Streven. Jaargang 2
(1948-1949)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 503]
| |
De Drang naar Eenheid in de Britse Politiek
| |
[pagina 504]
| |
dineerde actie op politiek, economisch en militair gebied te onderstrepen en om haar met de talrijke en machtige middelen die hun ter beschikking staan in de hand te werken. De kleine staten, die sedert lang de betrekkelijkheid hebben ingezien van formeel erkende souvereiniteit in een wereld waar machtsverhoudingen steeds doorslaggevend waren, - en dit niet zelden aan den lijve gevoeld hebben -, ondervinden minder last om zich aan de nieuwe toestand aan te passen; niet toevallig is het eerste ernstige initiatief in zake practische internationale samenwerking van de drie kleinste landen van Europa uitgegaan. Geheel anders is het gesteld met de 'grote' Europese naties, waarvan de politieke visie, of beter de politieke verblindheid, steunend op een roemrijk verleden, soms zou doen glimlachen indien ze niet zo noodlottig de onontbeerlijke integratie van de Westelijke krachten tegenwerkte. Er moeten wel vitale belangen in het gedrang zijn gekomen, dat Z.H. Paus Pius XII het gewenst achtte de westerse wereld een duidelijke vingerwijzing in dit opzicht te geven. Woordelijk richtte Z.H. zich, op 11 November 1948, tot de delegatie van het tweede congres van de Europese Unie der Federalisten als volgt: 'De grote naties van het vasteland, met hun lange geschiedenis zwaar van glorierijke herinneringen aan een machtig verleden, kunnen ook de vorming van een Europese Unie verhinderen, daar zij onbewust geneigd zijn om zich zelf te meten naar de schaal van hun eigen verleden, veel meer dan naar de schaal van de huidige werkelijkheid en van de toekomstperspectieven. Daarom verwacht men van hen dat ze hun vroegere grootheid zullen vergeten om zich in een hogere politieke en economische eenheid te laten opnemen.' Engeland ontsnapt niet geheel aan dit vaderlijk verwijt. Toch breken thans in de Britse politiek, ondanks onmiskenbare desintegratieverschijnselen, krachtige stromingen door die georiënteerd zijn naar een breed uitgebouwde Westerse eenheid. De huidige positie van Groot-Brittannië is wel de meest complexe die men zich kan indenken. Zijn lotsverbondenheid met het Commonwealth, met Continentaal Europa en met de Atlantische wereld, inzonderheid met de U.S.A., doet de meest verscheidene Problemen, en niet zelden ook moeilijk te overbruggen tegenstellingen oprijzen. De onversaagdheid, het onwrikbaar optimisme, de zin voor compromissen, vrucht van een rijke traditie en van een lange politieke ervaring, de onuitputtelijke vindingrijkheid om het onverenigbare te verzoenen, al die bekende karaktereigenschappen van het Britse volk, zullen zich overvloedig kunnen doen gelden nu het er om gaat aan de stoute politiek door Anthony Eden als die van 'the three unities' bestempeld, vorm en gestalte te geven. Alleen | |
[pagina 505]
| |
de natie die er in slaagde een vrij heterogeen wereldrijk in de wisselvalligheden en het soms helse rhythme van de gebeurtenissen en structuurwijzigingen der XIXe en XXste eeuw gaaf te bewaren of althans de substantie ervan te redden, mag zich met gezag aan een dergelijke formule wagen. Zij is niet alleen politiek het meeste geschikt, maar ook geographisch goed gelegen en cultureel geheel aangewezen om de levende schakel te vormen die de krachten van het Westen moet helpen bundelen. De taak is ongemeen zwaar, zelfs ondankbaar. Over de mogelijkheden en over de moeilijkheden, over de grondslag tenslotte ook van de drievoudige Britse eenheidsdrang - eenheid in het Commonwealth, eenheid met Europa, eenheid over de Atlantische Oceaan - volgen hierna korte beschouwingen.
* * * | |
1. - Eenheid in het commonwealthHet Commonwealth blijft een onbetwist meesterstuk van staatsmanskunst in de hedendaagse geschiedenis. Het steunt, als geen andere politieke structuur, op staatsmanskunst als dusdanig, waarbij geweld slechts uitzonderlijk te pas is gekomen; nooit hebben de Britten de harde les vergeten die het verlies van de rijke Amerikaanse kolonie voor hen heeft betekend. De specifieke eigenschap van het Commonwealth is de verregaande vrijheid van zijn leden, een vrijheid die groeit naar de mate van hun stoffelijke en geestelijke ontvoogding. Zo groot is de scrupuleuze zorg om die vrijheid te waarborgen dat steeds angstvallig werd vermeden de banden, die de naties van het Brits Gemenebest samensnoeren, formeel te bevestigen en in concrete vorm te gieten: de werkelijke kracht dier banden en hun waarde voor de Dominions zouden daardoor slechts kunnen worden verminderd. Zoals vastgesteld wordt in het historisch verslag van 1926 over de imperiale betrekkingen, vormen de leden van het Commonwealth zelfstandige gemeenschappen binnen het Britse Rijk; zij genieten van een gelijkwaardig statuut en in geen enkel opzicht, noch in binnenlandse noch in buitenlandse aangelegenheden, zijn zij aan elkander ondergeschikt. Deze zelfstandigheid heeft de dominions niet verhinderd een levendige gemeenschapszin en een klaar besef van hun onderlinge lotsverbondenheid te ontwikkelen. Integendeel. Tweemaal op een kwart eeuw tijds hebben zij het schitterend bewijs van hun solidariteitsgevoel geleverd door zich spontaan aan de zijde van het bedreigde Engeland te scharen. | |
[pagina 506]
| |
Toch zijn er, vooral tengevolge de tweede wereldoorlog, grondige wijzigingen in de verhoudingen binnen het Commonwealth ingetreden. Niet alleen is de economische en financiële afhankelijkheid van de Dominions tegenover het moederland sterk verminderd en werden in dit opzicht de vroegere posities wel eens omgekeerd; gaandeweg zijn zij ook actief op het internationaal plan opgetreden en hebben zij op dit gebied een steeds groeiende verantwoordelijkheid opgenomen. De vooruitstrevende houding van sommige Dominions in dit verband, blijkt o.m. uit de 'explosieve' rede door Maarschalk Smuts in 1943 voor de Britse wetgevende lichamen gehouden, waarin hij wees op de tegenstrijdigheid die volgens hem lag tussen de decentralisatie van de zelfstandige organen van het Imperium en de sterke centralisatie van de niet zelfstandige organen, met name de koloniën, die nog steeds uitsluitend van uit Londen worden beheerd. Naar zijn oordeel komt het aan de Dominions toe de rol van Groot-Brittannië over te nemen waar het koloniale gebieden geldt binnen hun belangensfeer gelegen. In 1944, naar aanleiding van het Camberra-pact, gaven Australië en Nieuw-Zeeland uitdrukking aan hun wil samen te werken bij de oplossing der problemen van algemeen belang in de Zuid-Westelijke Pacifiek. Dr Evatt achtte het vanzelfsprekend dat Australië, als rechtstreeks betrokken natie, in het verre Oosten de spreekbuis zou zijn van het Commonwealth. Met deze mening werd rekening gehouden bij de besprekingen over het vredesverdrag met Japan. Niemand, zeker niet Engeland, heeft er aan gedacht zich te verzetten tegen de toetreding van Canada, in 1942, tot het Noord-Amerikaans verdedigingspact, waardoor formele regionale verbintenissen buiten het raam van het Commonwealth werden aangegaan. De aangehaalde feiten illustreren een steeds verder doorgedreven decentralisatie, in ruime mate gerechtvaardigd door de geographische onmogelijkheid van een tot in de bijzonderheden geeoördineerde commonwealth-politiek. Tijdens de jongste maanden hebben zich echter ook gebeurtenissen voorgedaan die moeilijk anders dan als desintegratie, zoniet ontbindingsverschijnselen, kunnen worden beschouwd. Vooreerst, in Zuid-Afrika, de opvolging van Maarschalk Smuts, vurig voorstander van het Commonwealth, door Dr. Malan, typisch vertegenwoordiger van een ietwat germaans getint nationalisme, uitgedrukt in de leuze 'South Afrika first' in alle omstandigheden. Vervolgens, de late vrucht van een oud-historisch-romantisch nationalisme: het verbreken door Ierland van de laatste banden die het nog zwakjes met Engeland verenigden. Voortaan maakt het geen deel meer uit van het Commonwealth. | |
[pagina 507]
| |
Ten slotte het ontstaan, nadat Engeland zich vrijwillig had teruggetrokken, in Azië van drie onafhankelijke staten met name India, Pakistan en Ceylon, die de noodzakelijkheid van de volstrekte staatssouvereiniteit ontdekken precies op het ogenblik dat men elders de onvermijdelijke beperking van diezelfde souvereiniteit begint in te zien. Vooral het behouden van deze drie jonge staten in het raam van het Commonwealth stelt zeer kiese problemen. Het uitbouwen van een politiek systeem waartoe naties van verschillende rassen en uiteenlopende tradities als gelijkwaardige leden zouden behoren, overtreft inderdaad alles wat in de merkwaardige geschiedenis van het Britse volk is voorgekomen. De trouw aan dezelfde tradities, aan dezelfde vrije politieke instellingen en aan dezelfde levensbeschouwing vormde immers het onstoffelijke maar daarom niet minder sterke cement dat de delen van het Empire samenhield. In hoever is dit cement hier voorhanden? Het opnemen in het Commonwealth van de drie genoemde Aziatische staten bedreigt bovendien de reeds tot een minimum herleide formele banden die de naties van het Gemenebest verenigen, met name de Kroon, de Gouverneur-Generaal die haar vertegenwoordigt en de Imperiale Conferenties. De trouw aan de Kroon is onverenigbaar met de Republikeinse Regeringsvorm van Indië. Indien niet alle tekenen bedriegen zal nochtans de manier gevonden worden om dit land in het Commonwealth op te nemen. Voor de Gouverneur-Generaal vinden de Dominions moeilijk plaats in hun grondwet, te meer daar de titel denken doet aan een kolonie-Gouverneur met uitvoerende macht bekleed. Tenslotte, wat betreft de Imperiale Conferenties, bestaat het gevaar dat de vertrouwelijke atmosfeer bij de bespreking van vraagstukken die het Commonwealth als een geheel aangaan door de tegenwoordigheid van de drie Aziatische leden ernstig zou gestoord worden. Reeds is het Commonwealth officieel niet meer 'British'. De uitdrukking 'British subject' klinkt onaangenaam in de oren der Dominions. Het woord 'Dominion' zelf kwetst het eergevoel van de 'Commonwealth-staten' die voortaan alleen zo wensen te worden genoemd. De Britten zelf beseffen, dat, tenzij de grondslagen van de samenwerking onder de leden worden herzien, er van het Commonwealth niets méér dan een sentimentele fictie zal overblijven. 'Een stel van naties zonder onderlinge banden, zonder gecoördineerd actieplan in internationale aangelegenheden en met diverse politieke strevingen is nog slechts een carnaval-Commonwealth' aldus ongeveer 'The Economist', van 4 October 1948, waarin wordt gesuggereerd, klaarheidshalve, ten minste enige principes te formuleren die de leden van het Commonwealth als minimum- | |
[pagina 508]
| |
programma zouden moeten aanvaarden: erkenning van de normen van het volkenrecht en minnelijke regeling der meningsverschillen in de schoot van het Commonwealth; eerbied voor de minderheden; gecoördineerde buitenlandse politiek; collectieve organisatie van de defensie; gecoördineerde economische politiek; individuele bewegingsvrijheid in geheel het Commonwealth. Of op deze suggesties zal worden ingegaan valt te betwijfelen. Maar de Commonwealth-conferentie, in October 1948 te Londen gehouden, bracht de levendige belangstelling en de constructieve houding van de jonge Aziatische staten in Commonwealth-aangelegenheden aan het licht. Vooral voor India, vertegenwoordigd door Pandit Nehru, was het een aangename verrassing. Deze houding is grotendeels te verklaren door een nieuw feit dat het hoger geschetst desintegratie-proces neutraliseert en dat integendeel de solidariteit van de Commonwealth-natiën steviger maakt dan zij ooit was, met name de gemeenschappelijke defensieve belangen. De uitgestrektheid van de Sovjet-Unie, de latente bedreiging die op de meest verspreide gebieden van Noord-Canada tot Zuid-Azië drukt, alsook de rusteloze communistische bedrijvigheid in alle werelddelen, vormen een machtige, zij het dan negatieve, factor ten gunste van de eenheid in het Commonwealth. In dit verband doet zich een merkwaardige ommekeer voor. Indien, tot nog toe, de Sovjet-Unie bij de Aziatische volkeren door een handige exploitatie van de nationalistische tendensen sympathieën wist te verwerven, ziet zij thans haar kansen verminderen omdat die volkeren nu slechts één grote bekommernis hebben, n.l. het beschermen van hun zo pas verworven onafhankelijkheid tegen elke nieuwe vorm van onderwerping. Beter dan door koloniën kan door vrije naties aan de druk van Rusland worden weerstaan. Wat meer is: het schijnt tot al de Commonwealth-naties te zijn doorgedrongen dat de veiligheid van het Gemenebest de veiligheid van Groot-Brittannië vooropstelt, en dat om die te verzekeren, de consolidatie van West-Europa een noodzakelijkheid is die heel het Commonwealth raakt. Hier ligt de diepe oorzaak van het onverwachte feit - iets wat enige maanden geleden voor onmogelijk werd gehouden - dat de Britse politiek georiënteerd naar nauwere samenwerking met Europa door de Commonwealth-conferentie te Londen werd aanvaard en gesteund. Het geldt hier een moeilijk te overschatten actieve post in de balans van de eenheid in het Commonwealth. | |
[pagina 509]
| |
II. - Eenheid met EuropaDe grondige wijzigingen door de oorlog in de Commonwealth-verhoudingen teweeggebracht beletten niet dat een evenwicht op nieuwe basis tot stand komt. Met Europa is het anders gesteld: hier schijnt het eeuwen-oude evenwicht definitief gebroken. Meteen is ook het lot bezegeld van de traditionele Britse 'balance of power' - politiek die steunde op een virtueel machtsevenwicht op het vasteland. Voortaan kan Engeland zich niet meer de luxe veroorloven zich in een 'splendid isolation' terug te trekken, en slechts af en toe het gewicht van zijn macht in de schaal te werpen om te verhinderen dat één bepaalde natie het oude vasteland geheel zou overheersen. De Brits-Europese politieke lotsverbondenheid wordt nog inniger, nu de enige mogendheid die de veiligheid van het vasteland en ipso facto van het eiland aan zijn flank gelegen in het gedrang kan brengen, dezelfde is die ook een donkere schaduw werpt op vitale gebieden van het Commonwealth in andere werelddelen. Ook de zuiver militaire solidariteit is in sterke mate gegroeid tengevolge van de jongste ontwikkeling van de bewapeningstechniek, met name van het vliegwezen, van de V-wapens en van de atoomwapens. Nu de zee geen voldoende bescherming meer biedt, is Engeland met zijn geconcentreerde bevolking en industrie vrijwel het kwetsbaarste land van de wereld geworden. Zelfs op economisch gebied kan de samenwerking met Europa alleen bevordering zijn voor de noodzakelijke uitbreiding der productie- en afzetgebieden. Althans op lange termijn. Gezien in het historisch perspectief kan er over de wenselijkheid van eenheid met het vasteland geen twijfel bestaan. De verwerkelijking echter van deze eenheid in de onmiddellijke toekomst, vooral op het economisch plan, stuit op zeer zware moeilijkheden. Het is bekend hoeveel moeite de eerste stappen hebben gekost in de richting van een op zeer beperkte schaal ingericht multilateraal betalingsverkeer, wat toch de meest elementaire voorwaarde is van de economische integratie van Europa. De bestendige deficitaire handels- en betalingsbalans t.o.v. de U.S.A., waaraan vrijwel alle Europese landen lijden, heeft thans tot een ware impasse geleid. Wel besloten om niets te verwaarlozen en bereid om zijn soberheidspolitiek zo nodig nog te verscherpen met het doel 's lands economische en financiële toestand te saneren, heeft de Britse Regering een streng geheim gehouden - maar reeds door een Amerikaans blad gepubliceerd - vierjarenplan uitgewerkt, dank zij hetwelk de handelsbalans in 1952 een batig saldo van ongeveer 400 millioen dollar zou moeten vertonen. De buitenlandse handel zou zodanig | |
[pagina 510]
| |
worden geleid dat het deficit t.o.v. de dollarzone slechts 291 millioen dollar meer zou bedragen; t.o.v. de Marshall-landen moet zelfs een boni van 219 millioen $ en t.o.v. de sterlingzone een boni van 816 millioen $ worden bereikt. Voor de overige landen, waarmede Engeland handelsbetrekkingen onderhoudt, wordt een mali van 174 $ voorzien. Dit plan veronderstelt natuurlijk de drastische inkrimping van de invoer van 'niet essentiële producten' en het opdrijven van de export met alle middelen. Wie zich herinnert dat Continentaal Europa regelmatig voor ongeveer 600 millioen $ méér aan Engeland verkocht dan het van dit land kocht zal de emotie en het protest door dit plan bij de vastelandsmogendheden teweeggebracht best begrijpen. Nagenoeg alle bevinden zij zich in een netelige economische situatie waaruit ze zich slechts kunnen redden door hun uitvoer - namelijk ook van 'niet essentiële producten' - zo hoog mogelijk op te voeren. Het mag waar zijn dat gedane zaken geen keer hebben en dat Engelands positie wegens de oorlog grondig geschokt is; het probleem van het herstel en van de coördinatie der Europese economie die o.m. door het Pact van Brussel als doelwit werd gesteld blijft zorgwekkend. De Brits-Europese betrekkingen worden nog bemoeilijkt door het bestaan van het imperiaal preferentiestelsel waaraan noch de Commonwealth-staten noch Engeland graag verzaken. Dit stelsel ontleent vooral zijn waarde aan de beperking van de handel met Europa, ten gunste van het Commonwealth. Nauwere economische samenwerking tussen Engeland en het vasteland zal dus bij voorkeur moeten worden gezocht op gebieden die de belangen van het Gemenebest niet te zeer schaden. De moeilijke verzoening tussen op zich zelf rechtmatige nationale en imperiale belangen en de imperatieven van de Europese economische integratie verklaart grotendeels de aarzelende houding van de Britse Regering t.o.v. het vasteland, ondanks de formeel uitgedrukte wens de samenwerking met Europa te bevorderen. Zij komt tot uiting in het strenge voorbehoud van officiële zijde gemaakt inzake de stichting van een Europese Parlementaire vergadering met uitvoerende macht bekleed. In de plaats daarvan wordt een Europese Raad voorgesteld die slechts met het onderzoek van de huidige sociale, economische en politieke problemen zou belast worden en desgewenst aan de regeringen voorstellen zou doen. De hoger besproken tegenstrijdige belangen liggen ook aan de oorsprong van de oppositie tussen de continentale opvatting van een Europese federatie die de beperking der staatssoevereiniteit als voorwaarde stelt en de conceptie van Groot-Brittannië die, als Commonwealth-staat, deze beperking moeilijk kan aanvaarden. De formele bekrachtiging, door de | |
[pagina 511]
| |
Imperiale Conferentie, van de grote lijnen der Britse politiek t.o.v. Europa heeft de horizont wel wat opgeklaard. Daarmee werd echter aan de onmiddellijk practische problemen nog geen passende oplossing gegeven. Zelfs de militaire maatregelen ter beveiliging van het Westen, met veel publiciteit, tengevolge van het Pact der Vijf getroffen, schijnen niet met veel overtuiging te worden uitgevoerd. Inzonderheid schijnt het aanstellen van een Franse bevelhebber over de gezamenlijke zee-strijdkrachten van West-Europa niet zonder enig voorbehoud vanwege Engeland te zijn geschied. Samenvattend kan worden gezegd dat op dit ogenblik niemand, zelfs niet in Engeland, weet wat hij aan de wil tot Europese samenwerking door de Regering uitgedrukt, werkelijk heeft. Sommigen gaan zelfs zo ver van een gezagscrisis te gewagen en aan de Britse Regeringskringen een gebrek aan doelbewuste en samenhangende politiek te verwijten. 'De stromen van accoorden en verdragen, de voortdurende zittingen en commissies voor samenwerking en overleg, bedekken slechts zwakjes de oude spleten en de nieuwe scheuren in de Westelijke politieke muur. Er is geen ontkennen aan: alleen de nood brengt de Westelijken tot samenwerking, alleen dwang van buitenaf dwingt hen tot handelen op korte termijn'Ga naar voetnoot2.. Die dwang van buitenaf is echter een evenmin te ontkennen realiteit. Hij bestaat, negatief, in de groeiende bedreiging van uit het Oosten die aan de staten van Europa slechts de keuze overlaat tussen gezamenlijke weerstand of afzonderlijke ondergang. Hij bestaat positief, omdat, zelfs gezamenlijk, de Europese volkeren, daarin begrepen Engeland, zonder de hulp van over de Oceaan niet bij machte zijn hun economische welvaart, hun stoffelijk bestaan, hun sociaal evenwicht en hun politieke veiligheid te vrijwaren. Die hulp is echter op haar beurt ondergeschikt aan effectieve europese samenwerking. Deze kapitale overweging ontzenuwt alle andere. De hoger geschetste vraagstukken kunnen slechts worden opgelost in de overtuiging dat de onvermijdelijke offers en concessies gerechtvaardigd worden door een kwestie van zijn of niet zijn. | |
III. - Transatlantische eenheidDe Brits-Amerikaanse betrekkingen zijn steeds een curieus mengsel geweest van rivaliteit en solidariteit. Verbonden als ze zijn door het ras, door de beschavingsvorm en niet zelden ook door de paralelle belangen, vergeten ze al gauw hun onderlinge veten ten overstaan van derden. Lang hebben de Amerikanen het Brits imperialisme - waaronder ze eens te | |
[pagina 512]
| |
lijden hadden - gelaakt. Nu zij echter, vooral na het terugtrekken van Groot-Brittannië uit India, ernstig beginnen te geloven dat het Britse Rijk in een doodstrijd gewikkeld is, vrezen ze reeds de mogelijke verdwijning van een belangrijk en vertrouwd geworden stuk op het internationale schaakbord. De U.S.A. zijn er tevens van bewust dat dit Rijk de énige machtige en betrouwbare bondgenoot is die hun nog overblijft. Dit bondgenootschap is in de eerste plaats van belang in zake de Europese politiek. Wegens zijn geographische, politieke en militaire positie vormt Engeland de natuurlijke schakel tussen de naties aan beide zijden van de Atlantische Oceaan gelegen. Het Vijf-landen Pact op 17 Maart te Brussel ondertekend vormt het aangewezen vertrekpunt voor ruimere veiligheidsregelingen. Het materieel herstel van Europa, door de Marshall-hulp mogelijk gemaakt, zou zijn doel missen indien het niet gepaard ging met een degelijke organisatie van de veiligheid. Alleen een formeel toegezegde militaire steun van over de Atlantische Oceaan kan deze verzekeren; dit is het doel van de voorstellen door de landen van het Pact van Vijf begin December 1948 aan de Amerikaanse Regering met het oog op het sluiten van een 'Atlantisch Pact' overgemaakt. Krachtens dit pact zouden de ondertekenaars (U.S.A. - Canada en de vijf Europese landen) van de oorlog als politiek instrument afzien, tenzij in het raam van het handvest der Verenigde Natiën. Zij zouden ook een gewapende aanval tegen één van hen als een gewapende aanval tegen ieder van hen, de U.S.A. inbegrepen, beschouwen. Doch de Brits-Amerikaanse solidariteit bestrijkt niet alleen het Europese toneel. Evenals de U.S.A. heeft het Commonwealth wereldverspreide belangen die thans aan dezelfde bedreiging blootgesteld zijn. Zoals Barbara Ward in The New York Times Magazine opmerkt is het hoog tijd om tegen het actieve en wereldwijde communisme, dat er kennelijk op uit is om de Westerse macht in de wereld te fnuiken, met geweld waar zulks zonder te veel risico's kan geschieden, door slopende propaganda en door infiltratie-methodes elders, een sterke, gecoördineerde tegenactie te ondernemen. Niet alleen moeten de defensieve krachten van het Westen gebundeld worden, er moet ook een economisch offensief worden ingezet, zo ruim mogelijk van opzet, om het materieel herstel en de vredelievende expansie der volkeren te bevorderen op een wijze die de verbeelding van de wereld treft. Het Westen lijdt aan gebrek aan eenheid in de politieke gedragslijn in het Midden-Oosten, in Afrika, in Azië en namelijk ook in China. Om aan het communisme te weerstaan moet de Westerse politiek even homogeen, even wereldomvattend, even dynamisch en even vindingrijk zijn dan die van het Oosten. | |
[pagina 513]
| |
Een wereldpolitiek op dergelijke schaal gevoerd - en wie zal haar noodzakelijkheid betwisten? - doorbreekt het kader van een Atlantisch verbond. Zij vergt de medewerking van de staten van het Commonwealth, van de Westerse Unie, van de Westerse koloniale gebieden, van het Panamerikaans systeem, van nog op te bouwen politieke constructies in het nabije en in het verre Oosten. Het wordt duizelingwekkend - maar het is niet te veel - om de uitdaging van het Oosten te beantwoorden. Daarom schijnt nu reeds het Atlantisch pact door de feiten achterhaald te zijn, en doet zich de nood gevoelen aan een ware 'vredescoalitie' aldus genoemd door M.E. Armstrong, in een merkwaardige bijdrage verschenen in het jongste nummer van Foreign Affairs. Deze vredescoalitie zou niets anders zijn als een vrijwillige daad van zelfverdediging groepsgewijze en als dusdanig in overeenstemming met het artikel 51 van het Handvest van de Verenigde Naties, gesteld door de volkeren, die de onvolkomenheden van het huidig statuut van de UNO betreurend, bereid zijn om aan een eventuele aanval te weerstaan zelfs in geval, wegens het gebruik van het vetorecht door één bestendig lid van de Veiligheidsraad, deze laatste zou verhinderd worden de verplichting van weerstand aan het geweld op te leggen. (Men merke wel dat de UNO de oorlog niet buiten de wet stelt, maar tracht ieder gebruik van geweld hopeloos te maken door het daartegenover stellen van een grotere gezamenlijke macht). Van Brits standpunt uit biedt dergelijke formule het niet te onderschatten voordeel de Commonwealth-solidariteit te vrijwaren omdat verbintenissen op een algemeen plan gemakkelijker door de leden van het Gemenebest kunnen worden aanvaard, dan geographisch beperkte verbintenissen. Zij stemt ook overeen met de werkelijke universaliteit der defensieproblemen en met de natuurlijke samenhorigheid van alle vrijheidslievende naties die geen vrede nemen met de huidige gespannen verhoudingen noch met de ondoeltreffende werking van de UNO. De tijd is gekomen om al die volkeren onder een zelfde banier te scharen, de banier van een gemeenschappelijke wereldbeschouwing die zowel de levensstijl der individuen en als die der volkeren bepaalt. | |
Besluit: de fundamentele eenheid'Fundamentally, the Commonwealth depends upon the sharing of common ideals and fundamental common purposes'. - Aldus Nicolas Mansergh in zijn jongste studie over de na-oorlogse oriëntering van het Britse Commonwealth - een vaststelling die overigens door niemand in twijfel wordt getrokken. | |
[pagina 514]
| |
'The European Movement is a movement of ideas'. - Aldus Duncan Sandys, Voorzitter van de Europese Unie der Federalisten, een verklaring waarover een ieder het eens is. En wie zal Walter Lippmann tegenspreken wanneer hij zijn boek 'U.S. War-aims' als volgt besluit: 'De Amerikaanse idee is gegrondvest op het beeld van de mens en diens plaats in het heelal, op zijn verstand en zijn wil, zijn kennis van goed en kwaad, zijn hoop op een hogere en natuurlijke wet, die boven alle regeringen en in waarheid boven alle wetten staat; deze traditie hebben de Amerikanen en alle Westelijke volkeren van de wereld om de Middellandse Zee, de wereld der oude Grieken, Hebreërs en Romeinen ontvangen. De Atlantische Oceaan is thans de wereldzee van deze cultuur en van dit geloof.' De drie eenheden, door de Britse politiek nagestreefd, rusten tenslotte op dezelfde idee, die, als middenpuntzoekende en bezielende kracht, tegelijk de grondslag en de voorwaarde is van hun verwezenlijking. Want alleen deze idee vermag de innerlijke en onderlinge verdeeldheid van de Westelijke machten te verhelpen en deze tot een gezamenlijk groots élan te bewegen. Zulk élan moet gedragen worden door een geloof dat zuiverder en sterker is dan het nieuwe 'geloof' - mag men het zo noemen? - dat van uit het Oosten de stoffelijke en geestelijke waarden van het Westen bedreigt. Zo blijkt dan eens te meer dat in het grootste proces der historische evolutie de economische en politieke factoren een ondergeschikte rol spelen; dat, integendeel, de geestelijke factoren en namelijk de godsdienstige, voorrang genieten. Dat hiervan de onverdacht wetenschappelijke en wellicht ook de gezagrijkste geschiedkundige in leven, Arnold J. Toynbee het ondubbelzinnig getuigenis aflegtGa naar voetnoot3. mogen wij hier met voldoening tot slot constateren. |
|