Streven. Jaargang 2
(1948-1949)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
J.C. van der Loos, Vaderlandse Kerkgeschiedenis, II.
| |
[pagina 178]
| |
meende. Aan zijn wens om voor Nederland een katechismus te bezitten, die niet bestemd is voor kleine theologanten, maar voor kinderen (bladz. 213) is in dit jaar gelukkig voldaan. Niet te spreken ook is de schrijver over de bisdommen, die in 1559 ontstonden. De oprichting der bisdommen noemt hij een jammerlijke mislukking' (bladz. 254) en de benoemde bisschoppen betitelt hij als 'staatsdienaren, die zich bisschoppen noemden' (bladz. 293). Merkwaardig doet het aan, dat de auteur noch het Oratorium van Parijs noch Neercassel in enig verband brengt met het Jansenisme, ofschoon hij wel verhaalt dat Neercassel te Leiden zijn intrek nam bij Van Heussen, dien hij zelfs aan Paus Innocentius als coadjutor voorstelde. De benaming van Huissen als 'dorp' klopt niet met dat jubileum van zeshonderd jaar stadsrechten, dat de bewoners van Huissen dit jaar vierden. De voorstelling die de auteur op bladz. 300 geeft van de kloosterlingen, die na het zegevieren der Reformatie in de 16de eeuw in ons land rondzwierven en ergernis gaven door hun levenswijze, is niet bijzonder fraai, al steunt hij hier ook op uitingen van Vosmeer, De La Torre en andere Apostolische Vicarissen. Het is ook merkwaardig, hoe de schrijver hier zonder enige critiek en in blank vertrouwen de verslagen der Apostolische Vicarissen aanvaardt, wier inhoud wij blijkbaar over de hele linie moeten aannemen, zolang documenten van andere zijde geen andere lezing geven. 'Zij laten niet na er telkens op te wijzen, aldus de auteur, dat de regulieren vluchtten toen de vijand kwam. Op verschillende plaatsen bleven echter de seculieren en aan hen is het dus te danken, dat de katholieke Kerk in stand gebleven is. Zij hebben, vervolgt de schrijver, den wijngaard het eerst bewerkt en de hitte van den dag gedragen. Toen het grootste gevaar geweken was, toen de godsdienst reeds bevestigd was, zijn de regulieren gekomen en zullen nu de seculieren verdringen. Zij zetten de ploeg in den akker van anderen.' Me dunkt dat de voorstellen der feiten wel wat al te simplistisch is, zo zelfs dat niemand ze zal willen aanvaarden. Zonder aan de verdienste der seculieren te kort te willen doen, zou ik hier kunnen wijzen op het schrijven van Kardinaal Barhabó aan Mgr J. Zwijsen, waarin hij zegt, dat het aan de leden der religieuze Orden, die niet alleen met hun zweet, maar ook met hun bloed die landen hebben besproeid, te danken is, dat het ware geloof niet geheel verloren ging, maar later opnieuw zijn weldadig licht verspreidde. In het hoofdstuk over seculieren en regulieren onder Vosmeer, is niet alles even duidelijk. Jezuïeten en Regulieren worden wat te veel door elkaar gehaspeld. Dat de Jezuïeten om hun Ordeskleed in een zekere voorkeur bij de gelovigen stonden boven de seculieren, is zeker een slip of the pen. De Jezuïeten hebben, voorzover ik weet, geen eigen Ordeskleed, maar de gewone kleding der Priesters. Dit zijn enkele opmerkingen die we meenden te moeten maken, behoudens nog opmerkingen van meer algemene aard die wij bij het verschijnen van het eerste deel plaatsenGa naar voetnoot2.. Dat de auteur in menig opzicht van de zienswijze van Rogier afwijkt, menen wij niet meer behoeven te signaleren. Door de Uitgevers Maatschappij 'Parnassus' te Amsterdam, werd ook aan dit deel even grote zorg besteed, als aan het eerste. |
|