Streven. Jaargang 2
(1948-1949)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 134]
| |
Het Sionisme
| |
[pagina 135]
| |
De Gereformeerden of Neologisten hebben in de practijk het geloof, dat gebaseerd was op de H. Schrift, over boord gegooid en hadden aldus alle nationale en messiaanse verwachtingen opgegeven. Maar toch zullen zij een voorname vleugel van het Sionisme vormen, ja uit hen zullen zelfs de eerste leiders komen. De orthodoxe Joden, die het Sionisme aanhangen zijn met een religieuze ijver bezield terwijl de agnosticisten onder de gereformeerden verklaren dat deze beweging niets religieus omvat, doch dat zij zuiver economisch en nationaal is. Dit komt duidelijk naar voren bij het ontstaan van de eigenlijke sionistische beweging. In 1896 geeft Dr Th. Herzl zijn beroemd boek 'Der Judenstaat' uit. Hij is de stichter en bezieler geweest van het eigenlijke Sionisme, dat volgens hem de redplank is om te ontkomen aan de hevige vervolgingen; hij wil een joodse Staat die door het internationaal recht erkend en beschermd wordt: indien de Joden naar Palestina kunnen terugkeren en er een eigen staat vormen, al was het onder suzereiniteit van de Sultan, dan zouden zij als natie beter in staat zijn het anti-semitisme te bestrijden en de rechten van de Joden over de gehele wereld te verdedigen. De zuiver economische en nationale opvattingen van Herzl hebben vele orthodoxen doen aarzelen om zich aan te sluiten en in feite hielden de leiders van de Chovevi Zion zich afzijdig. De uitnodiging van Dr Herzl om zich in een Sionistisch Congres te Bazel te verzamelen ontmoette dan ook veel tegenstand, vooral vanwege de Duitse Rabbijnen. Toch waren er in 1897 meer dan twee honderd vertegenwoordigers van al de partijen van Europa en van het Oosten, alsook enkele uit de Verenigde Staten op het Congres te Bazel verenigd en met enthousiasme werd het program van het Congres aangenomen. Dit program verklaart: het doel van het Sionisme is aan het Joodse volk een eigen, nationale haard te verschaffen, gegarandeerd door het internationaal recht. Dit was de eerste kern, het embryon van de toekomstige Joodse staat, en de Sionistische Juristen betitelden de Sionistische organisatie dan ook als 'de Joodse Staat in wording'; wel een erg vaag juridisch concept, maar dat organisatorisch tot in de kleinste details werd uitgewerkt. Zo ontstond de ruime idee der Joodse Natie, die geen rekening hield met grenzen of nauw bepaalde nationale kaders en waarvan de Joden in Palestina slechts een 'tijdelijke voorhoede' waren totdat nl. deze Joods-Palestijnse gemeenschap zou worden omgevormd tot een ware, internationaal erkende Staat, die open zou staan voor immigratie. Het Sionistisch burgerrecht werd verkregen door inschrijving in de organisatie en werd gesymboliseerd in de | |
[pagina 136]
| |
'Shekel' (naam van een oud Hebreeuws geldstuk): het storten van een jaarlijkse bijdrage aan de Sionistische organisatie door de Joden die er deel van willen uitmaken. Daarvoor ontvingen zij dan een kwitantie die gold als een soort bewijs van burgerschap. De organisatie als 'staat in wording' was overigens volkomen. De Wetgevende macht, het parlement van de 'staat in wording' berustte bij het Sionistisch Congres, waarvan de leden door het Joodse volk zelf verkozen werden. Zo was er één vertegenwoordiger per 1.500 Sionistische burgers, behalve dan voor de ingezetenen van Palestina zelf, waar één vertegenwoordiger werd aangewezen per 750 Sionistische burgers of dragers van de Shekalim. Verder bestonden er naast het Congres nog als wetgevende lichamen: de algemene Raad en de 'verkleinde algemene Raad'. De Algemene Raad was nogal complex in zijn samenstelling en in het tijdsverloop tussen de periodieke zittingen van het congres beheerste hij het politieke streven. Hij kon resoluties stemmen in de geest van het congres, doch met een meerderheid van twee-derden, en wanneer drie-vierden van de leden aanwezig waren kon hij zich zelfs tegen het congres verzetten en zo b.v. het Uitvoerend Lichaam dat door het congres gekozen werd, verwerpen en er een nieuw doen kiezen. De verkleinde algemene Raad ontstond ten gevolge van de beroeringen van 1936 in Palestina. Men achtte het toen noodzakelijk aan de leden van de algemene Raad, die in Palestina vertoefden een bijzondere macht toe te kennen. Tijdens de tweede wereldoorlog delegeerde de Algemene Raad zelfs al zijn bevoegdheden aan deze 'verkleinde algemene Raad'. De Uitvoerende Macht berustte bij het Uitvoerend Lichaam dat dus de Regering van de 'Staat in wording' vertegenwoordigde. De president ervan werd aangewezen door het Congres, en de leden waren tegelijk verantwoordelijk tegenover de president en tegenover het Congres. Wegens de structuur zelf van de Sionistische Organisatie was het noodzakelijk meerdere uitvoerende lichamen te benoemen, die geographisch wel gescheiden waren, maar die in de grond één constitutionele eenheid vormden. Zo bestonden er vooral sinds 1921 een reeks echte ministeries, die hun hoofdzetels in Palestina hadden maar die elders vaak permanente bureaux bezaten. Ook de rechterlijke macht was georganiseerd voorzover dit mogelijk kon zijn en de hoofdlichamen waren: het Hof van het Congres en het Hof van Eer. Naast de hoofdorganisatie van het Sionisme ontstond een tweede beweging: het Joods Agentschap voor Palestina, onder Brits mandaat bij de Conferentie van San-Remo, op 2 April 1920, waar de Balfour- | |
[pagina 137]
| |
verklaring (cfr. infra) bevestigd werd en waarbij de oprichting van een dergelijk agentschap werd voorzien. Bepaling en uitbreiding van de werkzaamheden van dit agentschap hebben soms heftige discussies uitgelokt tussen de Sionisten totdat in 1929 op het Congres van Zürich het agentschap officieel als onderafdeling van de algemene organisatie erkend werd en zijn werkterrein zag bevestigd: de heroprichting van een nationale joodse 'haard' voor alles wat de immigratie betreft: het terugkopen van terreinen, landbouw-kolonisatie door persoonlijk werk van de pioniers, en de terugkeer tot de Hebreeuwse taal en cultuur. De organisatie van dit agentschap is vrijwel dezelfde als de inrichting van de algemene Sionistische Organisatie met dit verschil dat de vertegenwoordigers in de onderscheiden organen voor de helft non-sionisten en sionisten zijn. Dit onderscheid tussen sionisten en non-sionisten is heden meer van organisatorische dan van principiële aard. In feite staat het Agentschap volledig onder de invloed van de Sionistische Organisatie en de president van de Organisatie is tevens president van het Agentschap. Wat de financiën van deze 'Staat in wording' betreft, kunnen we verschillende bronnen aangeven waaruit de minister van financiën kon putten. Van belastingen kan men niet spreken en het ging dan ook meer om persoonlijke giften aan de twee nationale joodse fondsen: de Keren Kayemeth en de Keren Hayessod. De Keren Kayemeth werd gesticht in 1901 voor de terugkoop van gronden in Palestina, die onvervreemdbaar eigendom van het joodse volk zullen worden. De Keren Hayessod werd ingericht op de Sionistische Conferentie te London in 1930. Deze berust op een persoonlijke belasting volgens het inkomen. Ook was er natuurlijk nog de Shekel, die echter geen grote bron van inkomsten vertegenwoordigde daar dit 'lidgeld' slechts een zeer bescheiden bijdrage vroeg. Als bank-instellingen zijn vooral te noemen: de Joodse Stichting voor kolonisatie, ook genoemd de Joodse Koloniale Trust, en de Anglo-Palestine Bank. Zo kan men zich rekenschap geven van de degelijke organisatie van deze 'staat in wording'. Zelfs werd een legermacht opgericht, want naast de Jewish Brigade en het Palestine Regiment, die beiden bij het Brits leger ingelijfd waren, bestond nog de paramilitaire, semi-officiële organisatie: de Haganah, terwijl er bovendien nog twee clandestiene paramilitaire groeperingen bestonden: Irgoun Zwai Leumi en de Lohami Cherut Israel. | |
[pagina 138]
| |
Evolutie der feitenPas sedert de eerste wereldoorlog is het Palestijnse vraagstuk een wereldvraagstuk geworden, dat zich na de tweede wereldoorlog tot een internationaal probleem van eerste betekenis zou ontwikkelen. Een van de voornaamste gebeurtenissen voor de ontwikkeling van een Joodse Staat was wel de Balfour-verklaring. Lord Balfour, secretaris van het Foreign Office, schreef in een brief aan het Hoofd van de Joodse Gemeenschap in Groot Brittanië op 2 December 1917 ongeveer als volgt: De Regering van Zijne Majesteit ziet zeer gaarne dat er in Palestina een Nationale Haard voor het Joodse volk zou ingericht worden en zal dan ook van haar kant alles in het werk stellen om de uitwerking van dit plan te vergemakkelijken met dien verstande nochtans dat er niets zal geschieden wat in strijd zou kunnen zijn met de burgerlijke of religieuze rechten van niet-joodse gemeenschappen, die in Palestina verblijven, of dat zou kunnen indruisen tegen de rechten of het politiek statuut waarvan de Joden in de andere landen genieten. Deze brief werd door verschillende Staatshoofden goedgekeurd en de tekst werd overgenomen in het Mandaat voor Palestina, waar hij op 24 Juli 1924 door de Volkenbond geratificeerd werd. Dit was - in theorie althans - een eerste grote stap. Engeland zou echter in zijn mandaat spoedig grote moeilijkheden ondervinden. De Arabieren, die sedert dertien eeuwen in dit 'Land van Israel' gevestigd waren, wilden hun rechten niet prijsgeven, terwijl de Joden dit Land als het hunne opeisen. Nooit is Engeland er in geslaagd beide partijen te bevredigen en wellicht was het ook niet mogelijk: twee beloften die volkomen tegenstrijdig leken: aan de Joden een Nationale Haard verschaffen en aan de Arabieren de verzekering hun rechten te doen eerbiedigen. In de eerste jaren - 1923, '24 en '25 zien we een grote toevoer van Joden, in 1925 zelfs 36.000. De Arabieren beginnen reeds te klagen, als plots in '26-'27 deze toevloed schijnt stop te staan. Maar bij het begin van de vervolgingen in 1933 gaat de toeloop zeer snel stijgen. De Arabieren worden ongerust en de Engelsen staan voor het probleem. Ze zien uit naar een radicale oplossing en in 1939 publiceren ze het Britse Witboek: de eerst volgende vijf jaren mogen per jaar niet meer dan 10.000 Joden immigreren, terwijl bovendien nog 25.000 vluchtelingen zullen opgenomen worden. Zodra deze 75.000 opgenomen zijn mag er geen immigratie meer plaats hebben zonder een accoord met de Arabieren. | |
[pagina 139]
| |
De Joden noemden dit Witboek een nationale ramp en ook in Engeland werd het met zeer verschillende gevoelens ontvangen. Churchil o.a. verklaarde dat dit het verbreken was van een plechtig gegeven woord en Herbert Morrisson zei dat dit Witboek niet zonder meer een Labourregering zou binden, zo deze ooit mocht gevormd worden. Het Sionistisch Congres van Augustus 1946 verzette zich absoluut tegen dit Witboek en verklaarde zelfs dat men zonder dit Witboek heel wat Joden die nu in Europa waren omgekomen, had kunnen redden indien men ze in Palestina had toegelaten. Truman koos de zijde der Joden en in een brief van 22 September 1946 aan de Britse Regering steunde hij de aanvraag van het Joods Agentschap nl. de onmiddellijke toelating van 100.000 Joodse immigranten in Palestina. Engeland stond voor een probleem, dat het niet gaarne alleen wilde oplossen en in een nota verklaarde Engeland dat het Sionistisch vraagstuk een zaak was die de Verenigde Naties aanging en dat de regeringen der geallieerden gezamelijk de verantwoordelijkheid ervoor moesten dragen. We kennen het verloop van de jongste gebeurtenissen. Eerst was het een terreur, waartegen de Sionistische Organisatie en het Joodse Agentschap zelf zich verzetten, spoedig waren het onlusten die uitgroeiden tot een oorlog, want een oorlog was het en afgelopen is deze strijd nog lang niet. Maar één groot feit staat vast: 15 Mei 1948 is de onafhankelijke Joodse Staat uitgeroepen en dit is een gebeurtenis waarvan we de betekenis niet mogen onderschatten. Als we daarover de commentaren der Joden lezen staan we verbaasd welk een ontzettende betekenis deze mensen hieraan hechten, zowel op politiek als op religieus gebied en als we bedenken dat dit tenslotte de verwezenlijking is van een sedert eeuwen gedroomd ideaal, dan kunnen wij ons inderdaad met velen afvragen: moeten wij dit met vrees of met vreugde begroeten? |
|