| |
| |
| |
Constanten van het Socialisme
door Victor Leemans
WIJ hebben ongelijk het socialisme der negentiende eeuw eenzijdig te beschouwen in het licht van Karl Marx en van het marxisme. Zeker, Marx is meer dan de andere socialistische denkers van zijn tijd de spreker geworden van de socialistische beweging. Overwegend in naam van zijn 'systeem', van zijn economie en van zijn wijsbegeerte der geschiedenis werd de strijd om de socialistische macht gevoerd. Marx is nochtans voor het socialisme wat Hegel voor het idealisme is: de theoreticus, die het systeem voltooit. De overwegend sociale belangstelling bij het verklaren der verhouding van mens en geschiedenis en het naturalistisch (of materialistisch) begrip van het leven, zoals wij die bij tal van zijn voorgangers en eveneens in de tijdsomstandigheden vinden, heeft hij in een materialistisch systeem der geschiedenis verenigd.
Er zijn inderdaad, sinds het begin der negentiende eeuw, bij de meest markante en baanbrekende figuren van het socialisme constanten te vinden, die in de verdere ontwikkeling van het socialisme behouden blijven. De gedachten van enige onder hen mogen hier nader belicht worden.
| |
I. Saint-Simon
Wij noemen hier in de eerste plaats de avontuurlijke graaf Claude Henri de Saint-Simon (1760-1825). Deze afstammeling van een der oudste Franse families begon, na allerlei wederwaardigheden, zijn publicistische loopbaan op veertigjarige leeftijd met het verdedigen van een verwarde 'physico-politieke wetenschap'. Zonder succes trouwens. Saint-Simon geloofde echter aan zijn zending. Te midden van ontbering en vernedering werkte hij verder aan het verduidelijken van zijn inzichten en aan het publiceren van zijn geschriften.
Na de val van Napoleon lanceert hij - in zijn pamflet 'Réorganisation de la société européenne' (1814) - een oproep om naast het Congres te Weenen, een Europees Congres op te richten voor de ordening van het maatschappelijk leven der Europese volkeren. Deze oproep bleef niet helemaal zonder echo. Augustin Thierry viel zijn opvatting bij. Tot de practici echter drong hij niet door.
| |
| |
Nadat Saint-Simon in 1823 een zelfmoordpoging te boven kwam, publiceerde hij een synthese van zijn opvattingen in twee geschriften: Catéchisme des Industriels en Nouveau Christianisme. Het tweede vond een ogenblik weerklank bij een breder publiek en trad in de gedachtenkring die ook Lamennais verontrustte.
De Catéchisme preciseert vooraf het begrip industrie en industrieel. Hij geeft, naar het voorbeeld van de scheppende denkers, aan zijn fundamentele begrippen een nieuwe inhoud. Een industrieel is iemand die de middelen voortbrengt ter bevrediging van de behoeften of van het physisch genot van de mens. Allen die bij dit werk betrokken zijn, dus ook en vooral de arbeiders, vormen samen de klasse der industriëlen. De industrie zelf is de gemeenschap van de arbeid. Niettegenstaande de meerderheid van deze industriëlen de dragers van de vooruitgang en de scheppers van de welvaart zijn, bekleden zij de laagste rang in de samenleving. Paradoxale toestand! Zij verdienden toch de eerste plaats en het beheer van het openbaar leven! Zij zijn de meerderheid en bewerken door hun arbeid het bestaan van de maatschappij. Doch neen. Wij zien een groteske figuur waarin het volk industrieel en de regering - die haar middelen verkrijgt van de financiers en de bezitters -, feodaal is. Saint-Simon besluit hieruit dat de heersende toestand, waarin de 'légistes' met de bankiers meedoen om de 'industriëlen' te onderdrukken, slechts een overgangsstadium kan zijn. Dit moet vervangen worden door een maatschappij waarin de wetgevers en de bankiers de dienaars zijn van de industriëlen, door een rijk van de arbeid. 'Tout par l'industrie, tout pour elle.'
Eerst dit industrieel stelsel zal de doelstellingen van de revolutie verwezenlijken: het is doordrongen van een volmaakte gelijkheid, heft alle afhankelijkheid op en fundeert aldus de vrijheid voor allen. Het kan worden ingevoerd onder het voortbestaan van koningschap en grondwettelijkheid, op grond van een 'Alliance entre la Royauté et l'Industrie'. Wanneer het menselijk vernuft deze opgave erkent, weerspiegelt het de volle glans van onze geschiedkundige ontwikkeling. Zo centraal is deze kennis, dat Saint-Simon de goddelijke en de menselijke moraal mobiliseert, de medewerking vergt van alle grote geesten om zijn stelsel uit te bouwen en het eendrachtig te verwezenlijken.
In tegenstelling met de meeste vormen van het latere socialisme vertoont het socialisme van Saint-Simon een godsdienstige inslag. Ja, hij is derwijze de mening toegedaan dat het zonder godsdienst niet kan verwezenlijkt worden, dat hij als profeet optreedt van een
| |
| |
'Nouveau Christianisme'. Wat is dit echter voor een christendom? Een natuurlijke godsdienst ontstaan uit de behoeften van de mens in onze gewesten en aangepast aan het wisselen van de omstandigheden. Hij heeft geen andere constante dan het gebod der gelaïciseerde naastenliefde: Bemint en helpt elkander. De godsdienstigheid die hij leert is zuiver functioneel en ontdaan van elke dogmatische inhoud. Zij is voor de mens een middel om het aards paradijs te veroveren, om de gedroomde sociale hervormingen mogelijk te maken. Een zuiver menselijk middel - dat eerst in zijn juiste betekenis kon begrepen worden nadat de Verlichting de ballast uit de donkere tijden overboord had geworpen. Daarom is het voor Saint-Simon echter niet minder nodig om het gestelde doel te bereiken. Het wordt een natuurlijk vereiste geheten.
Het is duidelijk dat wanneer de verhouding tot de godsdienst aldus wordt omschreven, deze enkel nog, in zijn hoogste vorm, langs de wegen van de positieve kennis kan worden verhelderd. Hij wordt een sluitstuk én van de tempel der positieve wetenschappen én van die der sociale toekomstdromen. Als later Aug. Comte zich op Saint-Simon beroept om van het godsdienstig positivisme te concluderen tot een positivistische godsdienst, dan heeft hij enkel de figuur afgewerkt waarmee zijn voorganger begonnen was.
Wordt er ook al aan de 'natuurlijke mens' nog een bij zonder bestaan toegedacht en een eigen maat verleend, toch heeft deze kennis slechts waarde, om het doel van het leven gemakkelijker te bereiken. Essentieel is voor Saint-Simon dat het zwaartepunt van het menselijk bestaan vastzit aan de maatschappelijke orde en dat deze orde slechts door de heerschappij van de arbeidenden de vrijheid voor allen verzekeren kan. De sociale problematiek alleen bepaalt voor hem de richting van handelen, en de inhoud van kennis. Aan het bereiken van het maatschappelijk doel worden de godsdienstige en verstandelijke inzichten ondergeschikt gemaakt, ontlenen de zedelijke en wetenschappelijke tendensen hun waarde. De waarheid van persoonlijke doelstellingen, van sociale en politieke stromingen ligt in hun dienstvaardigheid voor het maatschappelijke doel.
Deze philosophie der geschiedenis - waarvoor aanknopingspunten kunnen gevonden worden bij denkers van de XVIIIe eeuw, bv. bij Vico en Montesquieu, en suggesties gegeven zijn in de sociale gebeurtenissen zelf - ziet de individuele levensvragen als sociale, reduceert de persoonlijke aangelegenheden tot een corrolarium van openbare toestanden. Wat een merkwaardige tegenstrijdigheid: terwijl een wijsgerig tijdperk tot bloei komt, dat de verguizing der universalia als
| |
| |
een van zijn meest bijzondere doelstellingen beschouwt, en schijnbaar wars van elke metaphysiek bouwen wil op positieve en berekenbare fundamenten, lanceren zijn erkende denkers met dogmatieke strakheid nieuwe universalia. Een 'universale in causando', een algemene oorzaak, heerst hier over het tijdsgebeuren en bepaalt heden en toekomst. Met een kostelijke onbewustheid usurpeert de positieve denker hier de 'verachtelijke' metaphysische en theologische methodes; en nog wel met dien verstande dat hij zijn universalia niet beperkt tot de wereld der transcendentele werkelijkheden, maar ze opdringt als historische noodwendigheden.
De proef op de som van deze sociale bespiegelingen wordt geleverd als het stelsel van Saint-Simon het schimmenrijk der ideologieën verlaat, d.i. zodra het 'Nouveau Christianisme' door zijn volgelingen als godsdienstige levensvorm de werkelijkheid binnentreedt. Wij zien dan dat de Saint-Simonisten - in het bijzonder Enfantin - van de hogere godsdienstige waarheid niets meer terecht brengen dan een vaudeville of een onwaardig getwist.
Dit feit doet echter geen afbreuk aan de waarde die het werk van Saint-Simon heeft voor het stellen en het verduidelijken van de sociale problemen midden in de opgang van het industrieel tijdperk. Daar ligt dan ook én zijn betekenis én zijn grens.
| |
II. Charles Fourier
Tot dezelfde conclusie als Saint-Simon kwam Charles Fourier (1772-1837). Fourier was echter een andere geest als Saint-Simon. Deze dacht in functie van algemene gebeurtenissen, bewogen door het bestaan van de arbeidende klasse en de tegennatuurlijke inrichting van het openbaar leven. Fourier daarentegen vestigt zijn socialisme op persoonlijke ervaringen en bespiegelende overwegingen. Saint-Simon lanceert ideeën aan de lopende band, zoals hij die distilleert uit het sociaal bestaan; Fourier ontwikkelt moeizaam en met een uiterst origineel begrippenmateriaal een systeem dat het geluk der mensen opbouwt uit een harmonie van de driften. Hij is overtuigd dat het heersende industrialisme, met zijn cynische en koele berekeningen, de verlangens van de mens en de mensheid naar het geluk, ofwel doodt ofwel hun vervulling verhindert.
Het leven moet zo geregeld worden dat de aarde kan voldoen aan alle strevingen en een harmonische bevrediging der menselijke lusten. Waar dit geschiedt ontstaat er eenheid tussen mens, natuur en God; en verdwijnt ook het boze - dat maar het gevolg is van onvervulde verlangens. Dit systeem van geluk kan slechts uitgebouwd worden
| |
| |
door een geest die niets aan het toeval overlaat en met mathematische stiptheid alles op zijn plaats zet.
Ziedaar de enige redding voor de God-verlaten en op-zich-zelf gestelde enkeling, zoals die na de Verlichting en na de Franse revolutie was overgebleven. Welk een ander houvast rest hier de mens dan een stelsel waarin het geluk uitgestippeld is? Wat kan men ondernemen voor hem die niets meer heeft dan het naakte bestaan, dan de vereenzaming met eigen gevoelens en verlangens, tenzij een gewaarborgde uitschakeling van het lijden?
Aangezien volgens Fourier het geluk van de mens gelegen is in het voldoen van alle verlangens en strevingen, is het volstrekt noodzakelijk over de middelen te beschikken om de hartstochten te bevredigen. Vandaar dat hij - in zijn Traité de l'association domestique et agricole, Tome I, en in zijn Traité des quatre mouvements - de rijkdom beschouwt als de eerste bron van het geluk; en de materiële vrijheid als de eerste onder alle vrijheden. Hij gaat zelfs zo ver te verklaren dat de zege der waarheid voornamelijk afhangt van de liefde tot de rijkdom. In de heersende beschaving is er te weinig rijkdom; en bovendien is hij onrechtvaardig verdeeld. Het verhogen van de rijkdom zal volgens Fourier geschieden door een nauwkeurig georganiseerde groepen-productie, en door de indeling der bevolking over een breedte van een vierkante mijl, in optimale series van 24 tot 32 groepen. Deze groepen noemt hij 'phalanges'. Zij bestaan uit 1800 tot 2000 personen, waarvan er 810 productief werk verrichten. Al de leden van zulk een 'phalange' worden ondergebracht in één gebouw, le Phalanstère. Eenieder werkt in de 'phalange' volgens zijn aanleg en voorkeur. Haar eigenlijk kenmerk is het associatiebeginsel. Zij behoudt het eigendomsrecht. De verdeling van de winst geschiedt overeenkomstig de noodwendigheid van het geleverde werk. Het huwelijk wordt afgeschaft en vervangen door de heerschappij van de zinnelijke driften. De volledige gelijkheid van man en vrouw is de voorwaarde voor de vrijheid van de vrouw.
Is eenmaal een volmaakte 'phalange' opgericht, dan zullen haar resultaten de volkeren derwijze met verbazing slaan, dat de weg naar de wereldverovering voor haar openligt. Dan begint een nieuw, 35.000 jarig tijdperk van geluk voor de gehele mensheid.
Saint-Simon en Fourier zijn de eersten onder de Franse intelligentsia die pogen een uitweg te vinden uit de sociale wantoestanden op grond van overwegend institutionele en structurele wijzigingen. Zij gaan hierbij uit van de denk- en levensvormen, die uit de Verlichting geboren werden. Geen van beiden zijn zij leiders van een beweging.
| |
| |
Zij zijn, om het Marx na te zeggen, utopisten die binnenkamers tot de overtuiging komen dat de mens in de hoogste mate afhankelijk is van de sociale instellingen en omstandigheden. Zij leren dat hij op de vleugelen van de vooruitgang zijn geluk tegemoet gaat - op voorwaarde dat hij handelt overeenkomstig de vereisten van de sociale dialectiek en de wetten van de productiviteit.
Saint-Simon huldigt een sociale orde die geleid wordt door de arbeidenden en door de behoeften van hun arbeidswereld. De verwezenlijking hiervan vergt echter nog het bijbrengen van inzichten die te hoog liggen voor het arbeidsgebonden leven; die inzichten kunnen slechts gewonnen worden door een vrij en onafhankelijk denker, die met critisch oog uit het traditionele Christendom kiest, wat in de gegeven conjunctuur voor de verwezenlijking van zijn arbeidersideaal nuttig is. Diep gaapt hier de gespletenheid tussen de overgave van het gehele leven aan de arbeidswereld en de superioriteit van een intellect, dat zich tot rechter aanstelt over de ervaring der tijden en dat uit eigene beschikking de configuratie vastlegt van een nieuwe godsdienst. Saint-Simon vergenoegt zich niet met ontdekkingen op het gebied van de sociale problematiek, hij dicht zich op metaphysisch en godsdienstig gebied creatieve eigenschappen toe, die de deemstering inluiden over het denken en geloven van volkeren en tijden. Merkwaardig: een geest die enkel nog een functioneel bestaan leidt en die terzelfdertijd een 'Nouvau Christianisme' profeteert.
Leeft bij Saint-Simon de homo faber nog met een eigen ethisch correctief, bij Fourier is de zinnelijke mens de absolute gezagvoerder van de sociale orde. Het leven van mens en maatschappij is hier vastgelegd in een kringloop van zinnelijke verlangens en hun inwilliging door een steeds vermeerderende rijkdom. Het gehele menselijke bestaan voltrekt zich in de spanning tussen de hartstocht en de rijkdom die haar voldoening moet schenken; alsof het leven niets anders was dan een kwestie van materiële middelen. De rijkdom is de grondslag van het menselijk geluk; de cooperatieve arbeid het middel om deze bestemming van het leven te verwezenlijken. Wie de hoogste productiviteit bereikt voor het hoogste aantal deelgenoten, heeft de sleutel van de ideale wereldorde. Fourier meende aan de mensheid te kunnen aankondigen, dat door de inrichting van zijn 'phalanges', d.i. door de optimale samenwerking van alle arbeidenden, het gedroomde gouden tijdperk zou aanbreken waarin de last van het leven omgetoverd zou worden in louter genot.
Het sociale leven wordt eerst vereenvoudigd, naar de voorschriften der positieve wetenschap tot elementaire krachten herleid, en aldus
| |
| |
bruikbaar gemaakt om langs de aangewezen wetten zijn bestemming te bereiken. Als vanzelfsprekend valt de beslissing: het leven is natuur. Het is gezond en gelukkig zodra het zich uitleven kan. Alle ongeluk komt van de opdringerigheid van de geest die de mens onderwerpt aan allerlei willekeurige beschikkingen. Terwijl het zo eenvoudig kon zijn ! Niets anders is immers nodig voor het geluk, dan het voldoen van de zinnelijke behoeften en verlangens.
Ook hier staan wij voor zeldzame paradoxen! Enerzijds een leven dat gericht wordt door instinct en passie; en anderzijds een ordening die de regelmaat wil van een uurwerk; daar alles impulsief, hier alles afgemeten; zulk een geloof in de natuur dat zij vanzelf de geledingen vult van een optimale sociale orde, zodat het sociale niets anders is als een emanatie van natuurkrachten; en daarnaast een sociaal constructivisme dat aan de meest arabeske rekenkundige formules de toekomst van de wereldgeschiedenis toevertrouwt.
Hier is de hoogste doelstelling rijkdom om in de meest individuele behoeften te kunnen voorzien; dus volledige afzondering van de enkeling met een strakheid die aan het egoïsme van Sade herinnert. Tegelijkertijd wordt een mechanisch-gedachte samenwerking als enig heilmiddel voor de mensheid en voor de mens geleerd; solidariteit ter voldoening van egoïstische beweegredenen; universele samenwerking als de waarborg van een instinctieve en ongebonden individualiteit; verstandelijke discipline om des te vollediger het dier in ons te kunnen voldoen.
| |
III. Robert Owen
Terwijl zo in Frankrijk aan de ordening der maatschappij gedacht wordt, legt Rober Owen (1771-1858) in Engeland, in gelijkluidende zin, de nadruk op de scheppende macht van de samenwerking, op de beslissende waarde van de omgeving voor de wording en de richting van het menselijk leven. Eerst een succesrijk zakenman en industrieel, ontpopte hij zich na een fortuin veroverd te hebben tot een hervormer. De geschriften uit de eerste periode van zijn openbaar leven: New View of Society (1813) en Report to the County of Lanark (1821), zijn de meest waardevolle en representatieve gebleven uit het onoverzichtelijke werk van deze veelschrijver. Zij werden des te geredelijker aanvaard, omdat Owen zijn theorieën had toegepast in zijn bedrijf te Lanark. Wat hij propageerde had hij zelf verwezenlijkt.
Owen ontkent het bestaan niet van een persoonlijke individualiteit; doch hij meent dat de menselijke gedachten en gedragingen overwegend gericht worden door de sociale instellingen. De conflicten
| |
| |
tussen mensen, groepen en volkeren mogen niet op de rekening worden geschreven van de persoonlijke verantwoordelijkheid. Zij zijn het gevolg van de slechte sociale instellingen en de onnatuurlijke verhoudingen waarin de mensen leven. Alle wereldbeschouwingen en godsdiensten welke de persoonlijke verantwoordelijkheid leren, bestrijdt hij als vijanden van de vooruitgang en de sociale vrede. Hij droomt van een nieuwe godsdienst die als opperste leuze prediken zal: 'Man's character is made for, and not by him'.
Wat de doctrinair Fourier wilde verwezenlijken door zijn 'phalanges' zou Owen nastreven door een reeks experimenten waarvan de voornaamste waren: zijn 'Village of Co-operation' te Lanark, zijn 'Co-operative Community of New-Harmony' (1824) in de Verenigde Staten van Noord Amerika, en zijn 'Harmony Hall' (1839) in Hampshire.
Toen na de Napoleontische oorlogen Engeland geteisterd werd door een zware werkeloosheid, genoten zijn plannen een tijdlang officiële belangstelling. De Aartsbisschop van Canterbury stuurde felicitaties. De regering bestudeerde Owen's plannen. David Ricardo nam zitting in een comité voor de verwezenlijking van het Owen-plan. Met gretigheid werd geluisterd naar de wijze van samenwerking die toegepast werd te Lanark, naar de verdediging van de verkorte arbeidstijd en van de hoge lonen, naar de pleidooien voor betere sanitaire maatregelen en een aangepast systeem van opvoeding. Doch daar begon Owen met brutale aanvallen op het christendom zich de vijandigheid op de hals te halen van de gelovigen en van de geestelijkheid; en de reactionnairen grepen met beide handen de gelegenheid om van zijn al te kostelijke hervormingen verlost te worden.
Zijn sociale eisen bleken echter meer conform met de doelstellingen en de nood van een aanzienlijk aantal burgers, dan de afwijzende houding van de prominenten. De Factory Act 1833 en die van 1847 toonden dat een verkorting en regeling van de arbeidsduur, bescherming van vrouwen- en kinderarbeid niet te ontgaan waren. Terzelfdertijd voerden de Trade Unions, zo niet de productie-cooperatie dan toch de distributie-cooperatie door, met een steeds toenemend succes, en ontdaan van de profetische verwachtingen die Owen aan zijn plannen gekoppeld had.
* * *
De belangstelling bij deze voorvechters van het socialisme voor het maatschappelijk leven als gerationaliseerde natuur, zou in de loop
| |
| |
van de XIXe eeuw gaandeweg worden verbreed en verdiept. Het ontbreken bij Saint-Simon en Charles Fourier van een eigen menselijke problematiek, hun optimisme van 'zo gauw de voorschriften der natuur worden geëerbiedigd', tonen hoezeer de opvattingen van Rousseau maatgevend waren. Steeds opnieuw stoten wij op de eisen der natuur en op de verplichtingen die in haar naam worden geformuleerd. Wat een geniale wekker is die Janus van Rousseau geweest? Zeker, namens hem wordt er gezegd dat de sociale orde vanzelf openbloeit uit de spanningen van het leven, en beweren anderen dat de wetten van de natuur in sociaal verband gezien, tot een wel omschreven ordening verplichten. Dit verschil in de toepassing hindert zijn aanwezigheid niet. Hij blijft ook dan op het podium als in het verloop der XIXe eeuwse twisten de volgelingen van zijn reddende natuur met getrokken zwaarden elkaar te lijf gaan; of als de natuurwetenschappelijke methodes, in de strijd om de heerschappij, tot bestendige wachtdienst worden verplicht.
Wat door de boven behandelde auteurs wordt geleerd over de wonderen der berekende samenwerking, over het natuurlijk primaat van de sociale verhoudingen, over de genezende almacht van de rijkdom, over de evidente rechten van het leven als natuur, toont aan welke constanten van wereldbeschouwing het socialisme kenmerken. Vandaag kunnen wij ook vaststellen wat van die bespiegelingen gemeengoed van onze beschaving geworden is. Hun opvattingen leren ons bovendien, hoe de relatieve waarheden die zij aan het licht brengen, of ten minste verhelderen, omslaan in dogmatische leerstellingen en ijzeren verplichtingen zodra de godsdienstige en metaphysische gegevenheden en de natuurlijke levensverhoudingen van het menselijk bestaan buiten beschouwing worden gelaten. Gegroeide verhoudingen worden dan overrompeld en curieuze utopieën met een plechtige ernst omkleed die enkel aan soliede werkelijkheid toekomt. Inderdaad, alle dwalingen lokken de mens, zodra hij zijn eigen maat verliest.
Het willekeurig uitschakelen van een eigen natuurlijke en bovennatuurlijke godsdienstigheid, het miskennen van een mens met onafwijsbare innerlijke problemen en persoonlijke zorgen, levert mens en geschiedenis over aan de donkere krachten des levens, aan de onevenwichtigheid van een verstand, dat onder miskenning van elke traditie, van elke gebondenheid, aan de hoogst subjectieve ervaringen en mogelijkheden een oeverloze uitbreiding verleent.
|
|