gegaan, welke strafbepalingen wij voortaan kunnen missen, dat in het bijzonder de geleide economie niet haar heil zoeke in een voortdurende vermeerdering van strafbepalingen...' (75).
De grondreden schijnt wel te zijn dat violenta non durant. Zijn hoofdargument tegen de doodstraf is echter, dat de doodstraf criminogeen werkt. De angst voor den dood is immers beklemmend, schrikwekkend en aantrekkelijk tezelfdertijd. De angst voor den dood leidt 'tot een hevige emotie, die, wanneer zij of verwezenlijkt of overwonnen wordt, een intense bevrediging geeft. De overtuiging is derhalve gerechtvaardigd dat ook uiterst riskante misdaden, waarbij de kans op doodstraf bestaat, evenzeer afschuw verwekken als tevens een sterke aantrekkingskracht vertonen' (19).
Reeds Holtzendorff (Das Verbrechen des Mordes und die Todestrafe 1875 en Encyclopedie des Rechts) beweerde iets van dien aard. Het kan echter slechts bewezen worden door zorgvuldige bestudering van de criminele psychologie. Een dankbaar onderwerp voor dieptepsychologen en psycho-analysten. Zoveel kan men echter wel aannemen dat schrik altijd een tweesnijdend zwaard is. Om gezond in te werken op den mens moet er altijd iets meer zijn dan schrik. Indien de schrik, welke vaag en algemeen van de doodstraf uitgaat, niet gekompenseerd wordt door het wezenlijk nut dat de executie daarvan meebrengt, dan moet men toegeven dat de doodstraf niet beantwoordt aan het goed van een bepaalde gemeenschap.
Het is niet mogelijk één voor één de argumenten voor en tegen de doodstraf af te wegen met den geleerden Professor, hem hier eens bijtredend, daar eens afkeurend of ook wel eens gewoon schokschouderend. In zijn beschouwing over de straf in het algemeen wordt weinig waarde gehecht noch aan de vergeldingsfunctie noch aan de afschrikkingsfunctie. Te weinig dunkt me. Er gaat toch wel enige invloed uit van de dreiging der straf indien ze, zoals zo even werd gezegd, psychologisch gezond afgewogen wordt. Ook de vergeldingsfunctie heeft een betrekkelijken zin. Voorzeker vergelding veronderstelt enigszins schuld en die is moeilijk af te wegen. Doch het is verkeerde menselijke psychologie de verantwoordelijkheid in een mensenhart te doven, ook al meent men te moeten toegeven dat er maar een greintje van overschiet, na afrekening van al de determinerende factoren. En men vergeet daarbij de symbolische waarde van de straf waardoor telkens voor iedere misdaad de rechtsorde voorgehouden wordt, en de schande wordt ingebrand voor de opstandigheid.
De eigenlijke functie van de straf ziet Professor van Bemmelen in de van staatswege overgenomen wraak voor het onrecht: een soort kanalisatie van de agressiviteit van het individu (wraakzucht) of van de massa (lynching) door bepaalde vormen van recht.
Nietzsche heeft een dergelijke opvatting gehad in zijn Genealogie der Moral. Zo simplistisch mag men het toch niet voorstellen. Er zijn ook andere elementen die meetellen in de betekenis van de straf: het noodzakelijk machtsvertoon van de gemeenschap, zelfverdediging van het gemenebest, de diep ingewortelde zin voor ordelijkheid, voor rechtvaardigheid, de ontlading van een geheime collectieve schuld in de bestraffing van den misdadiger uit de gemeenschap enz.
Men kan zich nu de vraag stellen