verlangen naar een maximum christelijke inhoud aan beide zijden. Toch heeft het dooreenschudden van de Duitse bevolking ook hier heel nieuwe problemen doen ontstaan: zuiver protestantse dorpen zijn plots, door de toevoer van katholieken, overwegend katholiek geworden, zonder dat iemand de zielzorg dezer mensen op zich kan nemen, zonder kerken en scholen. Gelovigen uit 'stockkatholische' gebieden worden in de diaspora verspreid zonder daarop te zijn voorbereid. Het resultaat is dan ook uitermate treurig.
De Duitse jeugd, die voor kort nog wilde geloven in de lessen van het Westen, is skeptisch geworden en kent geen idealen meer. Haar groot parool is: 'Sie sind nich besser als wir!' En als dit wel een levendig ressentiment verraadt dan betekent die dooddoener toch meteen dat de Duitse jeugd zichzelf niet goed noemt. Want zo de Duitse jeugd al geen gezonde idealen meer heeft, ze kent ook geen valse en leeft in een sfeer waarin 'de zonde haar luister verloren heeft'.
Die eindeloze verwarring, die in '33 begon en na '45 alleen nog maar groter werd, betekende in zoverre voor het katholicisme gewin, dat de Duitse kerk door God in de 'Elementarschule' van alle heiligheid werd gevoerd: de school namelijk van het lijden; en ook dat de hulpeloosheid van al die jaren hen verplichtte steun te zoeken bij alle belijders van Christus, of ze nu Duitse protestanten waren of Nederlandse, Franse en Belgische katholieken. Vooral dat laatste contact betekent, niet alleen voor Duitsland, maar voor heel West-Europa, een wezenlijke bijdrage tot de vrede. Een verdiept bewustzijn van katholieke broederschap, een daadwerkelijke steun en hulp, zonder belering-met-opgestoken-vinger, een zowel persoonlijk als gemeenschappelijk leven als getuigen van Christus en intens gebed: dat zijn de veilige waarborgen van de Pax Christi.
Vraagt men omtrent dit alles naar de rol die de Duitse intellectuelen vervuld hebben en naar hun aandeel bij het ontstaan van deze onttakeling, dan geldt weer, volgens Dr. P. Wolff (Bonn), het woord van Peter Wust, dat hij in 1930 neerschreef voor het tijdschrift van het katholieke Akademikerverband: 'Die Schuld für die verzweifelte Situation, in der wir heute stehen, fällt mit ihrem ganzen Schwergewicht auf die Schultern der... Intelligenz.' Op die beschuldiging past maar één antwoord: 'door de geest goed te maken wat door de geest misdaan werd.' Dat mag geen opsluiten worden in een kaste van intellectuelen, wat overigens, nu de intellectueel als sociale stand verdwijnt, onmogelijk is; het moet worden: een gezond maken van de intelligentsia opdat met haar het hele volk geneze. De beloften, die de oprichting van het Verband katholischer Akademiker en haar jonge vitaliteit insluiten, zouden voor de toekomst van Duitsland en het hele Duitse volk het beste laten verhopen, indien niet over dat ganse bestaan, in Oost en West, boven al de ellende van puin, honger en verwarring, de haast immer onderschatte dreiging van het communisme hing. Want na en ondanks het persoonlijk contact van millioenen Duitsers met het tot in zijn laatste consequenties verwezenlijkte bolsjewisme, blijven de misère, de ontgoocheling, het wantrouwen, de wanhoop en het materialistisch ongeloof voor heel Duitsland al te gunstige bodem voor het communisme. Wie immers durft er voor instaan dat de Duitser, nadat hij alles heeft geloofd en alles heeft geëxperimenteerd, in zijn rade-