zonder de grote meesterwerken, waarvoor wij enkele jaren terug nog beroemd waren. Onder de exponerende artisten bezat van Paemel ongetwijfeld de sterkste persoonlijkheid.
Vervolgens: de sculptuur staat hoger dan de schilderkunst, al produceert zij minder. Sculptuur vergt meer techniek, meer vakmanschap, sluit te wild experimenteren uit; tegenover de grotere weerstand van de stof eist zij volkomener beheersing er van, groter beheersing ook en gebondenheid van de vormen. Onze beeldhouwers gaven ons meestal een gelouterde, solide, rustig-monumentale kunst, van een zuivere klassieke vormengestrengheid en gebondenheid. Buiten het werk van Harry Elström, vermelden wij vooral dat van Willy Kreitz. Deze kunst sluit allerminst een sterk persoonlijk karakter uit, doch dit is gegroeid samen met het werk, niet haastig nagejaagd bij gebrek aan innerlijke rijkdom, zoals bij de meeste exponerende schilders het geval was; pijnlijk soms sprak de artistieke armoede door de gewilde originaliteit van hun doeken heen.
Tenslotte betekende het voor deze schilders dan ook een gevaarlijke eer, uitverkozen te worden voor dit salon. Slagen zij er in, een zeker karakter te suggereren in een afzonderlijke tentoonstelling van eigen werk, - tussen zoveel anderen die even lukraak naar effect zoeken, worden zij noodzakelijk tot hun werkelijke proporties herleid. Zoals de 'intellectuelen' van een dorp of provinciestadje in hun beperkt milieu een goed figuur kunnen ophouden, doch samengebracht in een hoofdstad alleen hun luidruchtige kleinheid tegen elkaar kunnen demonstreren.
Dit laatste mogen wij echter niet veralgemenen: de grootste wellicht onder deze schilders, tevens de minst opdringerige, schijnen werkelijk voor hun kunst te leven, en zich weinig te bekommeren om zelfaffirmatie; zij ontsnappen dan ook aan het komisch effect van de vele tegen elkaar opschreeuwende doeken. (De akademische onbenulligheden, die trots alles toch waren binnengeslopen, mogen buiten bespreking blijven). Onder de zeer waardevolle werken, vermelden wij een paar doeken met een geraffineerd dégradé van bruin-grijze of halve tinten, - wij denken aan een portret van Pierre de Soete door Massonet, en aan een jacht-stilleven door Rob. Crommelynck -, en daarnaast aan enkele schilderijen, die niets anders willen zijn dan kleurig en oprecht, als de 'Schotel met haringen' van Mad. Duguet, of de 'koffiekan' van Rik Slabbinck.
Niet alles in deze tentoonstelling stemde tot depressie: daar zijn factoren, die de toekomst hoopvol maken. De vaalheid, die in ons land vaak met het post-expressionisme samen ging, schijnt voorgoed verlaten, zonder dat men daarom naar impressionistische of fauvistische procédés moest teruggrijpen. Enkele schilders hebben, nu zij weer naar het Zuiden kunnen reizen, het licht en de kleur ontdekt. Vóór enkele doeken ging men werkelijk naar een echte Van Gogh verlangen. Zon en kleur van het Zuiden schijnt in alle geval in enkele zielen de kunstenaar te hebben wakker gemaakt, - als zij nu maar tegenover zichzelf, tegenover de behoefte om een 'individu' te zijn, voldoende onverschillig kunnen blijven. In zijn critiek op het Salon citeerde Valère Gille zeer gevat de boutade van Coppée: 'Qui vais-je imiter, pour être original?', en raakte daarmee de grote kwaal en de obsessie van veel onzer jonge