| |
| |
| |
'Islâmietische Democratie'?
Islâm de staatsgodsdienst van Indonesië?
door J.J. Houben S.J.
Op dringend verzoek en om het belang dat onze lezers zullen stellen in dit zeer actuele vraagstuk nemen wij hier onderstaand artikel op, dat ook reeds werd gepubliceerd in het Novembernummer van het 'Indisch Missietijdschrift.'
EEN paar maanden geleden verscheen van de hand van Wiranatakusumah, de walî van de Negara Pasoendan, de President dus van Pasoendan, één der deelstaten van de Federale Regering van Indonesië, een brochure getiteld: 'Islâmietische Democratie in Theorie en Practijk' (Uitgegeven door: Uitgevers Mij 'Pusaka', Bandoeng, 1948).
Wij zouden op deze wetenschappelijk onbeduidende brochure niet de aandacht vestigen, als niet de persoon van de schrijver zo'n voorname positie inneemt en de kwestie, die hier gesteld wordt, in deze wending van de politieke geschiedenis van Indonesië niet van zo groot belang was. Vervolgens ook omdat de voorstelling van zaken in deze brochure op vele geesten een verkeerde invloed zou kunnen hebben.
De thesis, die de schrijver stelt, is verbijsterend. Ze komt hierop neer, dat er geen betere grondslag te vinden is, waarop een staat in democratische geest gevestigd kan worden, dan de Islâm. '(De Islâm) kan een nieuwe, een gespiritualiseerd democratische wereld scheppen... De godsdienst, die gij belijdt, kent het moderne Westerse kapitalisme met zijn ongedisciplineerd individualisme niet... Het is aan ons dat alles zo gauw mogelijk tot verwezenlijking te brengen' (aldus het voorwoord). Het ontbreekt er nog slechts aan, dat de schrijver openlijk de eis stelt, dat de Federale Regering of althans Pasoendan de Islâm, in de vorm, waarin Wiranatakusumah dien voorstaat, tot staatsgodsdienst moet maken!
* * *
Ziehier enige van de argumenten, waaruit de schrijver zijn thesis opbouwt: 1. De Islâmietische wereld is in haar eigenlijk wezen democratisch; zij huldigt het parlementaire stelsel en geeft aan iedereen, tot welke nationaliteit of godsdienst hij ook moge behoren, gelijke maatschappelijke en burgerlijke rechten. 2. Er bestaat in de Islâm gelijkheid van rechten en levenskansen. 3. De regeringsvorm van de Islâm is: Regering door overleg. 4. De wet komt tot stand doordat het volk zijn gemeenschappelijke wil uitspreekt. 5. De Khalief is de dienaar van het volk. 6. Koning of arme, ieder wordt gelijkelijk behandeld. 7. De Khalief wordt gekozen. 8. Alle
| |
| |
mensen zijn één; de Islâm is niet de godsdienst van een bepaald volk, maar de religie der principiële gelijkheid. Alle profeten vormen één gemeenschap en de muslims zijn verplicht aan alle profeten der wereld te geloven en hen te vereren. Zo ontstaat er een algemene broederschap van alle mensen. De Profeet zou gezegd hebben: 'De niet-muslims hebben dezelfde rechten als wij. Wij zijn dus gelijk'. 9. De Islâm is de godsdienst van het praktische leven; hij is niet wereldvreemd; daarom is er in de Islâm geen rassenwaan of rassenhaat. 10. De mensen zijn allen verwant. Muslims en niet-muslims zijn in een muslimstaat gelijk voor de wet. 11. De Islâmietische democratie verzekert de rechtvaardigheid, omdat zij de mens als zedelijk en geestelijk wezen eerbiedigt. 12. De Islâm is tegen aggressie en geweld. 13. De Islâm onderhoudt de gesloten verdragen. 14. De Islâm biedt een gespiritualiseerde democratie aan. Het programma van de Qur'ân (Koran), dat een programma van actie is (een theorie als zodanig is nutteloos als ze niet tot praktijk gemaakt wordt) eist daarom spirituele training, disciplinering en veredeling van de menselijke geest. Door het priesterschap en erfelijk koningschap af te schaffen, maakt hij de mens geheel en al vrij en maakt hij hem geheel en al eigen meester van zijn lotsbestemming zowel in stoffelijk als in geestelijk opzicht.
Aldus zijn de muslims het enig spiritueel democratische volk ter wereld!
* * *
Deze lange opsomming van de argumenten, in de woorden van de schrijver zelf, maakt de gedachtegang voldoende duidelijk. Eenieder, die deze punten met aandacht beschouwt, zal zich vol verwondering afvragen, hoe men het gewaagd heeft deze stellingen in naam van de Islâm te durven poneren.
Dit is de Islâm niet en elke orthodoxe muslim zal met afgrijzen kennis nemen van stelling 8, waarin practisch alle mensen en alle religies worden gelijkgesteld. Ieder die de orthodoxe Islâm kent en die de stromingen van de laatste decennia binnen de Islâm heeft nagegaan, zal het direct duidelijk zijn, dat de stem, die hier in naam van de Islâm spreekt, de sectarische stem is van de sekte, die ook op Java sinds 1920 werkt, nl. van de Ahmadîyah-beweging van Lahore. Wij kunnen de argumenten van deze brochure terugvinden in de boeken door deze sekte verspreid. Men sla hiervoor op de vertaling van Qur'ân, door de Ahmadîyah uitgegeven en door Soedewo uit het Engels vertaald, of boeken als 'Moehammad de profeet', door Maulana Moehammad Ali (de leider der Ahmadîyah-beweging van Lahore), eveneens door Soedewo vertaald (1932), ofwel 'Ahmadîyyat or the true Islam' (Qadian, 1924). Wij zullen hier niet in bijzonderheden de tekst van de brochure met zijn foutieve vertalingen van de Qur'ân (b.v. vers 49/9,10 op bladz. 26) en zijn verkeerde voorstelling van zaken, zoals de geschiedenis van Djabla, de koning der Ghassânieden (bladz. 14), gaan becritiseren.
Dit is niet de Islâm in zijn orthodoxe leer!
Wat is de opvatting van de orthodoxe Islâm dan wel?
De orthodoxe Islâm leert, dat de Islâm de enig ware religie is. Dat de Khalief de plaatsvervanger is van de profeet in de theocratie van de Islâm.
| |
| |
De orthodoxe schrijvers geven toe, dat het 'profetische khalifaat', dat de enige legitieme vorm van gezag is, slechts zeer kort in zijn ideale vorm heeft bestaan en dat er reeds na de eerste generatie der muslims een groot verval intrad, een verval, dat toenam naarmate men verder van het ontstaan van de Islâm verwijderd werd. Het ware khalifaat werd vervangen door koningschap, dat zich geheel en al emancipeerde van het goddelijk gezag en de goddelijke wet. Zij gaan zover, dat zij Muhammad zelf die ontwikkeling laten voorspellen in een traditie: 'Na mij zullen amîrs komen, dan koningen en daarna tyrannen'. In zijn ideale vorm, die hij echter in werkelijkheid nooit gekend heeft, houdt de orthodoxe Islâm inderdaad een soort van parlementair stelsel in, doordat de keuze van de khalief door de gemeente, of althans door de representatieve leden van de gemeente geschieden moet. Maar die ideale vorm is slechts voor twee of hoogstens drie khaliefen uit de eerste generatie gevolgd. Daarna werd het khalifaat een dynastie, nog later een erfelijk koningschap en tyrannie naar Perzisch voorbeeld. Men zag langzamerhand in, dat het oude ideaal tè verheven was om ooit verwerkelijkt te kunnen worden en de wetgeleerden schreven daarom voor, dat de muslims, zelfs als het bestuur niet was overeenkomstig de eisen van het goddelijk recht, zelfs als het berustte op geweld, het toch moesten eerbiedigen ter beveiliging tegen anarchie, want 'Wie tegen de khalief opstaat, staat op tegen Allâh'.
Voor elke orthodoxe muslim is het daarenboven een religieuze plicht toe te zien, dat er een khalief regere, omdat zonder een khalief de Islâm-gemeente de noodzakelijke leiding mist. 'Wie sterft zonder imâm, sterft de dood van een heiden', luidt het gezegde.
Welnu, volgens de orthodoxie is het de plicht van elke khalief niet alleen om het geloof te verdedigen, maar ook om oorlog te voeren tegen de ongelovigen. De Islâm immers is bedoeld de wereldreligie te zijn, waartoe alle mensen moeten toetreden. Terwijl de wereld bestaat uit twee kampen: de Dâru-1-Islâm (het gebied van de Islam) en de Dâru-1-harb (gebied van de oorlog) is het de plicht van de khalief toe te zien, dat het islâmgebied voortdurend uitgebreid wordt. Hoe en wanneer hij dat zal doen, moet hij in overleg beslissen. Maar als hij tot jihâd (heilige oorlog) oproept, zijn alle muslims verplicht hem ter hulp te snellen.
* * *
Deze theorie, die al zeer weinig strookt met de moderne denkbeelden van verdraagzaamheid en democratie, wordt dan ook door moderne verlichte muslims van de hand gewezen. Zij doen in hun geschriften alle moeite om aan de jihâd-gedachte een andere inhoud te geven. Zij stellen het daarom voor alsof met jihâd nooit iets anders bedoeld werd dan de strijd van elke individuele mens tegen de eigen boze hartstochten. Tegelijkertijd willen zij de instelling van het khalifaat, dat zij in de geschiedenis jammerlijk tot verval hebben zien komen, in de ogen van de moderne critiek redden, door het ambt van khalief te ontdoen van alle extravagante en ondemocratische vormen. Zij geven toe, dat er onder het getal van khaliefen meerdere tyrannen waren, en liever dan nog ooit tot het traditionele khalifaat terug te keren, dat in 1924 werd afgeschaft, preken zij een
| |
| |
nieuwe vorm van geestelijk khalifaat en binnen dat khalifaat een geestelijke democratie. Wiranatakusumah sluit zich aan bij deze modernisten.
Hoe weinig deze modernistische denkbeelden overeenkomen met de traditionele Islâm wordt ondertussen ook in Java duidelijk. Als wij het artikel in 'De Tijd' getiteld 'De Daroe-1-Islam' (Donderdag, 28 October 1948) in dit licht beschouwen, zien wij hoe de muslims in Pasoedan zich tegen de modernistische denkbeelden van hun President verzetten. De keuze van hun naam: 'Dâru-1-Islâm', bewijst hun principieel orthodoxe instelling binnen de Islâm. En hun doel is het, de Islâm in al zijn felle vormen te zien heersen; zij roepen op tot de jihâd (heilige oorlog) in zijn traditionele betekenis en willen strijden om de Islâm de staatsgodsdienst te maken van hun land.
Welnu, noch de propaganda van Wiranatakusumah noch de Dâru-1-Islâm beweging mogen onze steun op Java krijgen. Wij mogen ons niet laten verblinden en in de propaganda van de sektarische beweging van de Ahmadîyah een bondgenoot zien tegen het grotere kwaad van de fellere partij. Het zou er dan inderdaad iets van hebben alsof wij de duivel met Beelzebub wilden uitdrijven.
Maar zullen wij ons dan minder democratisch tonen, dan de muslims die zoals Wiranatakusumah democratie willen? Integendeel.
Wij kunnen en mogen niets anders verlangen, dan dat er in Indonesië democratische vrijheid zal heersen. Ook vrijheid van godsdienst.
Dat zal echter onmogelijk kunnen samengaan met het streven van de Dâru-1-Islâm-beweging, volgens welke de Islâm staatsgodsdienst moet worden.
Dat kan ook niet samengaan met de Ahmadîyah-propaganda van Wiranatakusumah, als wij tenminste de tekenen juist verstaan en in zijn brochure de stelling, dat de muslims het enig spiritueel democratische volk ter wereld zouden zijn, ondanks zijn leuze van democratische vrijheid, moet betekenen, dat in de Federatie van Indonesië, of in Pasoendan, aan de Islâm voorrechten moeten geschonken worden boven andere godsdiensten.
Zelfs wanneer de propaganda van deze brochure alleen bedoelt de heethoofden van de Dâru-1-Islâm in Pasoendan tot een meer democratische geest van Islâm te brengen, blijven wij toch een zeer grote bedenking koesteren zonder daardoor ontrouw te worden aan onze democratische beginselen.
En deze bedenking is de volgende: Het strijdt tegen de democratische geest van vrijheid om een sektarische of ook een orthodoxe vorm van Islâm aan mensen op te leggen, die niet muslim zijn. Welnu, deze zonde tegen de democratie heeft het Nederlands beleid gedurende de laatste 50 jaar toegelaten.
Toen men omstreeks 1900 Nederlands-Indië ging regeren volgens de zogenaamde 'ethische politiek', die het volk van Indonesië sociaal en cultureel wilde opheffen - een streven, dat zeer prijzenswaardig was - heeft men aan de Islâm een status gegeven, die hem niet toekwam. In dat streven ging de regering uit van de veronderstelling, die haar door geleerden als Professor C. Snouck Hurgronje werd voorgehouden, dat Indonesië een muslimland is en dat 90% van zijn bewoners muslims zijn. Welnu, nooit werd heillozer dogma gepreekt. Het gevolg was, dat men gunstiger bepaligen verbond aan de bedevaart naar Mekkah, waardoor het aantal pelgrims
| |
| |
in weinige jaren tot grote getale opliep. Waren er in 1886 nog ongeveer 5000 pelgrims per jaar, vóór de eerste wereldoorlog was dat aantal reeds gestegen tot 28.000 en in 1928 had het de 52.000 reeds bereikt, om daarna weer te dalen ten gevolge van de economische crisis en de tweede wereldoorlog.
Of de terugkerende hajji's in het vuur van hun vernieuwde geloofsovertuiging stuwende krachten zouden zijn voor de uitbreiding van de Islâm, was geen zorgenpunt voor de regering, zolang de bedevaart hen slechts niet aanzette tot politieke activiteit en opstand.
Een ander gevolg was, dat het oude wetsartikel, nu als artikel 177 in nog ruimer mate toegepast, aan de muslims ongebreideld recht van propaganda, aan het Christendom echter zeer beperkte missiemogelijkheden liet.
Indonesië was immers een muslimland! Nog funester en misschien nog ingrijpender dan de vorige maatregelen van de regering was het feit, dat men tot in de dessa toe muslimbeambten aanstelde, die belast werden met de zorg, de muslimwet te urgeren wat betreft huwelijk en waqf (wakap, vrome stichtingen). Men schreef voor, dat elk huwelijk gesloten moest worden ten overstaan van deze ambtenaar, de penghoeloe. Aldus heeft men het volk het geloof opgedrongen, dat iedereen muslim is.
Vervolgens liet de regering in Indonesië de toegang open voor de beïnvloeding van andere Islâmcentra, waar het modernisme in volle opbloei was. In 1908 ontstond de Boedi Oetama, in 1909 de Sarékat Islâm. In 1912 begon het modernisme uit Egypte onder de naam van Muhammadîyah ook in Indonesië zijn propaganda; na de eerste wereldoorlog kwam de Ahmadîyah uit India eveneens naar Java over. Aan alle kanten kwam er leven in de Islâm. Men stichtte scholen, hield congressen, voerde propaganda en gaf boeken uit.
Welnu, deze houding der regering en de gevolgen die er uit voortvloeiden hebben het volk van Indonesië meer Islâm-minded gemaakt, dan alle vorige eeuwen ooit in staat geweest waren te doen, toen de Islâm aan eigen krachten was overgelaten.
Maar, en hier moeten wij met klem op wijzen, ondanks die bevoordeling die de Islâm in Indonesië van de regering ontvangen heeft, is Indonesië nog geenszins een muslimland. Al mogen er in Atjeh, Minangkabau en Pasoendan grotere groepen van felle muslims wonen, toch is Indonesië daarom geen muslimland. Om slechts enige feiten te noemen:
Nog steeds brengen de meeste Indonesiërs, vooral de Javanen (die 50% van de hele Indonesische bevolking uitmaken) hun rijstoffers, nog steeds bidden zij op de graven tot de geesten der afgestorvenen; nog steeds beschouwen zij het voorvaderlijk huwelijk volgens de adat als het eigenlijke huwelijk en niet de ceremonie die ze door de regering gedwongen moeten bijwonen ten overstaan van de penghoeloe; het erfrecht is nog steeds geregeld volgens de oude wetten van hun land en niet volgens de godsdienstige wet van de Islâm. Hoevelen zijn er, die slechts een minimum van de inhoud van de Qur'ân kennen; de lezing, die ze in moskee of op vergaderingen bijwonen, verstaan zij niet. De verplichting van het dagelijkse gebed wordt zeer slecht nagekomen, eveneens van de vasten; nog steeds viert men in volle luister de slametans, die vieringen zijn ter bezwering der geesten; nog steeds vindt men de offertjes voor de goden op de
| |
| |
kruispunten der wegen; men draagt bij uitstek zijde en eet varkensvlees.
Welnu, dit zijn allen punten, die tegen de geest van de Islâm regelrecht indruisen. Zij logenstraffen de bewering, dat al mocht de onderhouding der geboden van de godsdienst in vele gevallen defectueus zijn, althans de gezindheid van de bevolking hun aanhankelijkheid aan de Islâm betuigt.
Integendeel, iedere ooggetuige kent bij ervaring de fierheid van de Javanen over hun eigen godsdienstvorm, de 'agama Djawa', die deel uitmaakt van hun eeuwenoude cultuur van het bouddhistisch-animisme en waaraan de propaganda van de Islâm ook in deze laatste 50 jaren de geest niet ontnemen kon, omdat hij nooit bij machte was de cultuur van het Râmayâna en Mahâbhârata door een andere cultuur te vervangen.
Nog sterker echter dan door dit alles wordt de bewering gelogenstraft, dat de Indonesiërs in hun gezindheid muslims zijn, door de gebeurtenissen der laatste jaren vanaf het begin van de tweede wereldoorlog. Waar blijft de muslimgezindheid der bevolking en de 90% van muslims, als wij zien, dat in het ministerie van Muhammad Hatta (1948) 4 of hoogstens 5 van de 16 ministerzetels aan de Mashoemi, het Islâmeenheidsfront, zijn toegewezen?
Welnu, nooit is de Islâm de vaan geweest, waaronder de eenheid en onafhankelijkheid van Indonesië werden gepredikt. Hoe geheel anders zou de Islâm zich op de voorgrond hebben geschoven in deze strijd van onafhankelijkheid, als hij in werkelijkheid was, wat de Nederlandse koloniale Islâmpolitiek van de ethische periode van hem dreigde te maken. En er is nog meer!
Het moet de muslims in Indonesië duidelijk zijn geworden, dat de gulden dagen der ethische politiek voorbij zijn en dat elke nieuwe ordening van Indonesië in onafhankelijkheid hen nooit die voordelige positie zal kunnen terugschenken, die zij onder Nederlands gezag bezaten, toen zij vrij en ongedeerd door die weinig democratische bevoordeling der regering werden gesteund om inderdaad van Indonesië een Islâm-land te maken. Moeten wij in het licht van dit alles niet de weifelingen zien, die de Mashoemi in de Republiek telkens verriedt?
* * *
De politiek van de regering zondigde dus tegen de beginselen van de democratie, doordat zij toeliet dat aan mensen een vorm van godsdienst werd opgelegd, waartoe deze niet behoorden. Men zie toe, dat dit zich niet opnieuw herhale, want zoals wij zagen, is Indonesië nog in het geheel geen muslimland.
Wij zien daarom in de propaganda van Wiranatakusumah zowel als in de openlijke en felle actie van de Dâru-1-Islâm een poging van de muslims om het valse dogma van vroeger te bestendigen en de Federale Regering te dwingen maatregelen te nemen, die hen ook in de nieuwe constellatie van bestuur in de bevoorrechte positie van vroeger zullen handhaven.
|
|