| |
| |
| |
Een Wijziging in het kerkelijk Huwelijksrecht
door Dr B. van Bilsen O.F.M.
DE dagbladen hebben enige tijd geleden melding gemaakt van een zeer belangrijke wijziging in het canoniek huwelijksrecht. Een verandering, die diep ingrijpt in het persoonlijk leven van vele katholiek-gedoopten. Het betreft hier het besluit van Paus Pius XII - dat gegoten is in de vorm van een Motu proprio - van 1 Augustus j.l., opgenomen in het officiële pauselijke mededelingenblad, de Acta Apostolicae Sedis, Jrg. XL (1948), pp. 305-306. Hierin bepaalt de Paus, dat het laatste gedeelte van par. 2 van canon 1099 van het kerkelijk wetboek, luidende: 'eveneens (zijn niet tot de kerkelijke rechtsvorm inzake het huwelijk gehouden) zij die uit niet-katholieke ouders geboren zijn, ofschoon zij in de Katholieke Kerk gedoopt zijn, en die van kindsbeen af in ketterij of schisma of heidendom of zonder enige godsdienst opgegroeid zijn, wanneer zij met een niet-katholiek huwen', haar rechtskracht verliest met ingang van 1 Januari 1949 en derhalve uit het wetboek geschrapt moet worden. Op het eerste gezicht kan het de schijn hebben, dat het hier slechts een kleine groep katholiek-gedoopten betreft: zij die geboren zijn uit twee niet-katholieke ouders en ondanks dit feit toch katholiek gedoopt zijn, maar bij wie van een katholieke opvoeding geen sprake is geweest. In latere jaren is echter verklaard, dat deze bepaling ook opgaat voor kinderen van ouders, waarvan er slechts één katholiek was. Denk aan de grote massa van de gemengde huwelijken, waarin er van een katholieke opvoeding van de kinderen niets terecht komt. Bovendien is verklaard, dat de bepaling ook opgaat voor kinderen van afvalligen. Het betreft hier ook in ons land een grote groep van katholiek-gedoopten. Van de grote meerderheid van deze mensen kan niet verwacht worden, dat zij zich voor hun huwelijk tot de Kerk zullen wenden. Om nu te voorkomen, dat hun huwelijk ongeldig zou zijn, daar zij toch als katholieken aan de
kerkelijke wetten onderworpen zijn, heeft de Kerk in 1917 bepaald, dat zij bij huwelijken met niet-katholieken - en volgens de interpretatie van de canonisten eveneens bij huwelijken onderling - niet vóór de pastoor of een andere bevoegde priester behoeven te trouwen. Nu heeft Pius XII op 1 Augustus j.l. deze exemptie echter opgeheven. In het vervolg zullen dus de meeste van dergelijke huwelijken ongeldig zijn.
Deze gang van zaken heeft bij sommige katholieken, die iets dieper doordenken op de betekenis en de zin van een bericht in de dagbladen, enige verwondering gewekt. Kan de Kerk zulke veranderingen aanbrengen waar het toch het door Christus ingestelde sacrament van het huwelijk betreft? Gesteld dan al, dat de Kerk hierin iets kan veranderen, waarom dan eerst zo en nu weer zo? Deze en dergelijke vragen zijn de laatste tijd gesteld. Daarbij komt dan de reeds vaak geuite verwondering over de geheel
| |
| |
verschillende oplossing van ogenschijnlijk geheel dezelfde gevallen betreffende de geldigheid of ongeldigheid van een huwelijk. Dit verschil hangt ook gedeeltelijk met de onderhavige kwestie samen. Daarom is het èn om de belangrijkheid van de nieuwe bepaling zelf èn om de verwondering die deze hier en daar heeft verwekt, allerminst nutteloos hier een nadere uiteenzetting te geven van deze materie, vooral nu er door een kort krantenbericht reeds een summiere bekendheid aan gegeven is.
Om tot een geldig huwelijk te komen is natuurrechtelijk niets anders nodig dan de duidelijk gemanifesteerde toestemming van de twee betrokken personen. Dus volgens het natuurrecht zijn volkomen in het geheim gesloten huwelijken geldig, echte huwelijken. Maar de positieve wet eist bepaalde formaliteiten voor de geldigheid. De Kerk verlangt dus een bepaalde vorm van huwelijkssluiting, waardoor volkomen duidelijk komt vast te staan dàt het huwelijk gesloten is en wel volkomen vrij gesloten is. Het algemeen welzijn eist een dergelijke vorm. Christus heeft het natuurrechtelijk huwelijkscontract van de gedoopten tot sacrament verheven. Daaruit volgt op de eerste plaats, dat alles wat niet behoort tot het wezen van dit contract, aan verandering onderhevig kan zijn, en ten tweede, dat het, waar het de huwelijken van gedoopten betreft, uitsluitend aan de Katholieke Kerk toekomt de vorm van huwelijkssluiting te bepalen en veranderingen daarin of daaromtrent aan te brengen. In de loop der tijden is dit ook herhaaldelijk gebeurd. Men kan vier perioden onderscheiden: 1 het recht van vóór het Concilie van Trente; 2 het recht van het Concilie van Trente, dat van kracht gebleven is tot aan het decreet Ne temere van Paus Pius X (1908); 3 het recht van het decreet Ne temere (1908-1918); 4 het recht van de Codex iuris canonici, het nieuwe kerkelijke wetboek, dat op 19 Mei 1918 rechtskracht heeft verkregen. - Uiteraard beperken wij ons bij de bespreking van de bepalingen omtrent de kerkelijke vorm van het huwelijk systematisch in steeds toenemende mate tot de bepalingen die betrekking hebben op de groep van personen, waarover hier sprake is. Maar men mag natuurlijk niet uit het oog verliezen, dat ook andere factoren dan de vorm invloed uitoefenen op de geldigheid of de ongeldigheid van het huwelijk. Eén daarvan verdient hier
bijzondere vermelding, nl. het ongeldigmakend huwelijksbeletsel dat bestaat tussen een gedoopte en een ongedoopte (verschil van eredienst). Hiermede moet door alle perioden heen rekening gehouden worden. Dit beletsel bestond vóór 19 Mei 1918 tussen alle gedoopten, ook de niet-katholiek gedoopten, en de ongedoopten. Na 19 Mei 1918 alleen tussen de gedoopte katholieken en de ongedoopten. Maar er moet aandachtig op gelet worden, dat de personen, waarover in c. 1099, par. 2, laatste deel sprake is (geboren uit niet-katholieke ouders, katholiek gedoopt, niet katholiek opgevoed), die wat betreft de vorm sinds die datum in een uitzonderingspositie verkeren, wel gehouden zijn door dit beletsel, zodat de huwelijken van die katholieken buiten de Kerk gesloten met ongedoopten altijd ongeldig zijn. Wij komen hier niet meer op terug, maar spreken slechts over de geldigheid of ongeldigheid tengevolge van de vorm.
1. Vóór het Concilie van Trente bestond er althans geen algeméne wet, die een bepaalde vorm voorschreef voor de geldigheid van het huwelijk. Of er hier of daar misschien een particuliere wet bestond van dien aard,
| |
| |
is een omstreden kwestie. Maar het is van de alleroudste tijden van het Christendom af gebruik geweest het huwelijk met een kerkelijke plechtigheid en met de zegen van de priester aan te gaan. En dat was ook reeds vroeg voorgeschreven, zodat geheime huwelijken verboden waren. Met name zijn de clandestiene huwelijken ten strengste verboden door het Vierde Lateraans Concilie van 1215 onder Paus Innocentius III. Maar desondanks bleven de geheime huwelijken geldig, wat grote moeilijkheden opleverde, omdat het bestaan van deze huwelijken practisch niet te bewijzen was en de weg dus open stond voor misbruiken.
2. Daarom is het Concilie van Trente er toe overgegaan een vorm van huwelijkssluiting vast te stellen, die voor de geldigheid vereist zou zijn (decretum Tametsi): vereist werd de huwelijkssluiting in aanwezigheid van de pastoor der parochie en twee of drie getuigen. Deze bepaling gold natuurlijk voor alle gedoopten, daar men door het doopsel onderworpen is aan de wetten van de Kerk. De moeilijkheid was echter toen reeds, dat vele gedoopten niets met de Kerk te maken wilden hebben. Om te voorkomen, dat de huwelijken van deze mensen ongeldig zouden zijn, is er door het Concilie van Trente een speciale vorm van afkondiging voor deze wet gekozen: deze moest geschieden in iedere parochie afzonderlijk. Op verschillende plaatsen werd de wet niet afgekondigd en zo werden daar ook nà Trente de huwelijken althans geldig gesloten zonder de voorgeschreven vorm. Op andere plaatsen werd de wet wel afgekondigd. Maar ook al was de wet afgekondigd in een parochie, dan waren nog niet altijd allen gehouden. Want men hield, dat in plaatsen, waar de heterodoxen reeds een eigen godsdienstige gemeenschap vormden, hun huwelijken geldig waren zonder de vereiste vorm. Bovendien deelde degene, die immuun was van de wet deze immuniteit mede aan de partner, die mogelijk wel gehouden was. Zo waren er plaatsen waar allen gehouden waren tot de wet, plaatsen waar niemand gehouden was en plaatsen waar alleen de katholieken onderling tot de vorm verplicht waren. Uiteraard een zeer verwarrende situatie. Met name is dat ook in Nederland het geval geweest. Langzamerhand is Rome er toe overgegaan voor de huwelijken van de niet-katholieken onderling en voor de gemengde huwelijken te dispenseren in deze wet. Dit is begonnen met de Verklaring van Benedictus XIV van 4 November 1741 voor practisch geheel ons land. Successievelijk is deze dispensatie tot andere streken uitgestrekt.
3. Paus Pius X, die reeds opdracht gegeven had tot het samenstellen van een nieuw kerkelijk wetboek, heeft in 1907 orde gebracht in deze chaos. Door het decreet Ne temere van 2 Augustus 1907, dat op 19 April 1908 kracht van wet kreeg, werd bepaald, dat alle katholiek-gedoopten, waar zij ook woonden, gehouden waren tot de vorm door Trente voorgeschreven, ook als zij met niet-katholieken in het huwelijk traden. Alle niet-katholieke gedoopten daarentegen waren, in zover zij niet met katholieken in het huwelijk traden, vrij van deze wet. De situatie was aldus helder en overzichtelijk geworden.
4. De Codex iuris canonici van 1917, die op 19 Mei 1918 kracht van wet kreeg, heeft de regeling van Pius X overgenomen, maar ging iets verder in zeker opzicht. Zij zonderde nl. in canon 1099, par. 2, laatste deel, ook diegenen uit - voorzover zij met een niet-katholiek of onderling in het
| |
| |
huwelijk treden - die wel in de Katholieke Kerk gedoopt waren, maar stamden van niet-katholieke ouders en niet katholiek opgevoed waren. Zoals reeds provisorisch vermeld is, is later verklaard, dat deze canon ook toepasselijk is op kinderen van ouders, waarvan er slechts één niet-katholiek is en ook kinderen van ouders, die beide of waarvan er een afvallig is (Pauselijke interpretatie-commissie, 20 Juli 1929, A.A.S., XXI (1929), p. 573, en 17 Febr. 1930, A.A.S., XXII (1930), p. 195). En volgens de leer van de canonisten doet zich dit geval ook voor bij huwelijken van deze mensen onderling. Vele kinderen uit gemengde huwelijken vallen dus onder deze uitzondering.
Nu is dit de zaak waarin door het pauselijk decreet van 1 Augustus 1948 met ingang van 1 Januari 1949 verandering komt. De Paus zegt, dat de ervaring van dertig jaar heeft geleerd, dat deze bepaling niet heeft bijgedragen tot het zieleheil en vaak ook de oplossing van huwelijkskwesties heeft bemoeilijkt. Het zou zeker leerzaam en interessant zijn iets meer te een. Mogelijk zal nog wel eens het een of ander daarover gepubliceerd worden, vernemen omtrent die ervaring. In Rome komen hieromtrent alle draden bij-
Wellicht is één van de overwegingen geweest, dat er door deze bepaling grote groepen van mensen ontstaan, die nu alle contact met de Kerk verliezen en anders althans enigszins, hoewel minimaal, nog aan de Kerk gebonden blijven door hun kerkelijk huwelijk, waardoor een terugkeer gemakkelijker blijft. Die gevallen doen zich overal voor, maar in zeer sterke mate b.v. in Frankrijk, waar grote groepen mensen zijn, die inderdaad uit afvalligen geboren zijn of uit een huwelijk tussen een gedoopte en een ongedoopte, echter nog gedoopt zijn, waar het bij gebleven is, maar bij het huwelijk mischien nog wel een kerkelijk huwelijk op prijs zouden stellen. Dit is vooral in Frankrijk en in de zuidelijke landen in het algemeen zeer wel mogelijk. Mogelijk ook zou in sommige gevallen dit contact tot een terugkeer tot de Kerk kunnen leiden. In ieder geval zitten hier mogelijkheden die anders onbenut blijven. Wij willen geenszins beweren, dat deze overweging doorslaggevend geweest is of zelfs in aanmerking genomen is. Wij willen alleen zeggen, dat het mogelijk is.
De grote consequentie echter van deze pauselijke beslissing is, dat in het vervolg de huwelijken van de personen die vallen onder c. 1099, par. 2, laatste deel - en dat zijn er velen - ongeldig zijn, wanneer zij niet gesloten worden voor de pastoor en twee getuigen, terwijl de tot nu toe gesloten huwelijken geldig waren. Natuurlijk verwacht ook de Paus niet, dat in het vervolg al deze personen zich tot de Kerk zullen wenden voor hun huwelijk. Er moeten dus wel zeer zwaarwichtige redenen aan dit besluit ten grondslag liggen.
Wanneer wij nu eens recapitulerend nagaan hoe het over een periode, die de huwelijken van de thans levende generatie nagenoeg omvat - ongeveer vijftig jaren - met de niet voor de Kerk gesloten huwelijken van die bepaalde groep katholieken gesteld is, komen wij tot het volgende.
Vooropgesteld dient te worden, dat de aldus gesloten huwelijken van die personen met katholieken die wèl tot de vorm gehouden zijn - dus niet vallen onder c. 1099, par. 2 - altijd ongeldig zijn. Blijven dus over de huwelijken van die mensen onderling of met niet-katholieken. Dan is de situatie als volgt:
| |
| |
Vóór 19 April 1908. Voor personen uit een plaats waar de wet van Trente niet afgekondigd is, zijn deze huwelijken, evenals die van alle katholieken, geldig. Voor personen uit een plaats, waar de wet van Trente wèl afgekondigd is en waar niet gedispenseerd is door de Verklaring van Benedictus XIV of de verdere uitstrekking daarvan, zijn deze huwelijken ongeldig, indien aangegaan met iemand, die zelf ook door de afkondiging tot de wet gehouden was. - Voor personen uit een plaats waar de wet wel afgekondigd is, maar waar gedispenseerd is voor niet-katholieken en gemengde huwelijken, zijn de huwelijken van de hier bedoelde personen onderling ongeldig, omdat zij tot 19 Mei 1918 nog volledig als katholieken golden en niet een zekere uitzonderingspositie innamen. Deze huwelijken zijn daarentegen geldig indien gesloten met gedoopte niet-katholieken.
Van 19 April 1908 tot 19 Mei 1918. De tijd dus tussen Ne temere en de Codex. Het onderscheid tussen plaatsen waar Trente wèl en waar Trente niet afgekondigd is, valt weg en de oude dispensatie voor niet-katholieke gedoopten wordt wet. Daarentegen moeten de gemengde huwelijken nu wèl in de vereiste vorm gesloten worden. De huwelijken dus waarover hier sprake is, zowel met niet-katholieken als onderling, zijn ongeldig. Deze mensen nemen nog steeds geen uitzonderingspositie in.
Van 19 Mei 1918 tot 1 Januari 1949. In het Kerkelijk Wetboek is de nu reeds meerdere malen geciteerde bepaling van c. 1099, par. 2, laatste deel, opgenomen, waardoor de personen in kwestie inzake de vorm van het huwelijk een uitzonderingspositie innemen, zodat deze huwelijken zowel onderling als met niet-katholieken geldig zijn.
Vanaf 1 Januari 1949. De bovenbedoelde bepaling van het Kerkelijk Wetboek is teruggetrokken, zodat in het vervolg dergelijke huwelijken ongeldig zijn.
Nu de zaken zo liggen, moet men er zich niet over verwonderen, dat in overigens geheel op elkaar gelijkende gevallen een geheel verschillende uitspraak wordt gedaan omtrent de geldigheid of ongeldigheid van een huwelijk. En de gevallen zullen zich zeker voordoen. Wanneer b.v. een katholiek-gedoopte uit een gemengd huwelijk geboren, volkomen los van de Kerk is opgegroeid en getrouwd is met een vrouw, die in dezelfde omstandigheden verkeert, later van deze vrouw burgerlijk gescheiden is, en na korte of lange tijd tot de Katholieke Kerk terugkeert - in zoverre er dan van een terugkeer sprake is - en opnieuw in het huwelijk wenst te treden met een katholieke vrouw, dan wordt de vraag gesteld: was dat eerste huwelijk geldig? (De burgerlijke echtscheiding wordt natuurlijk als ongeldig beschouwd.) De eerste periode (vóór 1908) laten wij voor dit voorbeeld buiten beschouwing, want de gevallen uit die tijd zullen wel snel afnemen. Dan moet dat eerste huwelijk als ongeldig beschouwd worden, wanneer het gesloten is vóór 19 Mei 1918, geldig indien tussen 19 Mei 1918 en 1 Januari 1949, ongeldig indien op 1 Januari 1949 of daarna. De datum is hier dus beslissend. Het decreet van 1 Augustus 1948 is dus inderdaad een belangrijke verandering in het canonieke huwelijksrecht.
Men is misschien geneigd in deze veranderingen een zekere wispelturigheid in de wetgeving te onderkennen. Oppervlakkig beschouwd maakt het ook geen prettige indruk. Toch behoeft men niet tot een dergelijke conclusie te komen. De vorm en alles wat daaromtrent bepaald wordt behoort tot
| |
| |
het op zich veranderlijk gedeelte van het huwelijk. De kern van het huwelijk, zoals dit uit het natuurrecht voortvloeit en door Christus hersteld is en tot sacrament verheven, blijft onaangetast. Of er inderdaad in het veranderlijke gedeelte veranderingen worden aangebracht, hangt af van de verandering van de omstandigheden. De Kerk beoordeelt of de omstandigheden zodanig veranderd zijn, dat er veranderingen in de wetgeving aangebracht moeten worden. En dan kan het ook wel eens zijn, dat de Kerk in tijden als de onze enige tijd moet zoeken naar een goede regeling, want God grijpt niet in alles direct in, hoewel de Kerk onder de leiding van de H. Geest staat. De bepaling van c. 1099, par. 2, laatste deel, is indertijd in het recht opgenomen om de huwelijken van de daarin bedoelde personen niet ongeldig te doen zijn. Maar wanneer de omstandigheden door de steeds toenemende ontkerstening van dien aard geworden zijn, dat aan deze bepalingen een veel groter nadeel dan voordeel verbonden is, dan dient het hoogste gezag, geleid door het allesbeheersende motief, de zielzorg, d.i. de zorg voor de zielen met hun eeuwige bestemming, in te grijpen.
De verantwoording die de ouders en andere opvoeders hebben voor de opvoeding van de kinderen, wordt ook door deze kwestie zeer scherp belicht. Speciaal ook van hen, die komen te staan voor gemengde verkeringen van hun kinderen. Een slappe houding kan generaties lang doorwerken. Men moet zich vooral niet te gauw op zogenaamde 'practische' bezwaren beroepen, want door al te 'practisch' te zijn komt er van een practisch Christendom niet veel terecht.
|
|