn vaderland op, een ongeflatteerde, nuchtere reële balans. Hij zegt zijn landslieden harde waarheden en wijst hun den harden weg dien zij te gaan hebben om weer een waardig volk te worden. Er zijn drie dingen te overwinnen nl. gewelddadigheid, hebzucht en hoogmoed. Zijn beschouwingen groeien intussen uit tot rijke en diepzinnige diagnosen van de heersende stromingen en opvattingen. Wat hij zegt over het Marxisme, het socialisme, het nationalisme, over democratie en imperialisme, over Christendom en wereld is het lezen overwaard. Drenker is een Christelijke cultuurphilosoof van formaat, die de noden en zwakheden van den tijd merkwaardig juist doorschouwt en de genezing kent. Hij zegt zijn waarheden tot allen zonder iemand te ontzien. Ook tot den clerus richt hij zijn onbarmhartige vermaning en eist van de clerici niets minder dan Franciscaanse armoede. Alles bij elkaar is het boek van diepe en heldere bezinning, een bijna te idealistisch boek dat eisen stelt die de menselijke natuur niet makkelijk verwezenlijken zal. Een nieuwe realizering van het oude Christendom, dit is het dat Duitsland en de Westerse wereld redden zal, een Christendom, dat de rechtvaardigheid en liefde doet heersen en zowel het ka- | |
| |
pitalistische als het collectivistische stelsel weet te vermijden.
J.v.H.
Dr Jozef STAUDINGER S.J., Das Schöne als Weltanschauung im Lichte der platonisch-augustinischen Geisteshaltung. - Herder, Wenen, 1948, 334 blz.
'Het doel dat mij voor ogen stond, zegt de auteur in het Voorwoord, was een philosophie en nog meer een theologie te schrijven van het schone.' Inderdaad men kan zijn boek slechts bezwaarlijk een eigenlijke aesthetiek noemen; het is veeleer een ontologie van het pulchrum, maar een ontologie, die haar object ook in het licht der bovennatuurlijke werkelijkheid wil beschouwen en zo al heel gauw uitgroeit tot een theologie van de schoonheidservaring. De gedachtenwereld van de auteur is hoofdzakelijk die van Platoon en Augustinus. Vanzelfsprekend worden dan ook de transcendentele aspecten van het schone zeer nadrukkelijk - o.i. soms een beetje voorbarig - naar voren gebracht. Het onderwerp wordt in zijn volle breedte behandeld en het boek beantwoordt ten volle aan de titel: Das Schöne als Weltanschauung. Geen enkel probleem wordt uit de weg gegaan: zowel voor het heerlijke als voor het donkere van wereld en mensenleven, van natuur en Verlossing wordt, steeds in het licht van Augustinus' leer, een allesomvattende verklaring gezocht. Hierbij worden nochtans met zorg alle technische en al te vakkundige 'Schulstreitigkeiten' vermeden, zodat ook een bredere kring van universitair gevormde lezers in dit waardevolle werk een zeer toegankelijke en uiterst verrijkende en verhelderende lectuur zal vinden.
L. Vander Kerken
Dr E.J.E. HUFFER, Chemie (deel V van de Berchmanianum-serie). - J.J. Romen & Zonen, Roermond-Maaseik, 1948, 216 blz., geb. f. 5,80, Fr. 98,-.
Voor wie op de hoogte is van het karakter van de Berchmanianum-serie, zijn de titels misleidend. Wie wel den opzet van deze serie kent, weet dat hij in dit geval geen uiteenzetting van de chemie moet verwachten, maar wel een wijsgerige behandeling van de chemische wetenschap en haar object; ten voordele van de beoefenaars van de chemie aan den enen kant, en van de philosophen aan den anderen kant.
Na twee historische hoofdstukken, die voor een goed inzicht in den aard der chemie van belang zijn, behandelt de schrijver in opeenvolgende hoofdstukken de wet van behoud van massa, de stoechiometrische wetten en de atoomtheorie van Dalton, de chemische structuurtheorie, de atoomtheorie van Bohr, het periodiek stelsel, de chemische cinematica en de phasentheorie. Deze onderwerpen worden niet besproken om hun waarde voor de chemie, maar om hun epistemologische en wijsgerige betekenis, of ter toelichting van beschouwingen die een inzicht geven in de rol van ervaring en deductie in de chemie, of in aard en waarde van een empirische wet, natuurwetenschappelijke hypothese of theorie.
Om zijn voortreffelijke kwaliteiten wens ik dit boek in handen van allen die zich willen bezinnen op den aard en de structuur van de door hen beoefende of gedoceerde chemische wetenschap. Vele gebruikers zullen zich met verwondering afvragen hoe het mogelijk is geweest dat zij tot nu toe voor zulke belangrijke aspecten van hun wetenschap geen oog hebben gehad. De leraars zullen het zich vervolgens tot plicht rekenen de gewonnen inzichten aan hun leerlingen over te dragen, en zij zullen verzekerd kunnen zijn van een aandachtig gehoor.
De uitgever heeft, zoals gewoonlijk, gezorgd voor een keurige uitvoering in geheel linnen band.
P.H. van Laer
Philosophia. Beknopt handboek tot de geschiedenis van het wijsgerig Denken. Onder redactie van prof. dr H. van Oyen. Eerste deel: Indie-Renaissance. - Uitg. W. de Haan, Utrecht, 1947, 246 blz.
De bedoeling van prof. van Oyen met deze uitgave was: 'een niet te omvangrijk Nederlands handboek over de geschiedenis van het wijsgeerig denken... en dat zich niet ver- | |
| |
liest in namen en feiten, maar dat van de verschillende perioden der wijsgeerige bezinning een op de essentie afgaand inzicht geeft'. Een reeks deskundigen werd daartoe door den redacteur uitgekozen en zo verscheen onlangs het eerste der twee delen. Dat de inzichten der vele schrijvers sterk uiteenlopen, ligt voor de hand bij deze opzet, maar hier kan soms gemakkelijk de een de ander corrigeren. Wanneer bv. dr. L. Loenen schrijft: 'Het denkend zoeken wordt verdrongen door het dogmatisch geloof' -, dan hoeft men slechts de bladzijden die onmiddellijk volgen te lezen om van het tegendeel te worden overtuigd. Daar laat prof. de Vogel op voortreffelijke wijze zien, hoe de ontmoeting van het wijsgerig denken met de christelijke openbaring is geweest. Dit ontmoeten heeft ons bv. een Augustinus geschonken: Overigens wordt zijn bewering reeds weerlegt doordat prof. de Vogel in haar bijdrage juist de feitelijkheid zo goed tot haar recht laat komen.
Helaas kan men dit niet van alle bijdragen zeggen. Het heeft de schijn, of verschillende schrijvers zich als hoofdtaak hebben gesteld zich toch vooral niet te verliezen in feiten en namen. Wie bv. het een en ander weet van de griekse wijsbegeerte, zal het knappe stuk werk van prof. Oldewelt met zijn prachtige taal gaarne en zelfs met vreugde doorlezen, omdat hij beter de wijsbegeerte van prof. Oldewelt zal leren kennen. Maar degene die wenst voorgelicht te worden omtrent het griekse denken zelf, zal hier worden teleurgesteld, en indien hij niet teleurgesteld wordt, dan zal dit zijn, omdat hij niet bespeurt hoezeer hier langs de ware feitelijkheid van het griekse wezen wordt heengedacht.
Ditzelfde gemis aan eerbied voor 'namen en feiten', de noodzakelijke grondslag voor de wetenschap der geschiedenis, bemerkt men bij de literatuuropgaven van meer dan een bijdrage. Waarom verouderde werken hier staan i.p.v. essentiële nieuwe, waarom zelfs recente nederlandse publicaties van belang als Nuyens' Aristoteles niet genoemd worden, dat blijft me een raadsel.
Zo lijkt ons dit eerste deel minder te beantwoorden aan de nobele opzet van prof. van Oyen. Voor hen die thuis zijn in het vak, biedt dit boek waardevolle inzichten, anderen zal het niet de gewenste oriëntering kunnen geven.
J. Nota
| |
Taal en letterkunde
Em. van HEMELDONCK, Land van belofte. - Lannoo, Tielt, 1948, 234 blz., gen. Fr. 75, geb. Fr. 105.
Lena de dochter van Kempische fabrieksmensen, huwt met Fons, die door zijn meer bemiddelde ouders wordt verstoten. Beide grijpen, in de nijverheidsstad, naar geld en geluk; Lena's ouders en familieleden grijpen mee. Ach! ze laten daar twee doden achter; ze keren naar de heide weer: het land van belofte en gelukkig makende werkelijkheid, vredig en verdiepend met zijn harde eisen en schrale troost.
Met bijna al de voorgaande heimatromans kan dit werk vergeleken worden; het vertoont ook enigermate de sociale bekommernis van vroeger jaren. Maar ziehier het grote verschil; het verhaal komt meer symbolisch voor, meer doorlicht en doorhuiverd van mensenkennis, menselijke ervaring, warm, nuchtere naastenliefde. In ieder mens toch ligt dat hunkeren naar ver geluk, alleen vervuld door een graag gedragen nabije plicht, en de groep van de hier optredende personen vindt, in elke gemeenschap, weerga en gelijkenis. Daarbij is het boek meer beheerst dichterlijk geschreven, met vaster hand, zekerder techniek en overvloediger materiaal.
Minder groots en ruim dan De cleyne Keyser en De Groene Swaen, is Land van belofte een werk van verinniging, meewarigheid en troost. Altijd vordert de romanschrijver in het doorleven-en-weergeven van land-en-volk; misschien is de vertelkunst als zodanig, bij deze opeenvolging van zacht befloersde beelden, even geweken. En meer sobere directheid ware stellig gewenst.
Em. Janssen
| |
| |
Emiel van HEMELDONCK, Moeder Greta. - Thymfonds, Den Haag, Kempische Boekhandel, Oost-Turnhout, 1948, 288 blz.
Emiel van Hemeldonck is een schrijver uit de Belgische Kempen, die Dorpsverhalen weet te schrijven van grote innigheid en natuurlijkheid. Moeder Greta is er zo een. Het gehucht Vosselaer leeft in dit verhaal met al zijn lief en leed, met zijn zwijgzame mensen en ruisende bossen, in al zijn afgeslotenheid en met heel in de verte de avondlichten der stad. Van Hemeldoncks mensen komen tot leven onder zijn hand, het zijn mensen met een hart, vrome, goedige mensen die stil en tevreden hun weg gaan, onberoerd door de wereld. Dergelijke boeken worden door de 'litteratuur' voorbijgezien, maar in hun eenvoudige, zuivere menselijkheid spreken zij tot allen die 'van goeden wil' zijn.
J.v.H.
Lidy van EYSSELSTEYN, Tristan en Isolde. - Leopold, Den Haag, 1948, 128 pp., geb. f. 5,25.
Lidy van Eysselsteyn heeft de oude Keltische legende van Tristan en Isolde opnieuw bewerkt en daarvoor een versvorm gekozen, die sfeer en kleur van het verhaal behouden moest. Deze vorm is het vierregelige couplet van vele oude volksliederen, dat met zijn weinig gebonden springend rhythme een bijzondere levendigheid bezit. Ook Bertus Aafjes heeft zich voor zijn Voetreis aan dit volkslied geschoold, al nam hij het niet zo over, en Lidy van Eysselsteyn heeft de Voetreis blijkbaar goed gelezen. Aafjes' eigenaardige rijmaccentuering vinden we hier terug. Nog in een ander opzicht doet het gedicht volksliedachtig aan, dat er namelijk heel het gedicht door eenvoudige, als ter loops neergeschreven, maar diepzinnige regels voorkomen, wat de epische volkskunst typeert. Ook archaizeert de dichteres graag, wat hier volkomen op zijn plaats is. Zo heeft Lidy van Eysselsteyn de oude legende op treffende wijze vernieuwd. Minder geslaagd lijkt zij mij in de wijze, waarop zij de Christelijke gevoelswereld in haar gedicht verwerkte. Heel de legende staat reeds met de christelijke levenswet op gespannen voet en in deze bewerking doet het religieuze meestal opgelegd en gekunsteld aan.
J.v.H.
Antoon van DUINKERKEN, Geschiedenis van Sinterklaas. - Paul Brand, Bussum, 1948, 163 pp., geb. f. 4,90.
Wat weten we eigenlijk van Sinterklaas? Van Duinkerken heeft er allerlei bronnen op nageslagen en zijn fantasie te hulp geroepen om ons dit smakelijk boekje over Sinterklaas aan te bieden. Voor wie nog twijfelen mocht, wat er historisch is in dit werk, drukt hij achter in het boek een brief af, waarin hij rekenschap aflegt van zijn werkwijze. Het is een alleraardigst verhaal geworden, deze 'legende' van Sinterklaas, waarin Dichtung und Wahrheit voorkomen, maar waaruit Sinterklaas levend en werkelijk naar voren treedt. Zo leeft Sinterklaas in de voorstelling der mensen en zo kunnen wij in hem geloven of hem althans aanvaarden. De uitgever zorgde voor een smaakvolle inkleding van dit schriftuur.
J.v.H.
Henriette ROLAND HOLST - van der SCHALK, In de Webbe der Tijden. - Brussel, Rotterdam, 1947, 106 blz.
Het onderhavige werk is rijker aan verscheidenheid, en wel omdat het gedichten bundelt uit een lange Periode: van 1935 tot 1945 verlopen tien jaar, overrijk aan gebeurtenissen. Naast de 'weerstandspoëzie' vinden we pareltjes van genres die vroeger minder voorkwamen: huiselijke poëzie, intiem natuurgevoel en innig-nederig-overtuigd gebed.
Maar het werk treft vooral door zijn grote rijpheid. De doorgedreven, bewust-volbrachte offerdaad staat hier als vroeger in het centrum van het zieleleven. De onstuimig rusteloze drang is echter uitgegroeid tot een edele levensaanvaarding, zelf oorsprong van een heerlijk-zeker overwinningsgeloof. Ze heeft de stem gehoord buiten en boven de tijd; ze begrijpt dat het lijden op aarde niet immer kan worden weggewerkt,
| |
| |
maar wel aanvaard en aldus dienstbaar gemaakt voor 't eeuwige. Na nog eens haar levensloop te hebben overschouwd in het grootse gedicht: 'De Loop is bijna volbracht', wenst ze
'Te sterven, dankbaar voor wat God ons zond.'
Het laatste gedicht 'Moeders van het leven' - een weerstandsgedicht met diepe, ingehouden overtuiging, en zonder enige bombast - is een heerlijke synthese dezer gevoelens. H. Roland Holst ontdekt er 'de eeuwige roeping der vrouw': levens te redden, levens te beschermen, door dulden en dragen 'dapper en trouw'.
In verstechniek of rhythmische bouw treedt geen opmerkelijke wijziging of evolutie naar voren; het werk blijft echter belangrijk om de uitgroei van de gestalte der schrijfster: ze reikt tot de eeuwige waarden der gerijpte berusting in het daadwerkelijke offer.
R. Hostie
Gérard KNUVELDER, Van Zwervers en Vagebonden. Opstellen over Middeleeuws 'Uitschot'. - Uitgeverij 'Helmond', Helmond, 79 blz., f. 2,90.
Schrijver stelt ons de 'Aernoutsbroeders' voor. Het zijn de 'vaganten' van alle slag, zo vagebonden of 'kokkijnen' als 'intellectuele' minnestrelen, die de zelfkant der middeleeuwse maatschappij uitmaken. Voor het uitschilderen van hun leven wil schrijver ingaan tegen het eenzijdig ophemelen der middeleeuwse kultuur.
Dit keurig boekje, pittig geschreven en artistiek verlucht, voldoet volkomen, althans bij een eerste lezing. Doch wie zich afvraagt waarop de indruk teruggaat vindt geen enkel stevig houvast: de geestrijke opstellen zijn slechts een vulgariseren der conclusies van Dr D. Th. Enklaar's werk. Daar deze opstellen oorspronkelijk als dagbladartikelen verschenen werd waarschijnlijk niets meer bedoeld. Oprecht is dan ook het voorwoord: 'Dit boekje heeft geen enkele pretentie... maar als men de mensen een genoegen kan doen, mag men dit niet nalaten'.
R. Hostie
Armand BONI, Ernest Claes. - Davidsfonds, Leuven, 311 pp.
Wie met niet vooringenomen hart en met sympathie de boeken van E. Claes gelezen heeft, wie hem tegen vermeende fijngevoeligheid heeft verdedigd en bij dit alles immer getracht heeft hem in de Nederlandse en Europese letteren de hem toekomende plaats te geven, zal wel enigszins verwonderd blijven over de haast onbeheerste verheerlijking van Claes in dit boek. Voorzeker zal het vele verkeerde Claes-voorstellingen uit de weg ruimen en de verdiende verering voor de schrijver verdiepen, maar wij menen dat Claes tenslotte met deze àl te uitbundige apologie op bijna heel zijn werk niet gediend wordt.
Dat de criticus A. Westerlinck niet akkoord gaat met de redenen die A. Boni opgeeft om E. Claes diep te verklaren, wijst er op hoe de meningen zelfs in de kringen die Claes vereren, op dit punt verdeeld zijn. We hopen dat dit Claes-boek een etappe is naar een dieper gaande, objectiever studie, zoals A. Boni beslist niet wilde schrijven.
A. Boone
Herman GORTER, Verzamelde Werken. - van Dishoeck, Bussum; Querido, Amsterdam, 1948. Deel I, 147 pp. In 8 delen bij int. f. 88, -, na versch. van deel I en II, f. 96,-.
G. Stuiveling en Mej. J. Clinge Doorenbosch bezorgen de uitgave der Verzamelde Werken van Herman Gorter bij bovengenoemde uitgevers. Tot nu toe verschenen twee delen. Het eerste bevat het uitvoerige gedicht Mei, het tweede De School der Poëzie, onderverdeeld als: Individualistische Verzen, Socialistische Verzen en Bijlagen, waaronder een aantal onuitgegeven gedichten. In een Verantwoording telkens aan het einde van het boekdeel, leggen de verzorgers der uitgave rekenschap af van hun werkwijze. Gorter heeft in zijn herdrukken herhaaldelijk veel van wat hij vroeger gepubliceerd had, geschrapt en verworpen. Dit is thans heropgenomen doch met een typografisch teken gemarkeerd.
J.v.H.
| |
| |
Ernest CLAES, Kobeke. - Wereldbibliotheek, Amsterdam-Antwerpen, 1948, 208 pp., geb. Fr. 80.
Men kan bezwaarlijk zeggen dat de eerste hoofdstukken van Kobeke grote letterkunde zijn. Behorende tot de veelbesproken anekdoten-litteratuur van Claes, hebben ze in dit boek geen andere rol te vervullen dan een inleiding te zijn op de eigenlijke geschiedenis van Kobeke dat de wereld verlaat en broeder wordt om de heiligheid te zoeken, dat om dezelfde reden het klooster verlaat, dat op zijn zwerftocht door de wereld niets anders vindt dan mensen en zonden, het Kobeke dat meende het kwaad in de wereld te vluchten en op de vlucht was voor de klop van zijn hart. Wie deze tragische tocht meegaat kan niet meer lachen, ook niet als Kobeke zijn simpele dwaasheden begaat. Het kan waar zijn: 'misschien is Claes nooit zo ernstig dan wanneer hij humoriseert' (A. Boni, Ernest Claes, p. 101). Hij heeft echter weinig ontroerender bladzijden geschreven dan deze 'ernstige' hoofdstukken van zijn Kobeke.
A. Boone
Meesters der Russische Vertelkunst. Vertaling door Aleide G. Schot. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1948, 217 pp.
Aleida Schot, de vertaalster van veel Russische werken, heeft hier van een elftal Russische schrijvers kleine verhalen vernederlandst. Haar vertaling is voortreffelijk, voortreffelijker nog dan haar keuze. Wellicht was de vertaalster in deze keuze bij sommige auteurs beperkt doordat zij de opvallende novellen en korte verhalen van dezen reeds bewerkt heeft. Hoe het zij, deze verzameling biedt een goede doorsnee door het novellistische werk der Russische schrijvers. Onwillekeurig betreurt men het dat zeer bekende vertellers hier ontbreken. Dit is het euvel van elke keuze, die nu eenmaal zeer persoonlijk is. Het best vertegenwoordigd lijkt mij Tsjechow, de klassieke meester van het korte verhaal. Poesjkin heeft belangrijker vertellingen dan het lascieve Egyptische Nachten. Alle opgenomen auteurs zijn nog van voor de grote revolutie en weerspiegelen het oude Rusland, zo geheel anders dan het hedendaagse. Slechts voor rijpe lezers.
J.v.H.
Achilles MUSSCHE, Nederlandse poëtica. - De Boeck, Brussel, 1948, 195 blz., Fr. 85.
Dit boek, in de school ontstaan en 'aanvankelijk opgezet als een leerboek', wordt toch ook als een handleiding bedoeld voor 'de gewone letterminnaar'; in geen geval wil de auteur zich aanstellen 'als een schoolmeester' (blz. 8).
De structuur is die van een schoolboek. Uitgaande van 'het kunstwerk en de kunstenaar', komt men tot de bijzonderheden van het vakmanschap: het rijm, het metrum, de strophe. Ook de uitwerking is schools: klare formuleringen, telkens met passende voorbeelden (het meest uit Gorter, Boutens en Gezelle). En toch reikt het werk ver boven het school-niveau uit; ieder 'letterminnaar' kan er veel in leren.
Neem hoofdstuk na hoofdstuk. Zonder iets van zijn bruikbaarheid te verliezen, wordt het telkens een verkenning in het geheimzinnige land van kunst en poëzie. Telkens staat men, verrukt, voor het mysterie dat men zoveel veiliger benadert; heel evenwichtig vindt men technisch vakmanschap en menselijke waarden telkens verenigd.
Elke verkenning kon nog veel verder gaan, en de dichtkunst heeft, voor den Heer Mussche, wel een andere levenswaarde dan voor ons. Blijft toch dat geen andere Nederlandse poética, evenzeer als deze, bruikbaar is, evenwichtig, suggestief en verruimend. Wij bevelen ze ook warm aan, voor een zo breed mogelijken kring van leraars en belangstellenden.
Em. Janssen
Jean du PARC, Marilou. - Vink, Antwerpen, 445 blz.
Deze roman met zijn mondainen titel verhaalt van Marie-Louise Colpaert, een meisje aan de zee, dat in de bezettingsjaren omgang heeft met den Duitser Hans Kuhn, en na de bevrijding gered wordt door den Onderpastoor Godfried Bonte. Om- | |
| |
wille van een meisje staat een priester dus tegenover een Duitser; niet-tegenstaande het pikante onderwerp schreef de auteur zijn meest katholiek boek, tegelijk literair zijn beste.
In den romancier Jean du Parc herkennen we den toneelschrijver Willem Putman. Door het systematisch gehouden decor, dat licht onwerkelijk aandoet en waaraan de sensatie niet vreemd is. Door den veelvuldig aangewenden dialoog en het peilen van zielen. Door den harmonischen uitbouw: twee evenwichtig gehouden delen, en, voor elk van beide tot in de bijzonderheden, veel technisch afwegen en tegenstellen. Door de gewaagde en verlokkelijke intrigue vooral, waarbij de auteur toch, de diepte van schuld en zonde, van berouw en opstanding, heel oprecht heeft doorschouwd... Wij herkennen Willem Putman; maar Jean du Parc is een Putman die zich bezint en vernieuwt. Christine Lafontaine was een boek van bezinning; Marilou is een werk van godsdienstige vernieuwing. En het verenigt, meer en beter dan elk soortgelijk werk bij ons, modernen, zin en christelijk geweten.
Em. Janssen
Romano GUARDINI, Zu Rainer Maria Rilkes Deutung des Daseins. Eine interpretation der Zweiten, Achten und Neunten Duineser Elegie. - Verlag A. Francke, A.G., Bern, 1946, 122 blz., geb. Zw. Fr. 6,50.
In deze reeks, die 'Sammlung um Wesentliches', bezinning en vereniging om het essentiële beoogt, is het Rilke-essay van Guardini zeker op zijn plaats. Geen tweede kan als hij de moeilijke en diepe poëzie van de Duineser Elegien benaderen en verklaren, met het scherpe en doordringende inzicht van een solide wijsgerige geest, tevens soepel en tactvol genoeg om de persoonlijke ervaring van de dichter niet aan het eigen systeem te assimileren, doch om het in te leven en het van binnen uit te begrijpen.
Kan poëzie, die woord, klank, beeld en innerlijke beweging is, die met oor en phantasie wordt opgenomen, wijsgerig verklaard worden? Zeker zal deze verklaring nooit de poëtische beleving vervangen; doch kan zij haar niet helpen meedelen, wanneer zij ondernomen wordt door een man met de geest en het gemoed van een Guardini? Zijn interpretatie schuift zich niet in de plaats van de poëzie: zij zoekt er de innerlijke logica van, en de diepere levensbeschouwing waaruit zij is opgeweld.
Een studie, waarvan elke zin, elke bladz. vol rijke inhoud steekt, kan hier niet worden samengevat. Dat Guardini zich tot drie Elegien beperkt, maakt zijn werk niet fragmentair; het steunt op de overige Duineser Elegien, de Sonnette an Orpheus, en de correspondentie met W. von Hulewicz en Ilse Jahr, die alle dezelfde beleving vertolken. Wij hopen, dat Guardini eenmaal een groot werk aan Rilke mag wijden, zoals hij het aan Hölderlin deed. Want hoezeer ook Rilke er voor waarschuwt, dat zijn werk niet in katholieke zin kan geïnterpreteerd worden, hoezeer hij zich ook 'zur Erde bekennt', en de transcendente God tot de innigste kwaliteit van het 'Dasein' verdicht, toch is een katholiek denker, - en dan liefst van het formaat van Guardini -, meer dan enig ander in staat, dit werk te begrijpen. (Misschien verklaart dit voor een deel het grootste succes van Rilke in de landen met een van Katholicisme doordrenkte cultuur.) Zijn Weltanschauung is slechts van uit een katholieke achtergrond te begrijpen; zijn opvattingen, meer dan die van Hölderlin en Nietzsche, 'sind keine Ur-, sondern Epiphänomenen und leben von dem, wogegen sie sich stellen. Sie sind der Versuch, christliche Daseinselemente ins rein Welthalfe herüberzuzichen und offenbaren erst ihren Sinn, wenn man diese nennt.' (p. 59) 'Rilke's Gedanken haben eine Tiefe hinter sich, die aus dem Glauben seiner Herkunft stammt.' (p. 71) Merkwaardig, hoe, eens te meer, voor een zoekende dichtersgeest die aldus het Katholicisme den rug toekeert, zich verrassende, alleen uit het Katholicisme verklaarbare inzichten en belevingen openen, die de binnen hun veiligheid slapende gelovigen niet weten te ontdekken in de diepten van hun godsdienst.
A. Deblaere
| |
| |
Maurice COLBOURNE, Le véritable G.-B. Shaw (The Real Bernard Shaw), vert. A. Bailly. - Uitg. La Sixaine, z. pl.; z.j., 252 blz.
Een goed Engels criticus, niet zonder geestverwantschap met Shaw, bekijkt Shaw zoals Shaw de wereld bekijkt. Vol humor, in een luchtig onderhoudende toon, benadert hij het veelstaltige phenomeen G.B.S. Achter de clown leren wij de predikant zien, achter de revolutionnair de profeet, achter de ironische spotter de moralist, achter de libertijn de vrome zoeker naar een nieuwe religie. Het raadsel Shaw wordt daarbij niet opgelost, doch als raadsel aanvaardbaar en begrijpelijk gemaakt. De veelschrijver Shaw, die alle vragen, van louter wijsgerige tot practisch sociale behandelt, en daarbij, trots zijn genialiteit, het nauwelijks vermag één dezer vragen in haar complexiteit te stellen, verre van er een andere dan even simplistische als schitterende oplossing aan te geven, kan binnen het bestek van een essay bezwaarlijk ernstig onder handen worden genomen. Vandaar dat de meeste door Shaw opgeworpen godsdienstige, morele, sociale en zelfs finantiële problemen, hier maar zeer algemeen of volgens bepaalde aspecten worden behandeld.
A. Deblaere
Frank VAN DEN WIJNGAERT, Glorie en Nood van het Plantijnse Huis. - De Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1947, 55 blz. en 8 reproducties naar foto, 22 × 14 cm.
Wij kennen maar al te goed het verschijnsel van de 'late belangstelling in eigen land': buitenlandse tijdschriften verzochten Schr. om studies over het Plantijnse Huis, de V-ramp die het trof, zijn cultuurhistorische betekenis, en de schatten die het bewaart. 'Bij nadere beschouwing' dacht hij er aan, dat deze bladzijden op de eerste plaats toch ook 'de binnenlandse lezer konden interesseren'. Wij durven het hopen!... Een hoogstaand vulgarisatiewerkje, voor eenieder leesbaar.
A.D.
| |
Kunst
A.H. CORNETTE, De Schilderkunst in de Lage Landen. - Het Kompas, Antwerpen, 95 blz., 192 platen, 18,5 × 11,5 cm.
Dit boekje werd oorspronkelijk in het Engels geschreven, voor de Angel-Saksische bezoekers na de bevrijding. Thans verschijnt de Nederlandse vertaling van de hand van Mevr. Cornette. Wij voelen vaak de behoefte aan een helder en tevens bondig overzicht van heel onze schilderkunst: dit boekje zal zeker aan het verlangen van talrijke Nederlandse lezers voldoen. Noodzakelijk moesten zekere perioden en meesters vrij summier behandeld worden. Jammer dat in een handleiding oorspronkelijk bestemd voor vreemden, een paar verouderde stellingen en niet veel zeggende algemeenheden voorkomen, vooral over de kunst van de XVe eeuw. (Van Eyck wordt zonder meer 'wereldsch' genoemd; zeer hypothetische gegevens over Robert Campin worden als feiten voorgesteld; en de XVIe eeuw kwam onze kunst bevrijden van 'de laatste dogmatische belemmeringen der middeleeuwen'). De beste bladz. zijn gewijd aan de grote meesters van de XVIIe eeuw.
A. Deblaere
A.J.J. DELEN, Henri De Braekeleer, Een keuze van 48 tekeningen. - 'Tekeningen van Vlaamse Meesters', Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1948, 31 × 24 cm., Fr. 225.
Een waardevolle album met een keuze uit de weinig bekende tekeningen van De Braekeleer. De inleiding, gemoedelijk vulgariserend, steunt voor de biografische gegevens op het werk van Em. de Bom en Maur. Gilliams. A.J.J. Delen beschrijft ons De Braekeleer als de eenzaam levende, vrome, werkzame kunstenaar, met zijn echt Antwerpse, reële blik op mensen en wereld; en tevens zijn werk, dat wil doordringen tot het eenvoudige, het noodzakelijke van elk ding, gefascineerd
| |
| |
door het wonder van deze dingen en van hun zwijgend maar stralend bestaan in en door het licht. De schilder De Braekeleer wordt thans algemeen erkend als de grootste zijner generatie, de tekenaar is nog minder bekend, en toch helpen deze tekeningen om beter het werk van de schilder te begrijpen.
A. Deblaere
Dr A. STUBBE, Van Eyck en de Gothiek, Klassicisme, Romantiek en Naturalisme ten overstaan van de Nederlandse primitieven. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1947, 230 blz., 24 platen, ing. Fr. 115, geb. Fr. 140.
Een actuele studie, tevens een brok 'geschiedenis van de Kunstgeschiedenis'. Van Eyck, hoezeer ook bestudeerd, blijft een omstreden figuur, wanneer men begint zijn werk te interpreteren, en poogt door te dringen tot de geest waaruit het geboren werd. De, wellicht onbewust, subjectivistisch oordelende kunsthistorici, die Van Eyck beschouwen met het oog, en dus ook met de vooroordelen, van hun tijd, komen tot contradictorische besluiten over deze zo geniaal eenvoudige, en, naar uit het debat blijkt, ook enigmatische kunst. Het is een 'lange geschiedenis', na te gaan, hoe men in de loop der tijden een wisselende houding tegenover Van Eyck's werk heeft aangenomen, om te komen tot de naturalistische interpretatie van het eind der vorige eeuw. Om haar schijnbaar verantwoorde wetenschappelijkheid vindt deze nog steeds ingang bij velen onzer a-religieuze tijdgenoten, die niet kunnen vatten, hoe een werkelijk religieuze kunst mogelijk is, waarin het hiëratische en verheven idealistische met de liefde voor het concrete détail en de vreugde aan aardse weelde kan samengaan. Vooral het laatste deel van het boek zal men met belangstelling lezen, nl. waar de hedendaagse kunsthistorie, vanaf Courajod tot Dvorak, aan een soliede critiek wordt onderworpen.
A. Deblaere
Robert VAN PASSEN, Kunstschilder Alfred Ost. Een getuigenis. - Volksreeks van het Davidsfonds nr 349, Davidsfonds, Leuven, 1947, 140 blz., 40 platen, ingen. Fr. 34, geb. Fr. 49.
Wij leren in dit boek het leven en de vreemde, soms tragische persoonlijkheid kennen van onze volksgenoot, de tekenaar en schilder A. Ost, die arbeidde met een onbedwingbare scheppingskracht, en een zelfzeker uitbeeldingsvermogen. Schr. had ongetwijfeld aan zijn grote vriend een betere dienst bewezen, indien hij zijn dithyrambische toon enigszins gematigd had. Is het wel objectief, Ost in één adem te noemen met... Dante, Michelangelo, da Vinci, Sophokles?
Waardevol zijn de veertig platen, die ons het karakter van Ost's werk onmiddellijk leren kennen.
A. Deblaere
| |
Geschiedenis
H. PIRENNE, De Middeleeuwen. Economische en sociale Geschiedenis. - 'De Wetenschappelijke Bibliotheek', 'Het Kompas', Antwerpen, Veen's Uitgeversmij, Amsterdam, 1948, 299 blz., 24 platen, Fr. 130.
In een handig formaat bezorgt 'De Wetenschappelijke Bibliotheek' ons een Nederlandse vertaling van Pirenne's 'Le mouvement économique et social', verschenen als eerste stuk in 'La civilisation occidentale du Moyen Age', dat zelf het VIIIe Deel vormt van de 'Histoire du Moyen Age' van Gustave Glotz. Hieraan werd een kort besluit toegevoegd 'Nieuwe richtingen in de economie' (blz. 257-274), genomen uit Pirenne's aandeel aan Deel VII van 'Peuples et Civilisations' door Halphen en Sagnac. Daar deze grote Belgische historicus zich vooral interesseerde voor de Middeleeuwen en voor het economisch phenomeen, is deze economische en sociale geschiedenis van de Middeleeuwen ongeveer het beste wat hij publiceerde. Men kent zijn grondstelling: de veroveringen van den Islam sloten in de Vroege Middeleeuwen de Middellandse Zee af en prentten op West-Europa een uitgesproken landbouwkarak- | |
| |
ter, slechts de kruistochten braken de hegemonie van de Mohammedanen in het Zuiden en gaven aldus aanleiding tot het ontstaan en den groei van steden en handel. In dit boek worden alle uitingen van de economie systematisch onder ogen genomen: het grootgrondbezit en de landbouw, de steden, hanzen en gilden, het verkeer en de jaarmarkten, het geld en het krediet, de klein- en groothandel, de rampen en sociale onlusten, en zo meer.
Over het soms enggeestig aangevallen renteverbod der Kerk schrijft de liberale Pirenne: 'Toen de Kerk dus, op grond van godsdienstige motieven, het renteverbod uitvaardigde, heeft zij aan de landbouwmaatschappij van de vroege Middeleeuwen de grootst mogelijke diensten bewezen' (blz. 141). De vertaling leest vlot; de Noordnederlandse vertaler J.A. Meijers zal door zijn kort voorwoord menigen Zuid-Nederlander ontstemmen; ook zou hij in een volgende uitgave beter spreken van Rijsel, Ieper, St. Omaars, Hoei en vooral Sint Truiden, in plaats van Rijssel (blz. 169), Yperen (passim), St. Omer (blz. 132), Huy (blz. 65) en Saint Trond (blz. 69).
M. Dierickx
Bijdragen voor de Geschiedenis der Nederlanden, Deel III, Afl. 1-2. - Nijhoff, 's Gravenhage, De Sikkel, Antwerpen, 1948, 160 blz., abonnementsprijs per jaar Fr. 275.
In dit nummer van de Bijdragen, die wij hier reeds hebben voorgesteld (Oct. 1948, pp. 108-109), antwoordt Dr Ph. De Vries met een scherp artikel 'Het tegendeel van wetenschappelijke kritiek' (pp. 1-16) op een even fel stuk van Prof. P. Geyl in het vorige nummer 'Het tegendeel van wetenschappelijke geschiedschrijving', geschreven naar aanleiding van de dissertatie van De Vries. De kern van het debat is de volgende: moet de historiografie een absolute objectiviteit nastreven en de personen volgens hun tijd en milieu beoordelen - de gevestigde stelling, door Prof. Geyl met klem verdedigd, en terecht - of moet zij over het verleden een oordeel vellen van uit ons hedendaags standpunt, hierbij steunend op een relativistische wereldbeschouwing - de mening van De Vries. Daarop volgen de artikels 'Vormen van bestuur ten plattelande in de Noord-Oostelijke provincies vóór 1795' door Dr W.J. Formsma, 'Het verhandelen der stedelijke officiën te Antwerpen in de XVIIIde eeuw' door René Boumans, en een revelerend stuk 'Julius Vuylsteke, promotor der Groot-Nederlandse geschiedschrijving' door M. de Vroede. De lange kroniek (pp. 80-128) geeft een interessant halfjaarlijks overzicht van al wat aan historische boeken en artikels over de Nederlanden verscheen. De bundel eindigt met een uitvoerige bespreking van een twintigtal markante historische werken.
M. Dierickx
Dr J.S. BARTSTRA, Handboek tot de Staatkundige Geschiedenis der Landen van onze Beschavingskring van 1648 tot heden. Dl I van 1648-1763. - L.C.G. Malmberg, 's Hertogenbosch, 1948, 395 pp., bij intekening op de 4 dl., f. 17,50 per deel.
In zekere zin is de benaming 'Handboek' voor een werk, dat uit vier delen van elk ongeveer 400 bladzijden zal bestaan, te bescheiden. Maar de geschiedenis is een rekbare stof. Het zou evengoed mogelijk zijn over dezelfde periode van drie eeuwen, maar dan in collectieve samenwerking, een hele boekenplank te vullen. Dr Bartstra heeft echter gemeend, dat het schrijven van een geschiedverhaal door één persoon, al is hij niet voor alle onderdelen even deskundig, de voorkeur verdient boven de aaneenrijging van een aantal door specialisten geleverde monografieën. Zonder twijfel valt hier iets voor te zeggen, zeker in het geval, als de feiten meer gecomprimeerd dan in de brede worden uiteengezet. De schrijver heeft gestreefd naar objectiviteit, met vermijding van de behoedzaamheid, waardoor de bekende uitgaven van 'Clio' worden gekenmerkt. Natuurlijk is hij daar niet in geslaagd. Men kan zich evenmin in de huid van een ander steken als zelf huidloos zijn. Bij het pogen objectief te zijn, komt altijd een of ander standpunt te kort. Zo
| |
| |
zou een katholiek bij de behandeling van de Kerk en haar optreden zich toch anders hebben uitgedrukt. De schrijver troost ons bij voorbaat met de erkenning, dat zijn voorstelling van zaken tenslotte slechts die is van een handboek. Nochtans is dit bezwaar niet van die omvang, dat we dit werk, dat, behalve enkele platen, ook litteratuur-opgaven bevat, niet zouden aanbevelen aan ernstige lezers, inzonderheid aan hen, die zich de geschiedenis-studie als vak hebben gekozen.
K.J.D.
Tien Jaren. Kroniek van de Belangrijkste staatkundige en wetenschappelijke feiten in de jaren 1938-1948, samengesteld door de Redactie van de Winkler Prins. - Elsevier, Amsterdam-Brussel, 1948, 466 pp.
Men zou zich vergissen, wanneer men meende in deze 'Kroniek' een chronologisch verhaal van de gebeurtenissen tussen 1938-'48 aan te treffen. Dit werk heeft de vorm van een encyclopedie en is ook bedoeld als een verbinding tussen de vijfde en zesde druk van de bekende Winkler Prins. Deze vergissing van de lezer behoeft echter geen tegenvaller te zijn. Er bestaan, ook in het Nederlands, boeken, die deze gebeurtenissen in hun opvolging behandelen. Deze uitgave biedt het grote voordeel, dat men zich uiterst makkelijk oriënteren kan over alle feiten van betekenis, niet het minst over de vooruitgang, die de verschillende wetenschappen gedurende deze periode hebben bereikt. Het is een lust voor de weetgierige lezer dit werk open te slaan. Bijna op elke willekeurige bladzijde vindt men mededelingen, die verrassen door hun nieuwheid. Aan 'Politiek' wordt een duidelijke en zeer uitvoerige uiteenzetting gewijd. De toestand van Nederland gedurende deze laatste tien jaren wordt op staatkundig gebied uitstekend behandeld. We geven slechts enkele voorbeelden, maar zij zouden makkelijk met andere vermeerderd kunnen worden. Ook de illustraties bij de tekst, al zijn zij niet talrijk, zijn keurig uitgevoerd.
Die 'à la page' wil zijn, zal dit boek niet kunnen missen.
K.J.D.
| |
Varia
Dr J.J.L. DUYVENDAK, Wegen en Gestalten der Chineesche Geschiedenis. - 2e dr., Elsevier, Amsterdam-Brussel, 1948, 356 pp.
Professor Duyvendak geeft hier een zeer aantrekkelijke en overzichtelijke beschrijving van de Chinese geschiedenis. Zoals hijzelf zegt, moest hij wegens de uitgebreidheid van het materiaal en de ongelijke bewerking van de verschillende delen ervan, een grote selectie toepassen, en heeft hij niet geaarzeld in bepaalde gevallen 'één regel aan een eeuw en één bladzijde aan een jaar te wijden'.
Het boek heeft daardoor aan leesbaarheid gewonnen, maar vertoont ook een zekere oppervlakkigheid b.v. in het beoordelen van het optreden der Jezuïeten in China, dat onze lezers bijzonder zal interesseren. De gedurfde en merkwaardige verrichtingen van die missionarissen kwamen immers voort uit het verlangen om de Chinezen met alle middelen voor het Christendom te winnen.
De herdruk van het boek is door Elsevier zeer verzorgd uitgegeven en met fraaie foto's verlucht.
C.K.
Bernard H.M. VLEKKE, Amerika en Wij. - Romen & Zonen, Roermond-Maaseik, 1948, 399 pp., geb. f. 9,75.
Dr Vlekke, die vijf jaren in Amerika werkzaam was aan de Harvard University, is bij zijn terugkeer in Nederland teleurgesteld over de gebrekkige en scheve voorstellingen, die menig journalist en intellectueel zich van de Amerikaanse toestanden maakt. Om deze voor te lichten heeft hij dit boek geschreven. Zeker heeft hij hiermee geen overbodig werk verricht. Wat hij naar voren brengt omtrent het ontstaan en opbouw der Amerikaanse gemeenschap, over kerkelijke en onderwijs-verhoudingen, over de inrichting van het staatsbe- | |
| |
stuur, de betekenis der partijen, de buitenlandse politiek en het karakteristieke van de Amerikaan is leerzaam en in staat vele misvattingen op te ruimen. In het laatste hoofdstuk komen 'Wij' aan de beurt en rekent de schrijver af met de zelfgenoegzaamheid, waarmee wij, Nederlanders, van Amerika sympathie en erkenning van onze 'grootheid' op menig gebied verwachten. Vlekke vergist zich echter als hij aan 'een Ministerraad' de 'spreuk' verwijt, dat 'Nederland groot zij in alles, waarin ook een klein volk groot kan zijn'.
Overigens is er geen reden deze 'spreuk', die een wens was van de Koningin-Moeder Emma, aan een minderwaardigheidsgevoel toe te schrijven.
Nu de belangstelling zich steeds meer op de V. St. richt, zal dit werk, met een twaalftal foto's geïllustreerd, een breed debiet beschoren zijn.
K.J.D.
The Kings Good Servant. - Papers read to the Thomas More Society of London, Oxford, 1948, 112 blz.
In 1928 richtten een aantal Engelse juristen een club op, de Thomas More Society waarvan, tot zijn dood in 1946, president was Lord Russell of Killowan, die de werkzaamheid der vereniging als volgt beschrijft: 'Men komt ongeveer tweemaal per kwartaal op een Vrijdag samen en gebruikt een diner maigre. Tot bevordering der spijsvertering zorgt men, dat een of andere autoriteit de vriendelijkheid heeft aanwezig te zijn, welke na het diner een voordracht houdt over een onderwerp waarin hij meester is. Als hij gaat zitten, zeggen de leden om de beurt precies wat ze van hem en zijn opinie's denken, tot algemene tevredenheid van alle betrokkenen.'
Theoretische en morele vraagstukken betreffende recht en wetgeving vormen het studieobject der societeit. De ons in deze uitgave voorgelegde voordrachten: De Utopia van Thomas More; de wijsbegeerte van het recht; Wet en geweten; De grenzen van recht en wetgeving; Het bonum commune in recht en wetgeving; Wet en vrijheid; straf en morele verantwoordelijkheid; Geweten en rechtspraak; zullen ongetwijfeld de vereiste tevredenheid geoogst hebben.
P. Huizing
Fritz STERNBERG, Hoe houden wij de Russen tegen zonder Oorlog? vert. d. I. Carvalho. - Leiden, E.J. Brill, 1948, 102 blz., gen. f. 2,75.
Dit boekje van ruim 100 bladzijden geeft een heldere uiteenzetting van de actuele toestanden in Europa en Azië en van de politiek, die in beide werelddelen door de tegenstanders Rusland en Amerika wordt gevoerd. Een oorlog zal, volgens de schrijver, geen definitieve oplossing brengen. Om hem te voorkomen moeten de V. St. meer progressief zijn dan de Russen. Men zou kunnen vragen: wat betekent dit veel geen misbruikt woord 'progressief'? En, zijn de Russen wezenlijk progressief? Als progressief een synoniem is van het oude: socialistisch, of het moderne: democratisch, wil het ons toeschijnen dat de wereld daardoor alleen niet gered is. Het hangt er van af, waarheen men progressief is.
K.J.D.
|
|