Streven. Jaargang 2
(1948-1949)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 466]
| |
Het Ethisch Probleem van onze TijdGa naar voetnoot1.
| |
[pagina 467]
| |
heeft, maar wel het volledig teloorgaan van zijn morele waarde... Onze generatie staat voor hetgeen wel de keuze zou kunnen zijn tussen het gebruik van de kennis om de wereld rationeel op te bouwen en het gebruik ervan om de primitieve, wilde passies van het mensdom voor een laatste hopeloze strijd te wapenen.' Door deze Amerikaan wordt op konkrete wijze het moreel probleem gesteld, zoals het voor de hedendaagse mens oprijst. Het gaat niet meer over een of ander beperkt gebied van de moraal die de bezorgdheid gaande maakt, het is de moraal zelf, als normerende wet van het menselijk bestaan die in het gedrang is gekomen. De konkrete moraal is niets anders dan een levenshouding van den mens, waardoor hij, zijn doeleinde kennend, dit bewust nastreeft en al zijn handelingen richt naar zijn vervolmaking als geestelijk-stoffelijk wezen, in wezensafhankelijkheid van God. Deze levenshouding oordeelt over de aan te wenden middelen volgens de normen van de menselijke levenswaarden. Door de ethiek beheerst, leidt de mens de biologische en materiële krachten waarover hij beschikt naar de ontwikkeling van zijn bestaan. De moraal, diep geworteld in het godsdienstig bewustzijn is de hoogste natuurlijke menselijke leidende functie. Nu schijnt deze functie niet langer voor haar taak berekend. De middelen, die het technisch verstand van de mens heeft uitgevonden, zijn zo machtig, zo overweldigend gebleken, dat het doel de kracht niet meer bezit ze te bedwingen en te leiden. De mens verkeert in de situatie van een kind dat met een geladen revolver speelt, maar dan van een kind dat zich er van bewust is, dat het wapen vurensgereed is, en toch niet kàn laten voort te spelen. Elke kennis is gevaarlijk geworden omdat ze de technische middelen vermenigvuldigt, die de mens niet meer beheersen kan, en de mens kan toch niet nalaten die kennis te ontwikkelen. Vandaar de angst van de moderne mens, angst die a.h.w. belichaamd wordt in het schrikbeeld van een nieuwe wereldoorlog, die hij zich voorstelt als de uiteindelijke catastrophe, als de zelfvernietiging door de met eigen handen gesmede wapenen. Het moreel probleem is op onze dagen geworden een probleem van zelfbehoud. Waar zullen we het noodzakelijk toevoegsel van morele krachten halen, die alleen zal mogelijk maken de fatale kringloop te doorbreken, en opnieuw de middelen als middelen te gebruiken voor onze ware menselijke doeleinden? Dit is het probleem, dat de achtergrond vormt van de huidige menselijke onrust, dat door alle cultuurphilosophen, sociologen en moralisten eindeloos wordt besproken, dat alle andere meer speciale ethische problemen in zijn totaliteit omvat. | |
[pagina 468]
| |
I. - Techniek en moraalDe snelle vooruitgang van de zuiver wetenschappelijke kennis sedert een paar eeuwen heeft, dikwijls buiten de verwachting van de geleerden zelf, de mens een enorme macht geschonken op de natuur, de mens zelf als levend wezen inbegrepen. Die macht wordt tot daadwerkelijkheid omgezet in de techniek. Reeds Descartes voorzag dat de louter kwantitatieve studie van de natuur, die hij inluidde, de volledige beheersing ervan als gevolg zou hebben. Maar dit theoretisch vooruitzicht is voor ons een grootse werkelijkheid geworden. Er werden in de natuur en in de mens steeds nieuwe energieën of elementen ontdekt, bestudeerd en aan onze behoeften dienstbaar gemaakt. In den beginne werd elke nieuwe ontdekking, elke nieuwe technische vooruitgang begroet als een zuivere aanwinst voor het mensdom. Stilaan is de mens beginnen in te zien en nu is het een angstig bewustzijn geworden, dat de wetenschap en de techniek als de tong van Aesopus zijn: het beste en het slechtste; dat alles tenslotte afhangt van het gebruik dat de mens van die nieuwe uitvindingen maakt; dat dit gebruik voordelig of nadelig zal uitvallen, niet door de natuur zelf van de uitvinding of van de techniek, maar door de morele doeleinden die de mens zal nastreven bij dit gebruik. Deze doeleinden zelf liggen niet op het vlak van de wetenschap of de techniek; zij zijn van geestelijke, zedelijke aard, het zijn absolute waarden, die in de eenheid van de mens de middelen moeten beheersen en naar het doel leiden. Men is gaan inzien dat de kracht van de morele beginselen zich niet in evenredigheid heeft ontwikkeld met de rasse evolutie van het technisch kunnen; dat er een achterstand is van de ethische normen, zodat ze dreigen te worden voorbijgestreefd door een vernietigende kennis. Wat de physica betreft heeft men b.v. in de uraniummolecule krachten ontdekt, ze weten vrij te maken en technisch te bemeesteren, welke in het duizendvoudige die van de meest vernielende springstoffen overtreft. Men kan deze krachten in princiep tot verschillende doeleinden aanwenden; enkele grammen uranium zouden b.v. genoeg energie afgeven om een steamer van Europa naar Amerika te voeren. Maar ze kunnen ook voor oorlogsdoeleinden worden gebruikt. En wie ziet niet in, welke bekoring deze ontzettende kracht moet uitoefenen op een staat, een regering die in een internationaal conflict betrokken is, op een volk dat meent in zijn bestaan door een ander te worden bedreigd? Heeft men goed gehandeld met de atoombom te werpen op Hiroshima? Mag men duizenden burgers doden voor | |
[pagina 469]
| |
militaire doeleinden? Mag een land dat het atoomwapen bezit, het uitbreken van een oorlog verhaasten, vóór dat zijn tegenstander over hetzelfde wapen beschikt? Is een oorlog met dergelijke wapenen nog moreel? Hier ontmoeten we ongetwijfeld een eerste raakvlak waar wetenschappelijke techniek en moraal elkaar ontmoeten. De ontdekking van de atoomenergie zou slechts ongevaarlijk zijn geweest indien de verstandhouding tussen de volkeren, de eerlijkheid en de moraliteit van de internationale betrekkingen zich in gelijke mate hadden ontwikkeld als die gevaarlijke kennis, en het immoreel gebruik ervan hadden overbodig gemaakt. Daarbij komt een onvoorziene weerslag van die 'waarlijk geniale uitvinding en toepassing van die natuurwetten, die de innerlijke essentie en de activiteit van de organische stoffen doorgronden', zoals Z.H. Pius XII haar noemdeGa naar voetnoot2., op de individuele moraal van de geleerden. Vroeger ging de wetenschap er groot op internationaal te zijn. Nu pleegt men wetenschap in het geheim. De geleerden worden aangeworven door organen, die in dienst staan van de regering; zij worden bespied; hun taak wordt zo omschreven en beperkt, dat zij doorgaans geen overzicht meer kunnen hebben op het geheel, hun laboratoria zijn omringd door een cordon gewapende soldaten. De geleerde voelt zich niet meer vrij; hij en zijn wetenschap staan in dienst van de politiek, en het wordt voor hem een gewetensvraag, of hij zich tot een blind instrument mag verlagen, en nog verder mag meewerken aan de voorbereiding van een eventuele oorlog waar het einde van de beschaving mee gemoeid is, zonder dat hij in de fatale beslissingen zijn woord heeft mee te spreken. Deze geleerden worden goed betaald, maar hebben zij het recht hun vrijheid te verkopen aan de staat, die eigenmachtig over hun uitvindingen zal beschikken? In Amerika, waar op dit ogenblik deze en dergelijke problemen het acuutst worden gesteld, wordt hierover in het oneindige gediscussieerd onder katholieken, protestanten en ongelovigen. Zonder positief gevolg echter. Het is alsof de traditionele moraal deze problematiek niet meer aan kan, alsof de leidende functie van de mens niet meer gewapend is tegen de stijgende macht van de wetenschap en de techniek. En toch wordt er angstig gezocht naar een antwoord, want men is het er over eens, dat, indien dit niet wordt gevonden indien er geen moreel inzicht en geen morele krachten ontdekt en aangewend worden, die als tegenwicht kunnen dienen voor al die op zich zelf zo grandiose uitvindingen, de mens zijn eigen ondergang tegemoet gaat. | |
[pagina 470]
| |
Meer nog dan de physica is de biologie een gevaarlijke wetenschap geworden. Evenals de theoretische physica de moderne techniek heeft mogelijk gemaakt, zo heeft ook de theoretische biologie nieuwe aanpassingen op het gebied van de physiologie, de therapeutiek, de genetica en de eugenetiek gevonden. Schitterende ontdekkingen werden in de laatste decennia ook op dit gebied gedaan, maar tevens werden er nieuwe machtsmogelijkheden geschapen, die bij ontstentenis van een moreel tegenwicht, verwoestend kunnen worden voor het mensdom. Honderd jaar geleden, in 1850, ontdekte Davaine de bacille van de pestziekte. Sedertdien heeft men tal van microscopische organismen ontdekt die het dierlijk en menselijk organisme kunnen infecteren. Men heeft ze beschreven, bestudeerd met steeds machtigere microscopen, men heeft middelen gevonden om ze schadeloos te maken - maar ook om ze te vermenigvuldigen. En hier ook heeft men krachten ontdekt, die in dienst kunnen worden gesteld van de machtsdrift van de mens. Men spreekt van de toekomstige bacteriënoorlog, van vliegtuigen die over een stad een bacteriënmist zullen verspreiden welke al de levende organismen dodelijk zal infecteren. Zodat op dit gebied de mens de mogelijkheid heeft geschapen zijn eigen ondergang te bespoedigen. Hetzelfde dient gezegd voor de macht die men door chemische middelen heeft weten te verkrijgen op de intieme psychische geheimen van het menselijk bestaan. De natuur heeft er voor gezorgd, dat sommige begeerten en strevingen door de vergetelheid als omsluierd worden. Zij heeft daardoor de gaafheid en de gezonde groei van de persoonlijkheid willen beschermen. Het is verder een kenmerk van die zelfde persoonlijkheid, dat zij zich alleen vrij, in de vriendschap en de liefde aan anderen mededeelt, dat zij zichzelf bezit en dat zij haar intieme leven aan de indiscrete blikken van anderen kan onttrekken. Er zijn gebieden van het psychologisch leven, die slechts met schroom mogen benaderd worden; elkeen heeft zijn geheimen, die hem niet zonder de grootste gevaren voor zijn geestelijk bestaan kunnen ontstolen worden. Men heeft nu echter ook middelen gevonden om gewelddadig in het geheime, persoonlijke leven binnen te dringen. Met een inspuiting van amythal-sodium of pentothal-sodium kan men de hogere contrôle-functies van de psyche verlammen, de beveiligende slagbomen van de natuurlijke schroom of van de geheimhouding van het eigenste zelfbezit neerhalen; wensen die voorzichtig in het onderbewustzijn werden teruggedrongen, geheimen die men aan het oog van anderen wilde of moest onttrekken, kunnen door de moderne | |
[pagina 471]
| |
techniek in het volle licht van het bewustzijn gezet en aan de openbaarheid prijsgegeven worden. Misschien kan men zodoende in sommige gevallen aan pijnlijke psychologische conflicten een einde maken; maar wie ziet niet in voor welke misbruiken dergelijke practijken vatbaar zijn, en met welke discretie, met welke zelfbeheersing ze moeten worden aangewend, wil men de persoonlijkheid niet in haar diepste zijn ontwrichten. Wat anders dan een sterk moreel besef kan een mens, die over zulke macht beschikt, beletten er een vreselijk misbruik van te maken? Een nog veel grotere vernietigende kracht werd in 's mensen bereik gebracht door de uitvindingen op het gebied van de genetica, met hun toepassingen op de eugenetiek. Men wist sedert lang, dat de somatische verschijnselen van het individu, en sommige psychologische karaktertrekken worden overgeërfd. Door het ultramicroscopisch onderzoek is men nu te weten gekomen waar de physiologische oorzaak ligt van de overerving, nl. in de 48 chromosomen in de kern van het menselijk ei, in de duizenden genen, waaruit elke chromosoom bestaat, en die elk voor een onderdeel van de erfelijkheidsfactoren verantwoordelijk zijn. Men is nu op weg het geheim te ontdekken om in het erfelijkheidsproces actief in te grijpen, de actie van de genen en de chromosomen te beïnvloeden en te wijzigen, zodat de mens de eigenschappen van zijn eigen nageslacht zal kunnen predetermineren. Men hoopt dezelfde stralingsenergie die men door de splitsing van de atomen heeft weten vrij te maken, en waarmee men de vernietigende kracht van de atoombom heeft vervaardigd, ook te kunnen aanwenden om de constitutie van de chromosomen naar willekeur te wijzigen en het menselijk type in een gunstige richting te doen evolueren. Dit alles moet uitlopen op toepassingen op brede schaal in de eugenetiek, op een biologisch dirigisme, dat maar weinig rekening zal houden met de persoonlijke vrijheid en verantwoordelijkheid, de persoonlijke waardigheid. Reeds werd op bescheiden schaal overgegaan tot kunstmatige selectie bij middel van de kunstmatige bevruchting, op bredere schaal tot sterilisatie. Men kan reeds naar het schijnt door een inspuiting de erfelijke factoren die het geslacht bepalen zodanig beïnvloeden, dat het geslacht van een kind vooraf gedetermineerd wordt; men kan ook de economisch en sociaal ongeschikten aan een stille pijnloze dood helpen. Van al deze mogelijkheden kan er door gewetenloze mensen een ontzettend misbruik gemaakt worden, en het is maar al te duidelijk dat de moderne beschaving niet de nodige morele kracht oplevert, om aan de grote bekoring, die van deze technische beheersing van de mens door de mens uitgaat, weerstand te bieden. | |
[pagina 472]
| |
Tenslotte heeft de mens een zekere macht weten te verwerven rechtstreeks op het psychologisch leven van de evenmens, op de oriëntatie van zijn denken en zijn willen. Men heeft inzicht gekregen in de vorming van de motieven, die tot handelen aandrijven, en sommige middelen gevonden om die motieven te beïnvloeden, in de gewenste richting te leiden. Men is gaan beseffen dat de doorsneemens een hoogst suggestibel wezen is, en men heeft machtige middelen ontdekt om die suggestibiliteit te benutten. Heel de kunst bestaat er in door herhaling van dezelfde slogans een massale opinie te vormen, en door aanhoudend beslag te leggen op de aandacht, de mensen te beletten zich aan het lawaai van de propaganda te onttrekken, in zichzelf te keren, en door een persoonlijk wel doordacht oordeel aan de suggestie te ontsnappen. De opinevorming is een psychologische wetenschap geworden, die weliswaar nog in de kinderschoenen staat maar waarvan we allen kennelijk reeds den invloed ondergaan. Laat ons maar denken aan de film, de radio. De uitvinders van deze grootmachten van de opinievorming, meenden oprecht een middel geschapen te hebben, dat de internationale verstandhouding zou bevorderen. Op ontelbare witte doeken zouden dezelfde beelden mensen over alle landen verspreid dezelfde gedachten en idealen voor ogen toveren, door millioenen ontvangstapparaten zouden over de hele wereld dezelfde woorden weerklinken. We hebben echter gezien hoe de propaganda die wonderbare techniek heeft weten te gebruiken, om door eenzijdige voorlichting, behendige insinuaties, of grove steeds maar herhaalde leugens de haat in de harten van de mensen te zaaien. Evenals de intranucleaire kracht, en de bacillen, werden de aether en het licht in dienst gesteld van vernielingsinstincten van de mens. Hoe meer de natuurkundige, de biologische, de psychologische wetenschappen zich ontwikkelen, des te meer constateren we dat de bewonderenswaardigste uitvindingen gevaarlijk zijn geworden in de handen van de mens, die de morele krachten niet schijnt te bezitten om ze als middelen in dienst te stellen van de ontwikkeling van de menselijke persoonlijkheid; des te meer ook dringt zich bij alle nadenkende mensen een gevoelen op van angst bij het vooruitzicht van een moreel minderwaardig mensdom in het bezit van zulke nieuwe ontzettende krachten. L. de Broglie, de uitvinder van de golfmechanica, heeft deze angst als volgt geformuleerd: 'De enorme kracht van de middelen die de physica nu reeds en elke dag meer en meer de mens ter beschikking stelt, de methoden waarover weldra misschien de biologie zal beschikken om de vorming en de ontwikkeling van de levende wezens te beïnvloeden, | |
[pagina 473]
| |
zullen nog meer dan in het verleden aan de toepassingen van de wetenschap een beslissende invloed verzekeren in de vredelievende en de gewapende mededinging tussen de individuën en vooral tussen de volkeren. Het belang van de wetenschap en het gezag van de geleerden kunnen daardoor wel groter worden, maar wellicht niet in den zin, die door de vereerders van wetenschappelijke waarheid gewenst werd. En tevens zal de verantwoordelijkheid van de wetenschap schrikbarend zijn toegenomen t.o.v. de dramatische gebeurtenissen, die de geschiedenis van morgen ons misschien voorbereidt. Geschikt om de geesten meer en meer te verheffen tot de serene beschouwing van de waarheid en geschikt om ook meer en meer de bestaansvoorwaarden van het menselijk leven en het peil van de beschaving te verbeteren, kan de wetenschap ook de oorzaak worden van de verschrikkelijkste verwoestingen en het mensdom leiden tot zelfmoord!' | |
II. - Op zoek naar nieuwe zedelijke krachtenHet is duidelijk dat in deze situatie alle nadenkende mensen bekommerd zijn om de zedelijke krachten op te sporen, om het 'supplément d'âme', waarvan Bergson spreekt, te veroveren, die het den mens zullen mogelijk maken de techniek te beheersen en in dienst te stellen van de hogere menselijke waarden. Het is duidelijk, dat het katholicisme, met zijn eeuwenlange traditie van morele vorming, hier zijn woord heeft mee te spreken. Maar we zullen eerst de posities verkennen van de ongelovigen, die zoeken naar een nieuwe reddende moraal. Meestal doen ze dat met de edelste bedoelingen, en indien we zullen moeten constateren dat de richting waarin zij zoeken tot geen resultaat kan leiden, dan doen we dat zonder het minste leedvermaak, alleen omwille van de objectiviteit en met volle eerbied voor de edele gezindheid van de meesten dezer ongelovigen. Hoofdzakelijk volgen ze vier verschillende sporen, die met elkaar onverzoenbaar zijn, en daardoor reeds alleen hun eenzijdigheid demonstreren. Sommigen willen de ontbrekende ethische krachten vinden in de verdere ontwikkeling van de natuurwetenschappen zelf. Anderen verwachten alle heil van een specifiek psychologische techniek, een derde reeks denkers prijst een soort neo-stoïcisme aan, en tenslotte zijn er de aanhangers van een goddeloos humanisme. De meest paradoxale houding is die van het wetenschappelijk humanisme, dat beweert door de ontwikkeling van onze wetenschappelijke exacte kennis en de daaruit voortvloeiende techniek ethische krachten | |
[pagina 474]
| |
te ontwikkelen, waardoor we die wetenschappen en technieken uitsluitend zullen weten te gebruiken voor positieve, opbouwende doeleinden. 'Le supplément d'âme' zal ons gegeven worden door de ontwikkeling van onze wetenschap. Als vertegenwoordiger van deze richting kunnen we Julian Huxley noemen, een Engels positivist, die als algemeen secretaris van de UnescoGa naar voetnoot1. een geschikte tribune heeft gevonden, om zijn wetenschappelijke ethiek wereldkundig te maken. Hij bepaalt zelf zijn wetenschappelijk humanisme in drie punten. Het is, zegt hij in 'L'Homme, cet Etre unique'Ga naar voetnoot2., ten eerste een protest tegen het bovennatuurlijke en een affirmatie van de immanentie, d.w.z. van de zelfgenoegzaamheid van de menselijke geest. Hierdoor wordt de nieuwe moraal van elk geloof in een transcendente God radicaal afgesneden. De mens is een op zichzelf gesloten geheel en moet in die geslotenheid de totaliteit van zijn morele krachten ontwikkelen. Ten tweede, zegt hij, verklaren wij met alle nadruk, dat men op het menselijk leven dezelfde wetenschappelijke methode kan toepassen als op de navorsing van de stoffelijke wereld, en dat zó hetzelfde steeds grotere meesterschap kan worden verworven. Bijgevolg, om de verlossende ethische bronnen aan te boren, moet de mens zich niet alleen insluiten in zijn eigen ik, maar ook nog in zijn strikt positieve, natuurwetenschappelijke horizon. Want, zo gaat hij voort, de normen en de doeleinden, datgene nl. waarover het precies in de moraal gaat, zijn slechts een deel van het wereldbeeld, zoals de wetenschap dit opbouwt. Er bestaat dus geen wezenlijk onderscheid meer tussen wetenschap en moraal, tussen de middelen en het doel: kennen is moreel zijn, en elke nieuwe kennis die we aan de geheimen van de natuur afdwingen, betekent een nieuwe en betere morele vorm, een nieuwe menselijke levenswaarde. Hieruit volgt een derde punt, n.l. dat niets zal kunnen verwezenlijkt worden zonder de experimentele verificaties, welke alleen door de wetenschap worden verstrekt. Dus wordt de mens niet alleen ingekapseld in zichzelf en in zijn wetenschappelijke act, maar in de zuiver experimentele methode. Herleid, verschrompeld tot een verlengstuk van een microscoop of een statistiekentafel zou de mens in staat zijn de problemen van zijn bestaan en zijn bestemming, van het gebruik der middelen op te lossen. Het was reeds een evidente dwaling van Socrates, te menen dat de moraal niets anders is dan inzicht, een hoofdstuk van het denken. Maar de grote Athener bedoelde toch nog door het denken de | |
[pagina 475]
| |
beschouwing van de eeuwige waarheden, het inzicht in de deugd, de rechtvaardigheid, het opperste menselijk geluk. Het wetenschappelijk humanisme dwaalt nog veel verder van de waarheid af, wanneer het beweert, dat de mens de hem ontbrekende morele krachten zal veroveren alleen door de vooruitgang van het wetenschappelijk onderzoek. Het is duidelijk dat, indien er uitsluitend in deze richting wordt voortgewerkt, de mens over steeds machtigere middelen en technieken zal beschikken, maar ze nog minder dan op heden tot zijn voordeel zal weten te gebruiken. Anderen zoeken niet in de richting van de wetenschap, maar van een psychologische techniek. Min of meer trouwe volgelingen van Freud, menen de psychoanalisten, dat het gemis aan zedelijke krachten te wijten is aan onze vroegere onbekendheid van de diepe, onbewuste spanningen en complexen die zich in de zgn. morele conflicten van het bewustzijn ontladen. Machtswil en hoogmoed, vernielingsdrang en haat, wellust en egoïsme, hetgeen we noemen zedelijk kwaad of zonde, dit alles zijn maar oppervlakkige verschijnselen van het onderbewuste. Daar leven verdrongen wensen en begeerten, residuen van conflicten uit de eerste kinderjaren, biologisch gecristalliseerde sporen van haat en opstandigheid tegen het ouderlijk gezag, van afgunst tegenover de vader of de moeder, van onbewust zelfverwijt en vroeging, van wil tot zelfkastijding en zelfvernietiging. Deze complexen, door de censuur in de duisternis van het onderbewuste teruggedrongen, weten onder allerlei vermommingen aan haar waakzaamheid listig te ontsnappen en zijn de oorzaak van gedragingen die wij immoreel noemen. Laat ons bijgevolg door een gepaste psychologische techniek, door de psychoanalyse, de censuur van het bewuste ik buiten werking stellen, laat ons de complexen, oorzaak van de zedelijke wanorde, aan het licht brengen en zodoende de mens bevrijden van de spanningen en conflicten, van de complexen, die zijn onderbewustzijn bevolken. De mens zal vanzelf het goede kiezen, wanneer hij door de psychoanalyse de oorzaak kent van zijn morele afwijkingen en in het volle van het bewustzijn zelfstandig kan stelling nemen tegenover zijn eigen ik. Deze theorie deelt met vele andere de aantrekkelijkheid, dat zij de mens meent te kunnen ontlasten van zijn persoonlijke verantwoordelijkheid. Hij is niet schuldig aan het morele kwaad dat hij gekozen heeft; de schuld of liever de fout ligt in het onderbewuste, in de psychologische traumata die zich hebben voorgedaan lang vóórdat hij het onderscheid kende tussen goed en kwaad. Waren er deze infantiele spanningen niet geweest, dan zou hij vanzelf, zonder | |
[pagina 476]
| |
enige moeite of inspanning, gezond, d.i. moreel hebben geleefd. En het enige wat er nu te doen staat, is die spanningen door een psychologische techniek tot ontlading te brengen, door ze over de censuur heen in het licht te stellen van het bewustzijn. In heel deze constructie is er nergens spraak van een vrije, verantwoordelijke menselijke keuze, van een geestelijke act. We zullen hier niet afdingen op de waarde van de psychoanalyse om, mits met voorzichtigheid door gewetensvolle deskundigen toegepast, sommige psychische stoornissen te genezen. Maar met de gezondheid wordt de patiënt eerst geplaatst voor het moreel probleem. Het gaat niet op, het normaal zedelijk plichtsbesef, met al de gevoelens, die daaraan verbonden zijn te vereenzelvigen met pathologische afwijkingen, die juist dit plichtsbesef en de ware morele gevoelens onmogelijk maken. Overigens al de psychoanalisten, die door de verabsolutering van hun specialiteit niet misleid werden, erkennen dat het enige wat de psychoanalyse in het beste geval kan doen is de patiënt te genezen, waarna voor hem het zedelijk leven met zijn normale eisen en zijn normale conflicten begint. Hieruit volgt, dat de psychoanalyse als dusdanig niet bij machte is de morele krachten van de mens in de toekomst te ontwikkelen. Tegenover het scientisme en de psychoanalyse, die beiden het ethisch niveau van het mensdom willen verhogen door loutere technische middelen, met miskenning van de vrije verantwoordelijke wilskeuze, staat het existentialisme. Het existentialisme is geboren uit het diepe besef van de tragische situatie van de moderne mens. Deze werd door de angst aangegrepen, daar hij beseft, dat hijzelf de wapenen smeedt, waarmee hij bewust zijn vernietiging tegemoet gaat. Deze angst, indien hij niet door een grotere morele kracht kan worden overwonnen, drijft hem tot wanhoop. Angst en wanhoop zijn de basis zelf van het goddeloos existentialisme. Het kent geen morele normen waardoor de mens zijn angst kan te boven komen. Er bestaat alleen de mens die in een zinloos bestaan zinloos kiest tussen de mogelijkheden die zijn existentiële situatie hem open laat. Geen enkele wetenschap, geen enkele techniek kan hem bevrijden van die absurde vrijheid, die hijzelf is. Er is dan ook maar één levenshouding meer mogelijk, dat is de 'Entschlossenheit' van Heidegger, een soort stoïcijnse aanvaarding van het zinloos bestaan en van de ongerijmde keuze van de subjectieve vrijheid. Er is niets, de mens is niets en hij maakt zich druk om niets. Zulke theorie blijkt niet bij machte te zijn de technische vaardigheid met de morele paraatheid in de eenheid van de reële mens te verzoenen; zij is alleen het getuigenis | |
[pagina 477]
| |
van de ontreddering en de angst van de moderne mens en tracht met een somber amor fati het nakend einde tegemoet te zien. Tenslotte is er het neo-humanisme, dat een moraal zoekt op te bouwen op de erkenning van en de eerbied voor de menselijke persoonlijkheid. Deze is niet een loutere brok natuur, die wetenschappelijk kan worden behandeld, noch een knoop van onbewuste drijfveren, noch een zinloze vrijheid; de mens is een zeer bijzonder deel van het cosmisch geheel. Hij onderscheidt zich van alle andere wezens hierdoor, dat hij in zich zelf een normgevoel draagt, dat geestelijke waarden schept, waardoor hij zich gebonden acht, waarden, die niet afhangen van zijn willekeur, maar die objectief zijn gedragingen beheersen, waartegen hij niet kan zondigen zonder de gaafheid van zijn persoonlijkheid te schenden. Hier vindt men de erkenning van specifiek ethische waarden, die tegenover de wetenschap en de techniek moeten gehandhaafd worden. Alleen zijn deze waarden volledig immanent en autonoom. De mens vindt ze in zichzelf zonder enig beroep op een transcendente absolute waarde, waaraan ze hun geldigheid zouden ontlenen. Op vele overigens hoogstaande mensen, die zich van God en het godsdienstig leven hebben afgekeerd, oefent dit neo-humanisme een grote bekoring uit. Is hierin misschien het redmiddel gelegen? Kan deze humanistische levenshouding aan de mens de kracht geven om de geestelijke normen te doen zegevieren over de macht en het genot, die aanlokkelijke vruchten van de boom der wetenschappelijke kennis? In het geheel genomen blijkt dit onmogelijk te zijn. Want het humanisme vergeet een ding, nl. dat de mens in zijn diepste zijn een betrekkelijk wezen is, dat de waarden, die hij in zich zelf vindt, voor zover hij ze tot zijn eigen betrekkelijkheid herleidt, zelf betrekkelijk zijn, en als dusdanig geen aanspraak kunnen maken op het absoluut gezag, waarvoor hij kan buigen zonder zich te verlagen. Tegenover zichzelf heeft de mens geen absolute, alleen een hypothetische verplichting: Wilt ge volmaakt mens worden, handel zo. Maar het probleem ligt juist hierin, dat de moderne mens, niettegenstaande de kennis van deze hypothetische verplichting, toch zijn eigen vernietiging voorbereidt. Zijn morele krachten zal hij slechts kunnen herstellen, wanneer hij zich zal gebonden weten aan een absolute norm, aan een transcendente Waarde, wanneer hij het besef zal herwonnen hebben van zijn wezensverbondenheid met God. Alleen in de mate, dat de moderne mens een levensbeschouwing zal huldigen, waarin de absolute heerschappij van God over zijn bestaan het kernstuk zal zijn, zal hijzelf ook de heerschappij herwinnen en zichzelf terug vinden. Dit is de | |
[pagina 478]
| |
boodschap, die wij katholieken, aan de moderne mens kunnen en moeten brengen. | |
III. - De ware ethiekWe moeten ons als katholieken bewust worden, dat wij een blijde tijding kunnen brengen aan de moderne mens, die leeft in vertwijfeling en zich door wanhoop bedreigd voelt. We kunnen hem de oorzaak van de morele verzwakking, van de geestelijke bloedarmoede, die hem weerloos maken tegenover zijn technisch kunnen, met voorzichtigheid aantonen. Met voorzichtigheid en grote liefde, want het is niet zijn fout, indien hij zich in deze hopeloze toestand bevindt. De voornaamste verantwoordelijken zijn diegenen, die sedert de Renaissance, stilaan de banden, die de menselijke persoonlijkheid met God verbinden, hebben losgerafeld. Zij hebben de mens doen geloven dat er geen God bestaat, dat God een uitvinding is van de mens, een projectie van zijn angsten of van zijn verlangens; dat hij een tyran is door de mens zelf geschapen, en die zijn vitale krachten stremt en fnuikt; dat men bij gevolg de mens van deze vernederende illusie moet bevrijden; dat alleen wanneer God dood is, de mens kan leven. 'Eritis sicut Dei', hebben de vorige generaties verkondigd: er bestaat niets boven U, gij zelf zult Goden zijn, als ge U maar bevrijdt van de Ene God. Zo werd de basis van het traditionele Christendom door een stage woelarbeid ondermijnd en werd er voortgebouwd aan een zuiver seculiere, goddeloze cultuur. Met het onvermijdelijk gevolg, dat in de mate, dat de mens zich afkeerde van God, in wie zijn diepste wezen wortelt, de dingen en zijn eigen kunnen zich hebben gekeerd tegen hem. En terwijl de mechanische middelen en de wetenschappelijke ratio steeds nieuwe vorderingen maakten, heeft zich daaronder een geestelijk vacuum gevormd, een broeinest van innerlijke wanorde: de ware oorzaak van de psychologische ontreddering, van de angst en de wanhoop. Wat nu is ineengestort is de illusie, dat men een dragelijke menselijke cultuur kan opbouwen, dat men morele krachten kan ontwikkelen buiten en tegen God. We kunnen de moderne mens aantonen, dat het geen zin heeft zich op de wetenschap, op de techniek, op een goddeloos humanisme te beroepen, om het fundamentele geestelijke ledige van onze verworden cultuur met nieuwe substantie te vullen. De morele krachten die we missen om de technische middelen behoorlijk te gebruiken, om onze beheersing van de natuur te beheersen, kunnen we alleen vinden in het erkennen van onze wezenlijke afhankelijkheid van het eeuwig beginsel, de eeuwige Waarde. De dingen zullen zich aan ons onder- | |
[pagina 479]
| |
werpen, indien wij ons zelf onderwerpen aan God. Alleen dan kunnen de existentiële angst en de wanhoop worden overwonnen. De huidige wereld staat voor een beslissend alternatief: de ondergang door een overmacht aan vernietigingsmiddelen of het erkennen van God als Heer en Meester van het leven. We mogen echter niet verwachten, dat de moderne mens, welke ook zijn honger naar een ware verlossing, zijn diep Godsverlangen weze, gemakkelijk onze boodschap zal aanvaarden. Hij heeft zich een begrippen-stel en een woordenschat gevormd, die zijn geseculariseerde levensopvatting bijna volmaakt vertolken en waarin hij zich thuis gevoelt. Niet zonder grote moeite zal hij de taal verstaan die gegroeid is uit een levenshouding waaraan hij gedurende drie of vier eeuwen stilaan heeft verzaakt. 'Het is ongetwijfeld moeilijk, voor de moderne mens, zo schrijft Christofer Dawson, om te begrijpen hoezeer de christelijke beginselen toepasselijk zijn op de moderne noden. De Kerk spreekt een andere taal dan de moderne wereld, die het begrip zelf van de godgeleerdheid verloren heeft. We moeten het feit onder de ogen zien, dat de wereld van de Bijbel en de Kerkvaders, en de dogma's van de godgeleerdheid voor de meeste mensen van onze tijd dode letters geworden zijn. En dit betekent, dat de grote grondwaarheden, de waarheden, die alles beheersen, en die meer werkelijk zijn dan de dingen, die we zien en tasten, worden opzij geschoven als louter woorden, vrome formules, die met het moderne leven niets te maken hebben'Ga naar voetnoot1.. Is dit waar voor de volle waarheid van de christelijke openbaring, dan geldt dit ook in een zekere mate voor de elementaire waarheid van 's mensen geschapenheid. En nochtans is de erkenning van God en de liefde tot God noodzakelijk, en dit niet alleen voor de geseculariseerde mens, die daardoor alleen zijn zedelijke krachten zal herstellen, maar ook voor de katholieke moraal zelf. In een wereld die zich meer en meer instelt op een theoretische en practische Godsverloochening, is het voor de katholieke moraal zeer moeilijk zichzelf practisch te handhaven. Er zijn omstandigheden, waarin het aan het heroïsche grenst, te leven naar Gods wil in een wereld, waar deze wil door al te velen wordt miskend. Voor vele acute ethische problemen weet de traditionele moraal geen reële, concrete oplossing, niet omdat de principes aan verhelderende kracht hebben ingeboet, maar omdat de toepassing er van in de wereld, zoals zij is, practisch onmogelijk is geworden. De voornaamste taak van de katholieke ethiek is niet zozeer pasklare | |
[pagina 480]
| |
antwoorden te geven op de moeilijke problemen, die van alle kanten oprijzen, als wel het geseculariseerde denken opnieuw te kerstenen en steeds te herhalen, dat er geen concrete morele houding mogelijk is, zonder de erkenning van onze afhankelijkheid van God. De moeilijkheden, die zich in onze grotendeels onchristelijke beschaving voordoen, moeten ijverig en met kennis van zaken door katholieke moralisten worden onderzocht. Dit onderzoek echter moet geschieden in nauw contact met competenties op wetenschappelijk gebied. Al deze problemen, als b.v. de sterilisatie, de kunstmatige selectie, de oorlogvoering, de rechtvaardigheid vertonen uiterst gecompliceerde technische aspecten, die niet meer voldoende door de moralisten alleen kunnen worden beheerst. Er is in de meeste gevallen samenwerking nodig tussen theologen, geneesheren, biologen, sociologen. Dit geschiedt overigens reeds in ruime mate. Tenslotte moet onze christelijke moraal diep beleefd worden en geheel met liefde tot God en de evenmens doordrongen zijn. De moderne mens zoekt naar een ethische kracht die hem uit zijn vertwijfeling redden kan. Hij zal zich niet laten overtuigen alleen door woorden noch door goed afgeronde en theoretisch bewezen systemen. Hij vraagt het levend voorbeeld van verloste mensen, die door hun leven getuigen van een ware bevrijding van de angst door het geloof in God en door de goddelijke liefde, die werkelijk in hunne godsdienstige beleving die ethische krachten hebben gevonden die hij zelf ontbeert. Groot is onze verantwoordelijkheid in de moderne wereld, want wij zijn de dragers van de ware hoop, waarnaar de wereld hunkert; wij kunnen haar de eeuwige bronnen aanwijzen, waar zij de zedelijke krachten kan putten, waardoor haar groeiende kennis en haar kunnen niet vernietigend maar reddend kunnen worden. Alleen door een groot geloof in onze geestelijke zending kunnen we de ethische situatie van onze tijd begrijpen en de weg aanwijzen naar een menselijkere toekomst. |
|